Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Golgotha en Hor.Ga naar voetnoot1)Zij beklommen den berg Hor......en Mozes trok Aäron zijn klederen uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan; en Aäron stierf aldaar. Maar deze, één slachtoffer geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten. Er ligt toch, menselijk gesproken, weinig piëteit in, als Mozes Aäron nog bij zijn leven de priesterkleding afneemt, dit ambtsgewaad den priesterzoon aantrekt, en dan zijn broeder overgeeft in de handen van God, die hem op Hor de ogen toedrukt. Wij zouden zeggen: àls Aäron sterven moet, laat hem dan in het harnas sterven. Waarom kan zijn kleed niet na zijn dood aan zijn zoon worden overgedragen? Maar met uw ‘piëteit’ heeft het openbaringsverhaal niets te maken. Hier is geen uitruiling van zielsgoederen tussen mensen enerzijds en mensen anderzijds (dan past de piëteit), maar hier is de grote gave van geestelijk genadegoed van God enerzijds aan zijn openbaringsvolk anderzijds. Hier is genade, advent, bijzondere openbaring. Christus en zijn Geest kómen hier tot Israël. En nu ziet ge twee dingen: dat hier genade is; èn ook, dat die genade roept om meerdere genade. Hier is genade. Want Aäron heeft zijn priesterambt verzondigd. Daarom heeft hij zijn priesterkleed, met zijn ambt, verbeurd. God twist met Aäron, gelijk Hij met Aärons vader, met Levi, getwist heeft (Deut. 33:8). Daarom sterft hij buiten Kanäan. Maar is het in dezen wervelwind van toorn nu geen genade voor Aäron, dat hij nog met zijn ogen zien mag, dat zijn ambt niet verloren gaat, dat zijn zoon niet met hem verworpen is, dat Israël nog een doortocht heeft tot het beloofde land, en tot den nieuwtestamentischen dag? Gelijk Mozes' ogen zich mogen weiden aan het beloofde land, eer hij sterft, zo verzadigt God Aärons brekende ogen aan het gezicht op het blijvend priesterambt. Genade wàs het. Maar: die genade roept om meer; zij roept boven zichzelf uit. Want nu komt het droeve: hier gaat Israëls eerste priester sterven. Hoe hij geworsteld, gepleit, geofferd, gewerkt heeft! Maar: hij kwam niet klaar. De priester-zweter-zwoeger heeft geen ogenblik kunnen zitten, kunnen rusten. Geen enkele zonde is waarachtig verzoend. De priester gaat dood; de priester leve; want | |
[pagina 231]
| |
Israëls werkdag is nog niet tot rust gekomen. Aäron ziet den rijkdom in zijn armoede, maar vooral de armoede in zijn rijkdom. O God, komt er nooit een eind aan? Heere, de berg Hor roept om rust; om een priester, die zijn klederen houden kan, die geen opvolger nodig heeft in der eeuwigheid. Wees stil, Aäron, en ga nu maar sterven bij God. Eens wordt de roep van Hor op Golgotha verhoord. Eens komt de andere Priester. Niet naar Aärons orde, want die moet altijd weer naar een opvolger zoeken, een erfgenaam van toga en muts. Maar Hij komt, die andere, naar Melchizedeks orde. Hij draagt aan niemand zijn waardigheid over, omdat Hij gereed zal zijn met zijn offer in zijn dood. Die priester is Christus. Golgotha vervult het offer, en na dat éne offer is Christus gezeten: Hij is gereed. Hor is getemperd, maar Golgotha is eeuwig licht. Hor verlengt, Golgotha vervult den dienst. Op Hor volgt een nieuwe werk-dag, op Golgotha een blijvende rustdag. |
|