Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
Gebed en verhoring.Ga naar voetnoot1)Heere, gedenk mijner als Gij in uw koninkrijk zult gekomen zijn. - Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Luister goed naar dien gekruisten moordenaar; overweeg en weeg zijn gebed en weeg ze nog eens óver; en doe dat dan met behulp van zielkundige, en andere gegevens, doch zó, dat gij dit gebed beoordeelt ‘op zichzelf’, los van zijn verhoring; en - ge komt er niet mee gereed. Het ontsluit u op deze wijze zijn ware wezen niet. Zeker, de man bidt. Maar is het geen eigenbelang? Hoevelen bidden er niet, als de wateren van den nood tot aan de lippen komen, en - logenstraffen hun eigen gebed, als hun de dagen worden verlengd? Zeker, de man bidt. Hij protesteert daarmee tegen zijn rechters, zijn volk, tegen zijn medekruiseling, tegen de overgrote meerderheid. Maar - is dat een bewijs van omkering, van wezenlijke omzetting en ont-zetting? Ach, het lijkt benauwend veel op zélfhandhaving......heeft hij zijn leven lang wel iets anders gedaan dan: ingaan tegen de meerderheid?......De rebel - hoor, hij is nog rebels......Wat is dat: nieuw of oud? Nieuwe kracht, of het oude zwak? Er zijn er meer, die vóór den één zijn, omdat ze tegen den ander willen wezen......Wie bewijst, dat zijn keus vóór Jezus niet een ontlading van een grimmig hart is, een hart, dat nog altijd mokt tegen de helft plus één? Zeker, de man bidt: Bidden is altijd, voorzover het waarneembaar is, ernstig doen. Maar is hij wel geheel helder van verstand? Heeft hij niet pas een drank, die benevelt, gedronken? Wie zal bewijzen, dat elk woord een talentpond weegt, en meer? Zeker, hij bidt. Maar - is zijn voorstelling wel juist, zijn kennis wel rijp? Wat zal de man gedacht hebben bij dat ‘koninkrijk’? En wat bij dat ‘komen in het koninkrijk’? Als zelfs de discipelen nog onkundig zijn, zal dan deze man klaar zijn woorden wegen? En zullen zijn woorden conform de gedachten Gods zijn? Is misschien het laatste gebed, dat Jézus in de oren klonk, eer Hij stierf, laat ons zeggen: chiliastisch geweest? Och, bezie die gebedsformule met al uw wijsheid, nuchter en eerlijk, en bezie het niet in het licht van zijn verhoring, - en die | |
[pagina 276]
| |
moordenaarsbede blijft een open vraag, waarmee ge geen raad weet.
Vindt gij dat arm, en jammer? Maar wat wilt ge anders? Wie heeft ooit een gebed met dien schonen naam kunnen noemen. Tenzij dan in het licht van de verhoring? Och, alles wordt slechts uit God verklaard. Wat het eerste is in Gods besluit, is het laatste in de uitvoering, is gezegd. Nu, zonder enigen twijfel - Gods genadebegrip is in zijn besluit het eerst; en om tot de vreugde van het wegschenken van Zichzelf te komen, dáártoe geeft God zelf het gebed in de ziel van den verkorene ter verlossing. Dus komt in de uitvoering, in ons leven, het gebed eerst, en de verhoring volgt daarna. Maar in Gods raad is het besluit tot het schenken van het heilgoed het eerste. En het besluit, om den akker der ziel door gebeden open te werken voor het zaad van Gods paradijsbloemen, dat volgt daarna in de orde der dingen. Dus is het eigenlijk zó: niet het gebed verklaart de verhoring, doch uit de verhoring wordt het gebed verklaard, en bewezen gebed te zijn. Niet de stem van den roependen mens doet God spreken, maar het is omgekeerd: Hij spreekt tot Zichzelf, dat Hij tot ons van vrede wil spreken; en daarom wékt Hij ons spreken, ons bidden, ons betuigen en belijden op. Niet de mens verklaart God, maar God den mens. Niet het gebed van dien moordenaar geeft aan den dag der kruisiging van Christus een nieuwe geschiedenis, en dan zo'n mooie; want Golgotha is geen plaats van mooie geschiedenissen; daar is de dag der noodzaak, daar is de dag van het moeten, daar is de dag van het eigen werken Gods en de dag van den arbeid van Gods Zoon. Christus verklaart die geschiedenis, want Hij maakt ze zelf. Wee Hem, als Hij den moordenaar niet toespreekt en verlost; als Hij loslaat, wien de Vader greep in zijn eeuwigen raad......wee Hem, den Knecht des Heeren, als zijn dadelijke gehoorzaamheid niet aan dien man bedient het profetisch onderricht op zijn dwaalzieke en toch tot God uitgaande vraag, en als zijn lijdelijke gehoorzaamheid niet ter helle vaart, mét het gezicht óók op dezen gekende des Vaders. En omdat God het wil, en omdat God dit uur beschikt heeft, om zijn deugden te verheerlijken, en om de antithese uit te roepen, en om concreet te maken in één uur de aanschouwelijkheid van verkiezing en verwerping in bekering en verharding, - en om al die dingen, die in God | |
[pagina 277]
| |
besloten zijn, en nog heel veel andere meer, dáárom moet Christus heden den moordenaar toespreken van vrede, en daarom moet de Geest dien man den mond openbreken; en daarom moet Christus zijn eerste kruiswoord spreken, om voor dit tweede plaats te bereiden en zo dat tweede woord aan het eerste te verbinden door de van God gelegde tussenschakel van een krachtig gebed van een stervenden boef. Want in het eerste kruiswoord is Christus voorbidder. Dááraan moet de moordenaar houvast krijgen. En zijn gebed neemt Christus dan ook straks juist als voorbidder aan: dat is: hij sluit zich aan bij het laatste, wat hij van Christus heeft gezien en gegrepen; hij heeft niet veel gegevens, maar wát hij heeft, daar zwoegt hij mee......En het is alles uit Christus, die het eerste kruiswoord sprak, omdat Hij er ook reeds den moordenaar mee zocht. In de uitvoering is het tweede na het eerste; maar in het besluit is het ervóór. Dat is, hetgeen gezegd werd: dat gebed ‘op zichzelf’ verklaart en bewijst niets. Och, wát is er op ‘zichzelf’? Niets in de wereld; en vooral op Golgotha, die plaats van noodzaak en van moeten, van strenge betaling en toerekening, van goddelijke verbintenis van oorzaak en gevolg, vooral op Golgotha moest niemand kunnen spreken van iets, dat ‘op zichzelf’ kan worden bezien......Dit is te zeggen, betekent eigenlijk: Golgotha niet gezien te hebben.
Dus weet ik uit de verhoring, dat het gebed toch waarlijk gebed was. Ik weet uit Christus' woord de geestelijke waarde van het spreken van den moordenaar te bepalen. En nu ik geloof, nu weet ik: hier is geen eigenbelang; de eeuwigheid zal bewijzen, dat in dit gebed zich een ziel in Gods handen gaf; - en het is geen protest tegen de meerderheid, zijn oude zonde dus; maar een treden tot de plaats des gerichts, en der verbrijzeling voor God, het nieuwe leven, en het nieuwe gezicht; - en door nevelen - die er zijn - breekt hier goddelijk licht; - en in zijn troebel denken legt de Geest een klaar gezicht op God, en die klaarheid zal overwinnen. Bid hier, mijn ziel; en luister aandachtig naar Gods stem, die u roept. Want de toeroepingen Gods zijn de verklaring van de aanroepingen van ons, en daarvan de kenschetsing. Benaarstig u om uw verhoring én uw verkiezing tot gebeden vast te maken. |
|