Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVoorbidder in den Lijdensnacht.Ga naar voetnoot1)Maar Ik heb voor u gebeden. Het is de majesteit van den Christus, dat Hij in den nacht van zijn lijden de voorbidder nog is. Hij bidt voor de zijnen en is hen ook vóór in zijn bidden. In den lijdensnacht denken de leerlingen over de vraag, wat zij | |
[pagina 266]
| |
zullen doen voor Hem. Zij zijn bezig met Hem: o God, red den Rabbi! Maar plotseling komt Christus hen opschrikken: Hij wendt het roer hunner gedachten met één slag om en zegt: Ik heb voor u gebeden, vooral voor u, Simon, en Ik heb gezegd: o God, red de leerlingen. Ja, dat is de majesteit van den Man van smarten. Hij treedt den nacht van zijn lijden in; maar vóórdat Hij Zich terugtrekt in zijn eigen duisternis, zegt Hij aan den ingang van den hof der zuchten, dat menselijke sympathie niet raakt aan de diepten van zijn lijden, dat menselijk mede-lijden met Hem, wanneer het in zichzelf genoegzaam denkt te zijn, als hoogmoed wordt afgewezen. Bidt gij voor Mij? En komt gij met uw muur van gebed Mij te hulp, Mij beschermen? Maar Ik heb voor u gebeden; anders waart ge al lang van deze plaats weggestormd...... Ja, het is wel groot. In één en denzelfden nacht wordt Christus de offeraar én de voorbidder. Hij wordt die twee tegelijk. Hij is onze offeraar: dat is te zeggen: Hij spreekt: uw zaak neem Ik op Mij, Ik leid het oog van God ván u naar het offerlam. Maar Hij is ook onze voorbidder; dat is te zeggen: Hij neemt ons mee tot vlak voor Gods troon, noemt daar ónzen naam, onzen echten, ouden naam, Simon, of hoe ge ook heten moogt in uw nietigheid, en leidt alzo Gods oog naar óns zelf weer heen en naar onze naaktheid en ons schamel ‘vlees’: Simon, zegt Hij. Hij heeft nu in Gods oren gezegd: dat het toch geheel en volkomen onze zaak was, die zaak van het offerlam, waarom het sterven moest. Hij is onze offeraar: wij mogen wegschuilen achter het lam, dat in onze plaats treedt. Maar Hij is ook onze voorbidder: Hij haalt ons voor den dag, we staan in het volle licht. Dat is de majesteit, de tegenspraak van de voorbede van den Man van smarten. Maar onder het kleed dier majesteit houdt Hij een puren schat van genade. In één ogenblik, in één en denzelfden nacht, is Hij tegelijk offeraar en voorbidder. Hij heeft de éne priesterlijke bediening niet ter hand genomen, om de andere los te laten, gelijk dat het gebrek van alle priesters van beneden is. Neen, Hij heeft beide onderdelen van het priesterlijk werk te gelijker uur vervuld. Hij verzoent: en betaalt | |
[pagina 267]
| |
daarmee den prijs. Maar Hij is voorbidder: dat is te zeggen: Hij kent den prijs heel bepaaldelijk toe aan wien Hij met naam en toenaam luidop afleest aan den voet van den troon des Eeuwigen. Hij geeft zich als offeraar; maar Hij geeft zich met een bepaald doel: want zie, Hij is voorbidder van Simon, en van wie voorts in Satans zeef te zeer geschud zou zijn. Hij offert: Hij schrijft een aanbevelingsbrief voor schuldenaars bij God. Maar Hij bidt ook voor: de brief staat op naam. Voorwaar, zulk een hogepriester betaamde ons. Hij is ons altijd vóór; dat is zijn verschrikkelijkheid. Maar Hij is altijd voor ons; dat is zijn goedertierenheid. Hij heeft voor ons gebeden eer Hij het ons zei, eer wij zelf ook maar het woord namen; Hij was ons dus vóór. Maar - Hij heeft voor ons, tot ons nut, gebeden. |
|