Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
Het graf en de eigendom.Ga naar voetnoot1)En men heeft zijn graf bij de goddelozen gesteld en Hij is bij den rijke in zijn dood geweest. Tussen de donkerheid van graf en dood enerzijds en de heerlijkheid van de ‘erfenis der heiligen in het licht’ anderzijds, moge een machtig verschil zijn, - toch heeft Christus door zijn graf de lijn der verhoging en der erfgenaamsweelde omgebogen en heengetrokken naar het einde van zijn vernederingsweg toe. Uit het graf van Christus komt de victorie; want dàt graf is niet in tegenspraak met het erfrecht van de mensen Gods, doch daarvan het bewijs en het onderpand. Jesaja zelf heeft verband gelegd tussen het graf en den eigendom, en heeft dat verband alleen bij den Christus weten te leggen. Wat Christus betreft, dien lijdenden Knecht des Heeren, men heeft zijn graf gesteld bij de goddelozen. Dat wil zeggen: de mensen hebben Hem een graf toegedacht, ze hebben dat graf ook met nadruk Hem aangewezen, bij de ‘goddelozen’. En - de goddelozen, dat zijn de rechtelozen. Het zijn de mensen, die door God en wereld losgelaten zijn: ze behoren tot het geboefte, ze hebben geen recht meer op enig goed; ze zijn aan den vloek overgegeven; hun naam is uit het boek der rechtspersoonlijkheden weggedaan. Deze vogelvrijverklaarden hebben geen recht meer; zelfs op een begrafenis niet. Men begraaft ze wel, maar niet om hunnentwil, doch uit eigenbelang: ze zijn een verfoeilijkheid, en daarom worden ze onder den grond weggedaan. Zó heeft men den Knecht des Heeren een graf gewezen onder de rechtelozen. Een gezant van een koningshof moge sacrosanct zijn, zelfs als er oorlog is, maar de Gezant van het Hof der hoven, de Knecht van Jahwe, is door de mensen behandeld aan gene zijde van het recht van oorlog zowel als vrede. Men heeft zijn graf bepaald op Golgotha, bij het geboefte. Dat graf zou geen eigendom zijn van Hém, maar alleen een beveiliging van het eigendom der mensen, die over Hem en zijn graf heen wilden lopen. Maar nu ontwaakt God over zijn Knecht en Hij verbreekt den raad der graftoewijzende natie. Zijn knecht is geweest bij den rijken man in zijn dood. Jesaja ziet het aankomen, dat dit éne graf, dat volgens mensenrecht den volkomen vloek bedient aan den godloze, ook weer het rijke bezit van den Knecht des Heeren wordt, dien Knecht, die den vloek heeft door-leden, maar daarna ook stijgt | |
[pagina 265]
| |
tot de hoogste heerlijkheid. Zie, Hij neemt zijn erfenis in zijn bezit; in zijn dood werpt Hij het roer der wereld om, en in zijn begrafenis gaat Hij de bezitlozen voorbij om tot den rijken man te zeggen: ik leg mijn hand op u. Zo is Christus' grafgang buitbehaling; en dát is naar het goddelijk recht. Want als goddeloze heeft God zijn Zoon gesteld, maar Hij heeft met volle bewustheid Hem daarvan al de bitterheid, en al de gevolgen, doen smaken, toen Hij nog leefde. Aan allen, die buiten Hem sterven, wordt de rechteloosheid na hun dood eerst bediend; dat is te zeggen: zij worden daarheen verwezen, ze worden daarin geworpen. Doch aan den Middelaar Gods en der mensen is de rechteloosheid bij zijn leven ontdekt: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Doch als Hij uit de diepte opstijgt, en Hij heeft God niet verlaten, doch is Hem nóg blijven zoeken, dan is Hij de rechtvaardige gebleken: men heeft zijn graf wel bij de goddelozen gesteld; maar wie zijn geest in 's Vaders handen geeft, die kan niet zonder erfenis zijn. Dus is hij bij den rijken man begraven; het graf is zeer nieuw, en het is onderpand van de verovering van de nieuwe wereld. Tegenover het heel-al heeft Christus gehangen als goddeloze, zonder rechten. En toch komt uit zijn graf de profetie, dat eens op het zelfde heel-al zijn erfrecht aanspraak zal doen gelden. Zo is dan in lijdens- en stervensgang van Jezus Christus bewezen, dat God en Gods Zoon geen duimbreeds grond tot ‘niemandsland’ verklaart. Zelfs grafbodems zijn van een eigendomsmerk voorzien door Jezus Christus onzen Heere. Heeft Pilatus het graf verzegeld? God heeft het gestempeld, en Hij deed het vóór Pilatus. Zegeling is dienstbaarheid; stempelen is heersen. De wachters worden haast weggeblazen, maar ze hebben toch ook gediend. |
|