Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Bij het Pinksterfeest.Ga naar voetnoot1)Pinksterfeest, wat is het? Is het een feest der aanvulling? Neen, het is het feest der voleinding. Het vult niet, mechanisch, iets nieuws toe, aan hetgeen in de heilsgeschiedenis vóór dien tijd van Godswege gegeven was, maar brengt tot rijpwording wat reeds gegeven wás. Het is het feest van den Geest van Christus, en dus ook het feest van Christus, het feest van Jesaja, het feest van David, het feest van Samuel, het feest van Abraham, het feest van Sem, het feest van Noach, het feest van Henoch, het feest van Seth, het feest van Abel, het feest van Adam, het feest van God. En zo alleen is het óók, neen: juist, het feest van den Geest. Het feest van den Pinkstergeest. Hij brengt niet nieuwe elementen in; maar werkt de oude uit. Hij brengt tot consummatie. Hij maakt los de effectieve krachten, van Gods zonneschijn en regen, die uit Gods rijpenden hof zullen uithalen, wat er in den bodem ligt en reeds uitsteekt boven den grond, wachtend den vollen wasdom, en de volkomen schoonheid, en de uitgewerktheid van de volkomen rijpheid. En wel kan Pinksterfeest voor ons nieuwe accenten leggen, zo geheel anders, dan ze ooit in de wereld, ooit in de kerk wáren gelegd, maar - nieuwe thema's geeft de Pinkstergeest niet. Er is maar één thema, ál den bijbel, ál de eeuwen door. En dat ene thema moet wel gezegd worden met alle mogelijkheden, die in het uitwerken van een thema van God gegeven zijn en aan dat uitwerken van een thema des Allerhoogsten door en in ons gesteld zijn, doch: het thema blijft. Pinkster is niet het feest van de mechanische toevoeging, maar van de organische vervulling, rijping, uitwerking, consummatie.
Daarom is op den dag van het Pinksterfeest alle roepen om eenzijdigheid. om een ander hoofdstuk, om een nieuw principe te veroordelen, indien het de éne eenzijdigheid mét de andere wil vernietigen en verbreken. Dat is altijd den duivel uitdrijven door Beëlzebul, den overste der duivelen. En het is geen toeval, dat juist in het verband van dit scherpe woord de sprake komt van de lastering tegen den Geest. | |
[pagina 279]
| |
Men zegt - want de tijd is zeer onrustig, omdat er te weinig gewerkt wordt - men zegt: de lijn wordt scheef getrokken, hier en daar; trek nu aan het andere eind van het touw. Begin U anders te oriënteren. Gooi het roer over naar de andere zijde. Maar dit is niet luisteren naar de Pinksterwet. Want Pinkster roept den man, die van de breedte houdt, wel toe, dat ook God van de breedte houdt. Maar als hij nu zijn Pinksterfeest vieren wil, door zich énkel in de breedte uit te breiden, met zijn kerk, zijn evangelisatie, zijn wetenschap, zijn cultuurwaardering, zijn ontwerp van den cirkel des heils (indien er nog van een cirkel sprake kon zijn), dan zegt de Geest van Pinkster hem: behalve de breedte-lijn, trek Ik ook die dieptelijn. En omgekeerd. En zo gaat de spraak van den Geest door. Onze tegenspraak, wederzijds, is een roepen tegen elkaar. Maar in onze tegen-spraak betrekken wij den Geest, ieder soms voor eigen lievelingsgedachte. Doch de Geest beschaamt alle eenzijdigheid, door zijn aan-spraak. Zoekt gij het massale? De Geest doet het ook op Pinksterfeest; maar Hij rijpt het leven; dus komt tegelijk met den groei van het massale geheel, óók de toespitsing van de eigen functie, de aparte formatie van elk lid in het bijzonder. Massaliteit, maar ook individualiteit. En omgekeerd. Een brede kerk. Maar evenzeer een zuivere kerk! En omgekeerd. Het volk roepen: kom tot de kerk. Maar het volk als volk even nadrukkelijk uitsluiten. En omgekeerd. Waar zou het einde zijn, wilden wij verder gaan? De een bidt: geef mij een groot getal, eeuwige Geest. De ander bidt: vernieuw in mij een zuiver wezen, o Geest van Christus, den verheerlijkte. En ieder heeft zijn eigen preek- en bidstoel; wederzijds den ander ‘tot een getuigenis’ soms. Maar de Geest kan den één slechts mét den ander horen. Het gaat in alles door: deze wet van Pinksterfeest. Pinksterfeest, voleindend zijn werk in den dag, dien wij beleven, zal ook ons doen zien: het oordeel, al scherper, en daarin den zegen, al heerlijker, de polemiek, al heftiger en bewogener: en daardoor de schifting, al | |
[pagina 280]
| |
vrijmoediger en de handhaving van de absolutheid der waarheid, al bewuster; en tegelijk daarmee - op den bodem van het voorop stellen van het absolute gezag - de vrede van wie bijeen zijn in den Geest, de openbaarwording van ieders gedachten. Het feest van Pinkster, gehoorzaam gevierd, zal brengen een zuivering van het genadebezit door den Geest, maar tegelijk een rijker cultuurwaardering en -aanwending; omdat waar de geest weer ‘met zijn schoon mag pralen’, alle vlees eveneens te pronken gezet wordt; bij alle gezuiverd wezen, brengt God ook een passenden, verheerlijkten vorm. Doch het ene slechts in gemeenschap met het andere. Pinksterfeest, goed verstaan, doet ons roepen, niet alleen voor de ‘krisis’ (het oordeel van boven op ons gewriemel en gewroet van beneden), maar evenzeer de dia-krisis, de onder-scheiding tussen leugen en waarheid, tussen valsen profeet en waarachtigen, tussen Hananja en Jeremia, tussen schriftgeloof en schriftverwerping; de handhaving van den ernst van ons wroeten. Het Pinksterfeest, als feest der rijpwording van een organisme, niet van de mechanische toevoeging van delen aan een op te bouwen geheel, geeft ons het bevel, niet tot overgeleverde ‘voorzichtigheden’ zonder meer, niet tot vruchtdragende ‘vermetelheden’ zonder meer, maar koppelt het een aan het ander; het noemt elke voorzichtigheid zonder den moed, die over een muur met God doet springen, een weiden van ons zelf; maar ook elke vermetelheid, die zich losmaakt van de uiterste voorzichtigheid. een sprong in den afgrond. En heel wat bidders: komm, Schöpfer Geist, of ook bidders in meer eenvoudige, minder uitheemse taal, heel wat krantenschrijvers, heel wat kerkverzamelaars, zouden minder van hun Pinksterfeest en hun Pinksterpreek een moratorium moeten maken in hun strijd en in hun vrede, als zij dit leerden zien, of, zo zij het zien, het wilden toepassen. Zij zouden gaan verstaan, dat wij niet langer de ene eenzijdigheid moeten uit-spelen tegen de andere, maar dat God verheerlijkt wordt als er een lichaam opwast in geheel en delen; in alle krachten tegelijkertijd. De sterkste mens is het, ook op dit feest, die zich voegt in de lijn der voorzichtigheid (het verleden aanvaardend) om zo te komen tot de koene daad der vermetelheid (de toekomst). Want gelijk de Geest eschatologisch werkt, door zich organisch te werpen op | |
[pagina 281]
| |
wat historisch is volbracht, zo zien wij, met vreze en beven zijn werk nog heden in de kerk en het actuele christendom. Hij is er: nu is alles groot. Hij is er: nu wórdt alles klaar. Hij is er: nu is er krisis én dia-krisis, nu is er verlcden en toekomst. En Beëlzebul drijft geen duivelen uit, maar de Geest van Christus, de Geest van de Schriften, de Geest van Oud- en Nieuw Verbond, die alleen drijft onze zeven duivelen uit, zeventig maal zeven. Wie van Gods ‘krisis’ spreekt, en de polemiek verwerpt voor de irenie, die heeft de krisis niet gezien. De ander ook niet. Maar hij evenmin. |
|