Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdIn vogelvlucht.Ga naar voetnoot1)En zij baarde een mannelijken zoon......en haar kind werd weggerukt tot God en zijn troon. Geen vergeten hoofdstuk, maar toch wel een niet met name genoemd hoofdstuk is in Openbaring 12 het verhaal van Christus' lijden en opstanding. Ge vindt in de Evangeliën breed uitgemeten het lijden en de verrijzenis van Christus; daar wordt ge geplaatst op den beganen grond: en de feiten des heils, gelijk zij zich hebben | |
[pagina 254]
| |
voorgedaan, worden daar verhaald. zoals ze in het platte vlak van dit aardse, historische leven door Gods genade zich hebben voltrokken. Maar in Openbaring 12 is het anders. Daar wordt dezelfde stof, die de Evangeliën verhalen, op heel andere wijze bewerkt. Het is daar niet een rondleiden van den verbaasden mens door den tuin der wonderen heen; maar de ziener wordt bij de haren opgetrokken, naar boven toe; en hijzelf leert in vogelvlucht de geschiedenis zien. Hij geeft geen verhaal. dat in regelmatige orde de gebeurtenissen, de ‘toe-dracht’ verhaalt der zaken, maar hij ziet in grote trekken wat God gedaan heeft; hij leert ook ons in vogelvlucht zien. Hij krijgt te doen met den op-gang der dingen; het wordt een apokalyps, die van boven af op hem neerkomt en hem overmeestert. Wat hij aanschouwt, dat zijn de sprongen, die God maakte over de wereld heen, tot zijn zelfhandhaving in die wereld; en de opvaart Gods in de hoogte, - die ondergaat zijn ziel. En is het nu niet opmerkelijk, dat hier met geen woord melding gemaakt wordt van het lijden van Christus? Noch van zijn opstanding? Het is in dit apokalyptisch hoofdstuk te doen om den Christus der wereldgeschiedenis en om wat zijn verschijning in de wereld, straks ook zijn verhevenheid boven die wereld, voor haar en de kerk te betekenen heeft. Maar let nu op: de schrijver, dat wil zeggen, voor een gereformeerde: de Heilige Geest, die hier in deze apokalyps den geest van den auteur op heel bijzondere, in dit geval veelszins mechanische wijze eerst aangreep, en hem later dit liet schrijven in een getrouw verhaal, de Heilige Geest dus springt van Christus geboorte zó ineens op zijn verhoging over. Dat zijn de twee voorname feiten: ingang tót de wereld in een sfeer van duivelse vijandschap, en opvaart boven de wereld buiten de draagwijdte van Satans giftige pijlen. Nog eens: van een vergeten hoofdstuk spreken we niet, als we opmerken, dat lijden en opstanding niet worden vermeld. Want gelijk heel het Oude Testament hier wordt saamgevat in het gezicht op Christus' komende vernedering - immers. de draak staat voor de kerk-vrouw, die het kind Christus baren zal en wil het dadelijk na geboorte verslinden - zo wordt ook Christus' lijdensgang daarin aangeduid, dat Hij in een wereld de ogen opendoet, waarover een drakenmuil zijn heten adem werpt. En zo is ook in dat éne triumfantelijke woord: ‘weggerukt!’ weergegeven heel dat proces van zijn verhoging, dat met de opstanding begint en in hemelvaart en troonsverheffing uitloopt. Het is alles een geheel; trouwens, reeds in den kruisdood komt de drang Gods | |
[pagina 255]
| |
om zijn Zoon te verhogen uit: ook de kruisdood wordt een ‘verhogen’ genoemd. Neen, vergeten, of overgeslagen wordt hier niets. Maar het is wel een andere zég-trant, een gezicht in vogelvlucht. Het is wel een inkrimpen van het verhaal van bijzonderheden. En wij moeten dat aanvaarden, al willen wij dat niet. Laat ons leren en ons vernederen: wij zeggen wel veel moois van het laatste bijbelboek en vinden het wel diepzinnig en om zijn vreemden zegtrant bekoort het ons wel; maar wij doen niet veel goeds met dit laatste, d.w.z. het meest volgroeide stuk der openbaring Gods. Eigenlijk laten wij liggen in de praktijk, ook wat wij er nog van begrepen hebben. De kerk heeft wel 7 weken lang het lijden elk jaar overwogen. Waarom preekt zij wel 7 weken over Christus' lijdelijke en b.v. niet 7 weken lang over zijn dadelijke gehoorzaamheid? Waarom is de Mattheus-passion op het programma van honderden, die aan den hemelvaartsdag nauwelijks aandacht schenken? Och, het is alles een neerhalen van Christus uit de hoogte bij velen; en bij anderen dreigt het zo te worden. De Schrift zegt ons: dat Christus in zijn lijden heeft gekropen, een worm, geen man. Maar dat is toch de enige boodschap niet: Hij wordt hier gepredikt, in Openbaring 12, als de Held; heel dat ‘door-kropen’ hoofdstuk wordt niet met name eens genoemd, het ‘kruipen’ heeft hier plaats gemaakt voor een heir-gang: zo geboren, zo weggerukt! De feiten worden aaneengesmeed, en de hand, die het doet is geweldig; en zie, hoe krachtig ze werkt en hoe vurig. Maar de kruipers, zelfzuchtig zelfs met den bijbel in de hand, hebben het kruip-verhaal liever dan de apokalyps van sterken heirgang. Waarlijk, wij moeten ons vernederen en God bidden, dat de lijdensweken ons niet tot een verzoeking worden. De methode van de evangeliënbeschrijving heeft haar recht, maar die van de Openbaring niet minder. Ook het laatste bijbelboek heeft u met al de vezelen zijner kracht aan te grijpen; het heeft u aan zich te onderwerpen, niet alleen door zijn spreken, maar ook door zijn zwijgen; niet slechts de accenten van het evangelie, maar ook de accentverplaatsing van de Openbaring heeft ons te gebieden. Wij moeten ons voortdurend conformeren aan de dubbele methode, die God gekozen heeft, om ons Christus' werk in de wereld te tekenen. Het kleine kind moet zijn Vader boven niet dwingen, dat het mooie verhaal hem maar op één manier zal verteld worden. Beide methoden zijn van zijn Vader. En het kindeke moet een ‘volkomen man’ worden. | |
[pagina 256]
| |
Heb den moed, de lijdensweken te vieren; heb ook vrijmoedigheid, te bidden: o God, verlos ons ervan; geef ons de heerlijkheid, ruk ons weg, ruk den bijbel weg te zijner tijd, geef ons den Koning te zien in schoonheid. Wee een kerk, die zo heel graag uit de evangeliën leest, hoe heel dicht Christus bij ons gestaan en gehangen heeft, maar die dan overslaat het haastig apokalyptisch bericht van den gróten afstand, die hem thans van ons scheidt. Wee ook een kerk, die wél lang toeft bij één feit, of een reeks van feiten uit het bericht van Gods werk gelijk het evangelie het beschrijft, maar die niet apokalyptisch het feit aanstonds ziet opgeheven in het geheel van de hijgende worsteling van God, die de wereld komt consummeren, en die dat doet, niet alleen als de Zoon komt met de wolken, doch ook, als Hij begraven wordt in de wolken van Gethsémané en Golgotha. De stilzetting van het heilsfeit is een zonde van den esthetischen mens; helaas is het vaak de zwakheid van den orthodoxen theoloog en zijn discipel. Sensualisme kijkt tegen één enkel feit aan en gaat er op in. Maar geloof is wat anders: het gaat niet alleen op de dingen in, maar zet ze ook met elkander in verband. Het ziet God, die werkte en werkt, en daarin één is. De meeste orthodoxe zielen hebben het in de lijdensweken over: Hem, die was. En in een goed en aangenaam mystiek uurtje over: Hem, die is. En in een oudejaarsavondpreek, of een catechismuspreek over de wederkomst over: Hem, die komen zal. Maar het is recht-zinnig. bij elke preek en bij iedere liturgie niet te komen noch te gaan, zonder te roepen, tot ‘Hem, die is en die was en die komen zal’: ik laat U niet gaan, tenzij gij mij, in de eenheid van die drie namen, zegent. Een christendom, dat wél, heel naïef, het lijdensverhaal leest, en in tranen zwemt vanwege die grote smart, maar dat niet, heel bewust, in het lijdensverhaal opstaat, de tranen van de ogen wist, uit het geloof in den Levenden Christus profeteert over zijn wegrukking tot Gods troon en zo den wijden boog van al Gods werk in één ‘eenheids-blik’ omspannen wil: - zulk een Christendom staat schuldig aan het wezen van de bijbelkritiek, aan het begin van de verwording der geestelijke liefde: ze wordt zelfzuchtige erotiek maar geen grootse geestelijke liefde. Het onderneemt wel kinderkruistochten met veel misbaar, maar het ziet niet, dat Christus elken dag Turkije en China en Java en Soemba en ons eigen dorpje en stad verovert en dat Hij daarmee heel erg in worsteling bezig was toen Hij op Golgotha hing. | |
[pagina 257]
| |
Zulk een christendom zoekt wel, heel naïef, te beginnen bij zichzelf, en God in zijn eigen cirkel te besluiten. Het zegt wel: hoe schoon is dat: Hebt Gij de ganse creatuur
Te zaam vergeten dezer uur,
Om U alleen tot mij te keren,
alleen tot mij, o mijn God? Maar de Openbaring duwt hem den strijd in: neen, waarlijk niet, God vergeet geen enkel brokje creatuur om u, nieteling. Zijt gij verlost? Word dan opgeheven in den ruisenden stroom, spring in de kolken der wereld-benauwdheid en verdwijn in Gods naam: Hij vecht om de wereld tegen den Satan, en gij wordt individueel slechts verlost in de gemeenschap. In de Evangeliën is het verhaal van vele individuen bij het kruis; maar in de Openbaring heeft geen enkel individu een gereserveerde, voor hem apart besproken plaats: de vrouw is er, de hele kerk, en daarmee uit. Ieder, groot en klein, is daar lid van het ene grote kerklichaam. In de Openbaring is het het Vrouwenzaad, dat in het centrum staat van den strijd van Geest tegen Beest; en de rest, nu ja, dat zijn de ‘overigen van haar zaad’. Dat moeten wij beleven: wij zijn heel gewichtig, als wij verlost zijn, maar worden ook dadelijk apokalyptisch klein. Houd op, christendom van vandaag, breed te praten over een nachtje lijden van uzelf, en dan na veel gesprekken en veel ouderlingen- en dominees-bezoeken eindelijk eens u te laten aanleunen, dat het wel eens kon wezen: de overblijfselen van Christus' lijden vervullen. Gij hebt de Evangeliën gelezen, maar de Openbaring niet. Lees ook die en word er door verslagen: dan zult gij meer weten dan dat er overblijfselen zijn van Christus' lijden, of dat Hij zo evangelisch dicht bij u wil staan. Zie de kerkreformatie, zie een geloof, zie een goed werk, zie een geloofstriumf hier en ginds, en kom zó tot het door u maar al te vaak vergeten hoofdstuk van de ‘eerstelingen zijner kracht’. Overblijfselen van zijn lijden: - evangelie. Eerstelingen zijner kracht: - apokalyps. Want: ‘waarom noemt gij hem: onzen Heere?’ De lijdensweken zijn goed, mits zij ontheven zijn aan de egoïstische erotiek van ons vrome hart. Anders zijn ze een belediging van God, een terugzetten van zijn klok, een andermaal kruisigen van Jezus, omdat de Christus in Hem niet of te vaag gezien wordt. Och, de lijdensweken van de orthodoxie, ook van die het heel sterk | |
[pagina 258]
| |
zoekt in de tranen en het geween, ze zijn vaak allerminst rechtzinnig. Men komt van het modernisme niet af, door lijdenspreken, die van het woord ‘borgtocht’ doorsneden worden. Want Christus heeft meer beschrijvingsmethoden dan die der Evangeliën. En de Geest gaf meer dan Paulus' brieven. De Christus is vandaag nog bezig; ginds boven en hier beneden. En dat alles is even gewichtig en noodzakelijk, als wat Hij eenmaal deed in zijn vernedering. De fout is er, ook bij ons, en de naïveteit heeft de schuld. De naïveteit, of althans haar verheerlijking: Gods kind wil zijn Vader dat mooie aandoenlijke verhaal liever horen vertellen dan dat verschrikkelijke; en liever van bloed en tranen dan van hemelse verhevenheden; en dan liever de zachte methode en de geleidelijke, dan de apokalyptische. De lievelingsvertelling van het kind, en dan naar zijn lievelingsmethode, och, zou Vader die nog eens willen overdoen? Of, de dominee? Neen, neen, de andere vertelling en de andere verhaaltrant niet. Ze noemen het naïef: Jezus te zien, in zijn dichtst ons genaderde werking en verschijning. Ze noemen het ook: kinderlijk worden en kinderlijk horen. Maar ze vergeten: dat Johannes op Patmos zo ‘naïef’ mogelijk was, juist in het apokalyptisch zien. Ja, hij zonk nog onder het naïeve weg. Bij de Evangeliën (organische schrijf- en onderzoektrant) komt nog heel sterk het eigen positieve onderzoek van den schrijver. Maar bij den man van Patmos is het: heel en geheel ontvanger zijn en niets van hemzelf erbij. Men roept om naïveteit in het gezicht op Jezus. Maar den naïefsten gaat men voorbij, want hij strookt te weinig met ons. Pas op voor den ‘naïeven’ bijbellezer. Hij heeft veel sterke woorden van verwerping tegen den man der ‘reflectie’; doch aan het laatste bijbelboek, dat de gereformeerde zonder enig toedoen van ‘reflectie’ ontvangen en geboren acht, gaat men in zijn gezelschap in de praktijk voorbij, omdat het zo zwaar is, van God volgeladen te zijn en dan weer op Christus te zien en het kruis en de opstanding uit de doden. Men zegt: laat ons een kind mogen zijn, ook in de amplexie van het kruis; en de man van Patmos, nu ja, hij strookt te weinig met ons, en onze kinderlijke naïeveteit. Eigenlijk is het: God strookt te weinig met ons. En wat dat kinderlijke betreft: moet men ook niet in het lezen worden tot een ‘volkomen man’? Pas op voor den ‘naïeven mens’: hij komt met zachten tred zijn weg van argeloosheden en milde regens ten einde toe afgewandeld. | |
[pagina 259]
| |
Maar aan het eindpunt van dien weg ziet hij den hoogmoedigen mens, die óók zijn wegen ten einde toe wandelde: zijn wegen. Ze zijn in het begin ieder eigen wegen gegaan en ze liepen van elkaar af, den rug naar elkaar gekeerd. Maar aan het eindpunt ligt de pool en de antipoden vinden er elkaar. Ze zien elkaar ineens in het gelaat: de waan heeft het getekend. Bij die ontmoeting ontdekken ze, dat hen verbindt, wat ze ook samen hebben gecanoniseerd: hun waan. Pas op voor den allerzachtmoedigsten naïeven mens; want als zijn antipode, de hoogmoedige, hem aan de pool, waar beiden uitkomen, ontmoet, dan zal van beiden waar zijn, dat ‘der schrecklichste der Schrecke’ is: de mens in zijn wáán. Pas voor hem op, ook als gij den bijbel leest en uw keuze doet voor een lievelingsverhaal. Alleen door een saamvoeging in eenheid van Evangelie en Openbaring, en door verbintenis van het verhaal, gelijk het in de lengte uit-gemeten, maar ook uit de hoogte aanschouwd wordt, is de naïeve en de bewuste mens door dat machtige christelijk geloof verzoend, en is door de Schriften de zielsbeweging van den een en van den ander opgewekt en verbonden tot een diepe eenheid in de beleving en de aanschouwing van den Christus Gods. |
|