Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGolgotha en de poort van Jericho.Ga naar voetnoot1)In zijn dagen bouwde Hiël, de Betheliet, Jericho; op Abiram, zijn eerstgeboren zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld. Niemand kan een ander fundament leggen. dan hetwelk gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Moeizaam worstelt God onder Israël, om in de gedachten van dat volk plaats te maken voor de enige offerande van Christus, die te komen staat. Maar satan wil juist dat éne grote Bouw-offer, waarop God zijn gemeente stichten wil, uit de begrippen van het volk der openbaring weg-werken. Hij infecteert het volk met de heidense gewoonte van mensenoffers, opdat zó, door de vermenigvuldiging van mensenoffers, het ware en éne offer van den mens Christus niet meer zou begeerd worden. Straks brengt men kinder- | |
[pagina 235]
| |
offers in het dal van Hinnom. Nog vindt men resten van kinderen, mensen, die als z.g. bouwoffer, of fundament-offer, begraven zijn onder de fundering van een huis, om den toorn der jaloerse godheid te bezweren. En zó komt het óók, dat Hiël, architect te Bethel, het bevel van koning Achab, om de ruïnes van het oude Jericho op te ruimen, en ter plaatse van dat heilig volksverleden, een nieuwe vesting te bouwen ter ere van Achab en zijn heidens militarisme, niet durft volvoeren, zonder dat hij als bouwoffer den God van die heilige plek, die zo lang ontzien was, aanbiedt een dubbel zoengeschenk: het leven van zijn oudsten en van zijn jongsten zoon. Opdat die God niet toorne. Hiël meent, door dit zware bouw-offer de wraak te keren. Maar zijn poging, om de straf te keren, is juist een nieuwe zonde, die de Wraak ontbindt. De oude vloek van Jozua waaraan Hiël niet, òf niet met goed verstand, gedacht heeft, hing nog altijd over de dode puinen van Jericho. Aldus heeft Jozua gedreigd: als Farao, vóór de wonderen van de Rode Zee staande, reeds met één zoon zijn tegenstand bekopen moet, dan verdient de onverlaat, die achter de wonderen van Israëls redding staan zal, en toch de tekenen daarvan uit durft wissen, dat hij er twee verliest. En die vloek is over Hiël gekomen; zijn zegen wil hij kopen door het offer, doch de koopsom is juist de prijs van den vloek. Zo is de poort van Jericho een negatief pleidooi voor Golgotha. Wat Jericho niet kan, dat ziet Golgotha gebeuren. Hiël wil zijn eigen rechter zijn: hij bepaalt zijn eigen straf; hij doet ‘wat des Rechters is’. Maar in Christus' kruis is God alleen rechter: Hij bepaalt en betaalt den losprijs zelf. Hiëls offer is een dwaze cirkelgang: hij wil schuld verminderen, en toch vermeerdert hij ze. Christus' offer echter neemt schuld en zonde waarlijk weg; de cirkelgang der nutteloosheid wordt een rechte vaart van recht tot God. Wat waren de ruïnes van Jericho anders dan monumenten van de wet der genade: uit het geloof, door vrije genade gaat Gods volk tot Kanaän? Tegen deze openbaringswet, die op Golgotha heenwijst, zondigt Hiël en wordt gevloekt. Want de zegen kan slechts van Golgotha komen. Daar is de spraak van Jericho's puinen vervuld: door het geloof alleen, uit vrije genade, gaat men tot het hemels Kanaän. De poort van Jericho staat tussen twee Jozua's in, den Jozua van het Oude, en dien van het Nieuwe Testament. En beide Jozua's flankeren die poort en bezweren ons, dat alleen vrije genade voldoet bij God. |
|