Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
De greep van Abraham.Ga naar voetnoot1)Ja, wij hadden al zelfs in ons zelf het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, die de doden verwekt. Kan Paulus, die gestigmatiseerde van Jezus, kan de man, wiens rug doorploegd is met littekens, en wiens hand zwart is van het werk aan zijn tentjes, kan Paulus van Tarsen, met Abraham op Moria komen en op Abrahams hoogten klimmen in hetzelfde geloof? De Jood antwoordt: hij kan het niet. Paulus zelf zegt: ja! Ik treed met Abraham op Moria. Hoor: Paulus is in doodsgevaar. Zo dadelijk, ineens, kan hij worden weggesleept naar het schavot; - indien nog naar een schavot. Dan ligt daar zijn werk. Dat werk is hem wel opgedragen door Christus; het is hem rechtstreeks bevolen; en opdracht en bevel zijn herhaald tot zelfs in een hemels gezicht. Zal nu een beulszwaard heel dat roepingsverhaal belachen? Een God, die het werk verhindert, kan het toch niet hebben gewild? Ach. Paulus' doodsgevaar stelt zijn roeping disputabel. Het plaatst hem voor hetzelfde conflict als waarvoor Abraham stond, toen hij het bevel kreeg, zijn zoon te offeren. In dien zoon lag Israël, Christus, wereldverlossing, evangelie, àlles wat heil heette, besloten. O, het offer leek onmogelijk. Maar hij heeft het gedaan, omdat hij geloofde, dat God machtig was, de doden te verwekken. God kon Izak uit den dood weerbrengen; en in Izak kon God het gestrande evangelie, en het in de geboorte gesmoorde Israël, en den Christus, het zaad der vrouw, uit de doden opwekken. Gelijk nu Abraham gekenmerkt wordt, hierin, dat hij gelooft in God, die de doden opwekt (Rom. 4:17), zo vlucht ook Paulus tot dien God van de bovenmenselijke mogelijkheden. En hierin wordt Paulus een kind van Abraham. Want juist in dat vaderschap der gelovigen is Abraham: Abraham. Niemand is zijn zoon, dan wie met hem grijpt naar God, die doden opwekt. Laat nu de vijanden smalen, dat Paulus geen fiere zoon van Abraham is: hij gelooft wat Abraham gelooft; hun handen grijpen naar Denzelfde. In zekeren zin was dit niets nieuws voor Paulus. Alle Joden zeiden het hem zó voor en zeggen het hem na; want er bestond een algemeen gebruikelijk gebedsformulier, waarin precies dezelfde woorden staan te lezen: ‘Gij zijt almachtig, Heer in eeuwigheid, Gij, die doden levend maakt. Gij zijt machtig te helpen, Gij, die | |
[pagina 228]
| |
levenden uit genade in het leven behoudt en doden levend maakt’. Hoe vaak heeft Paulus dit gebed vóór zijn bekering gebeden? Hij kan 't niet zeggen, de punctuele farizeeër van eertijds......Maar dit is zeker: hij heeft datzelfde gebed, dat tot nu toe joods voor hem was, thans als christen in hart en mond gehad. Want dat God de doden opwekt, is hem duidelijk geworden, toen op den weg naar Damascus de grote dode hem verscheen, die als eersteling uit de doden opstond. Die heeft Paulus de ogen verblind, en het hart gebroken en de knieën doen beven, en vooral: buigen. Wat Joodse gebedsformules prevelen, dat is in het christendom tastbare werkelijkheid. In Christus staat Izaäk op; en Paulus ook. De tentenmaker in Europese steegjes en Aziatische slopjes is aan den held van Moria, aan Abraham, verbonden door den greep naar ‘God, die doden verwekt’. Het gebed leeft niet van algemeen-godsdienstige beseffen, doch ontvangt van Christus zijn bijzonderen inhoud. |
|