Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdActieve permissie.Ga naar voetnoot1)En Jezus zeide......Laat hen......en raakte zijn oor aan en heelde hem. In den lijdensnacht komen bijeen alle touwen der goddeloosheid, alle banden des vleses, alle koorden der liefde en alle zelen van barmhartigheid, en ze leggen er een knoop. Wie dien énen nacht goed verstaan heeft, dien zijn alle dagen opengegaan: hij heeft het léven gekend. Maar hoe zal ik dien nacht doorgronden? Ik nader hem met mijn geestelijk bezit en als ik niet geloofde, dat hij openbaarde, dat Christus in hem openbaart zijn God en zijn recht en zijn genade, dan zou die duistere nacht geen licht naar mij doorlaten. Maar nu - daar is openbaring in Gethsemané. En bij het licht dier openbaring kan ik iets zeggen, ik, mens, ik, samenknoping van ongerechtigheid, over den knoop, die in Gethsemané gelegd is van de mensen en - van God. En ik vind in dien nacht een wet, die haar hoofdsom van goddelijk werken, van goddelijk bestuur, een wet, die haar hoofdsom mij doet zeggen op dezelfde wijze als van ouds is gehoord en gezegd door de kerk en haar geheiligd verstand: het is de wet van de actieve permissie. | |
[pagina 268]
| |
Permissie......dat is te zeggen: toelating. Welnu, onder het beeld van toelating hebben de denkers, die aan de Schriften zich bonden, steeds getekend de verhouding, waarin de Rechtvaardige God staat tot het kwaad der zonde. God doet de zonde niet, heeft ze niet lief, bevordert ze niet, neemt ze niet op in enigerlei listig verdrag; want dit alles is Hem vreemd. Verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht. En als ik dan zie, dat toch die zonde bestaat, dat zij niettemin zich handhaaft en ontplooit en knopen legt in de geschiedenis, knopen, welke alle in die geschiedenis optredende en ook uit de geschiedenis opkomende krachten en machten tezamen niet kunnen ontwarren, - dan heb ik voor dat alles geen ander woord, dan dit éne: toelating. God doet het kwaad niet, maar laat het toe. En het is deze goddelijke wet, die ik in den nacht van Gethsemané zie intreden. Christus, de gezondene van den Vader, laat het kwaad toe. Hij zegt: laat hen! Hij wil geen zwaard zien flikkeren tot zijn bescherming. Laat de moordenaars tot Mij komen en verhindert ze niet! Ja, dat is de zonde toelaten. De zonde van de moordenaars, tegen den Zoon des mensen en tegen God. Maar hier is nog steeds en hier is altijd weer openbaring in dien nacht. Zij kruist mijn redelijk denken niet, doch mijn traagheid kruist zij wel. Want als ik nog maar nauwelijks gevonden heb dat woord van daar straks: het woord ‘toelating’, - en ik zou nu tot mijzelf zeggen: hiermee heb ik álles gezegd, en den lijdensnacht doorgrond -, dán zegt die openbaring tot mij: ik heb u nog meer te tonen. De sluitrede is nog niet volkomen. Uw denken moet naast deze waarheid nog de aanvullende waarheid vernemen: kom en zie. En als ik dan kom, om te zien, dan bevind ik, dat Christus toch meer doet dan enkel toezien en toelaten. Indien Hij daarmee volstond, en indien met deze twee woorden Hij geheel en volkomen uitgebeeld was, dan zou die ‘toelating’ enkel lijdelijkheid zijn. Doch neen, zij is dat niet. Er is ook een grote activiteit, een krachtige werkzaamheid, in den Christus hier te zien. Ik hoor het Hem zelf zeggen: laat hen begaan. De volmaakte lijdelijkheid, de enkel passieve mens, zegt niets. Christus echter spreekt wél en beheerst daarmee het ganse toneel van den strijd. Ja - nog meer zie ik. Met voorzichtige opzettelijkheid heelt hij de wonde, die zijn onbesuisde discipel geslagen heeft en cureert het oor van dien priesterslaaf, die onder zijn moordenaars was. En door dit wonder - ja, wonder! - worstelt | |
[pagina 269]
| |
de Zoon met den Schepper van het heelal, wringt Hij zich in den kamp met de natuurlijke ordinantiën des levens. Ja, laat mij dat ook nu wél bedenken. Christus' wonderen mogen door hun veelheid en verscheidenheid nooit iets anders dan wonderen voor mij zijn en blijven. Een oorlap van een slaaf, en heel dat grote dode lichaam van vriend Lazarus - ik vind ze nog al zeer verschillend en ik ben geneigd, voor de genezing van het laatste grondiger te danken dan voor het eerste. En Maria en Martha en de begrafenisgasten óók. Maar alzo mag ik toch niet de dingen zien. Christus worstelt met de natuurkrachten en dwingt ze tot den dienst van God door zijn volmaakte en dadelijke gehoorzaamheid. En dus doet Hij aan dien slaaf krachten openbaar worden, gelijk bij Lazarus' graf óók zijn vrijgeworsteld: krachten der toekomende eeuw. Dus doet Christus werk in Gethsemané. De permissie is doorgaand actief. Hij schikt het toneel; beheerst de personen; leidt het proces; dwingt de overheid, het geding tegen den gevaarlijken misdadiger van Nazareth zuiver te stellen, want men rapporteert van Hem een prachtige, zuivere daad: van dat oor van Malchus. - En Hij beveiligt Simon en de jongeren, niet tegen de aanklachten der wereld, doch tegen haar gezondheid. De verantwoordelijke Meester staat in voor den onmondigen groten knaap, die met een zwaard rondsloeg......Is Hij geen Borg, ook in deze activiteit? En spaart Hij niet elkeen van zijn moordenaren tot den moord? Ja, nu heb ik Hem beter gezien en sta rondom in de wonderen, die mij te hoog, en niet met één naam te noemen zijn. En ik zeg nu alleen maar: actieve permissie. Hij doet, Hij werkt, Hij dwingt, Hij noodzaakt te kiezen en het conflict zo scherp mogelijk te stellen. Maar Hij laat het toe. ‘Laat hen’:..........de permissie. ‘Kom hier, slaaf en laat u helpen’: de activiteit. En woord en daad zie ik heden samenkomen tot het éne goede werk Gods. En lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid zie ik terzelfder uur bewezen. En dat alles in Christus Jezus, Knecht des Heeren, borg voor de Zijnen, Middelaar Gods en der mensen. En ik ben het, die geslagen naar huis ga. O, als ik niet geloof, voorzover ik niet geloof - ik leef bij de gemene gratie. Maar het is de gratie van Malchus. En Malchus is de collega van wie Christus, dien geneesmeester, een kaakslag gaf. Ook mij geeft God actief de krachten, lichamelijk en geestelijk, waarmede ik de zonde doe, die Hij niet doet, doch enkel toelaat. | |
[pagina 270]
| |
Malchus gaat elken dag over de straat: Christus laat alle zondaren begaan en verhindert zelfs hun voorbarige buiten-gevecht-stelling. Maar toch - hier leeft de hoop, hier bloeit het geloof, hier krijgt de liefde haar vuur. Want zulk een Heiland betaamde ons. Zijn volmaakte bediening van Gods recht aan Malchus, zijn ontbinding van hemelse krachten tot zuiverhouding van den nacht van Gethsemané doorboren mij het oor, dat ik een stem verneem, die mij zegt: Simon, Simon, ik heb uw bederf uit mijn werk weggebeden met een kracht, die wonderen afdwong van God. En daarom is mijn heil (mijn bijzondere genade) voor u gebleven. |
|