Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHet machteloze en effectieve Middelaarschap.Ga naar voetnoot1)Zo delg mij uit uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt. Er is in den bijbel een machteloos middelaarschap, en een ander, een beter, dat effectief is. Het machteloze spreekt aldus: ‘Zo delg | |
[pagina 297]
| |
mij nu uit uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt’ (Exodus 32:32). Maar het betere, dat altijd levend en krachtig is, wordt in dit woord verkondigd: ‘Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt’ (2 Corinthe 5:21). Die twee moet men onderscheiden. Neen, de heuvel Golgotha is geen grillig opwerpsel van natuurlijke krachten, die in de schepping werken, maar hij is in het midden van tijd en ruimte gezet door den almachtigen God, en ondergronds verbonden aan alle plaatsen van zijn koninkrijk en ook aan alle tijden van zijn heerschappij. Geen plek in kerk of wereld, geen moment in heilige of profane geschiedenis, of Golgotha is er met duizend draden aan verbonden. En nu in dezen tijd van het jaar onze gedachten in saamvattend oordeel willen zien op Golgotha en op het ware Middelaarschap, nu willen wij het werk nagaan van dien God, die de geschiedenis maakt en die verbindingswegen legt, naar alle zijden, naar en van Golgotha. Klim op den Sinai. Ha, zegt ge, ik ken dien berg en zijn naam. Het is de berg van verschrikking, van donder en bliksem, van hard geweld, hij is de berg van den Verboden Toegang, die naar zijn eigen wetboek van strafrecht wijst. Zeker, zeker, o zeker. Maar spreek niet te haastig; want daar ergens op den Sinai, in een van zijn hoge kloven, heeft de stem der barmhartigheid gesmeekt, gepleit voor God. Het was de stem van Mozes. En Mozes staat op den berg, niet als individu, als kuddeleider, als wereldbestormer. Zijn naam en zijn functie zijn die van den ‘middelaar des ouden verbonds’. Zó treedt hij op de hoogten van Sinai, zó daalt hij eraf, zo keert hij weder tot God en zegt: o God, ze hebben een gouden kalf gemaakt, ze hebben den beeldendienst gewild en den afgodendienst geapprobeerd: nu móet hen wel de vloek verteren, maar och, laat mij in hun plaats treden: delg mij uit uw levensboek, schrap mij van de lijst der gunstgenoten Gods. Zoek en verdoe mij, en laat dezen heengaan. Ook dit gebed is geen gril; Gods Geest noteert ‘zonder meer’ geen grillen. Neen, hier is de messiaanse lijn te zoeken. Hier worstelt de middelaar des Ouden Verbonds om de middelaarsgedachte te ontplooien in de daad der voldoening, der plaatsbekleding; hier tast de middelaarsgeest van Mozes naar de Middelaarsdaad van het Nieuwe Verbond. Hij tast en - hij tast mis. Maar tásten is het, en in Mozes' geestelijke worsteling zien we zijn Middelaarshart krimpen van de weeën, die de Geest van Christus door zijn | |
[pagina 298]
| |
tegenwoordigheid laat komen over het hart van zijn gemeente, dewelke ook in het Oude Testament zijn lichaam is. In Mozes' verlangen is de trillende begeerte van Israëls Messias, die immers worstelt naar Golgotha, die hijgt ter verzoeningsdaad? Daarom kón Mozes niet; maar zijn gebed móet er zijn, om den Christus te doen zien als den middelaar van een beter verbond, die wél zal kunnen. Mozes is tenslotte er maar één in Gods boek; hij kan de som der getelden met één vermeerderen of verminderen, maar - hij kan al de getelden van het boek niet in zichzelf besluiten. Dát kan Christus in Golgotha; als God Hém uit het boek weg doet, dan worden ze allen weggedaan, en daarom ook allen straks in Christus weer ingeschreven tot in eeuwigheid. Mozes is alleen maar door het welbehagen Gods in het boek geschreven; maar Christus heeft het boek zelf mede geschreven, wijl Hij de eeuwige God is; daarom kan Mozes niet het boek veranderen, maar de Schrijver zelf van dat boek, die heeft macht, bevoegdheid, met zijn naam te doen wat Hij wil. Neen, Mozes kan niet. Hoe groot zijn liefde ook zij, zij komt zelfs tot zonde en spreekt dwaasheid bij God. Want tenslotte is Mozes er ‘maar’ één; maar hij is er dan tenslotte toch altijd één; hij behoort bij Israël, en heeft er zijn plaats. Daarom, als hij uit het lichaam van Israël, Gods bruidsvolk, uitgesneden wordt, dan wordt de bruid verminkt, en de Bruidegom ontvangt haar, maar......geschonden. Ook kan Mozes wel de zonde willen verzoenen, maar hij breekt ze niet; de bruid houdt haar vlek en rimpel, en zo komt ze tot den Bruidegom. Maar zie dan nu de tegenstelling: Christus verlost de bruid met al haar leden, en heiligt haar op grond van zijn rechtvaardiging. Op Sinai's top geeft de mens het beste wat hij heeft, en komt niet verder dan een verminkte, en bevlekte bruid; maar op Golgotha staat de Bruidegom met geheel de Bruid op in zuiverheid en deugd. |
|