Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdLijdensresten geen lijdenscopieën.Ga naar voetnoot1)Voorts, niemand doe mij moeite aan, want ik draag de littekens des Heeren Jezus in mijn lichaam. Als Christus ons zijn ‘lijdensresten’ laat, dan worden de overblijfselen van zijn lijden nooit copieën van dat lijden. Het hoofd van het lichaam lijdt ànders dan de leden. Dwaas is het lid, dat lijden wil, zoals het Hoofd dat deed. Christus, het hoofd, werd genepen tussen de tangen van den eeuwigen dood; en indien dat hoofd toen verbrijzeld was voor eeuwig, dan zou dat hoofd de kracht nooit hebben gehad om tot de leden zijn smart te doen komen; de band der gemeenschap ware dan immers doorgesneden? Maar als het dus waar is, dat elk lid, dat de overblijfselen van | |
[pagina 226]
| |
Jezus' lijden vervult, daarin zijn leven vieren mag, dan is het te meer een dwaasheid, de littekenen van Christus zo te willen dragen in ons vlees, als Hij dat gedaan heeft. Het is nodig, die littekenen te dragen; want de overblijfselen zijn inderdaad voor ons resten van zijn lijden. Maar: die littekenen dragen zoals Hij het deed, dàt is zonde; het miskent immers het wezensverschil tussen hoofd en leden, tussen de smart die op Hem afkwam ter vervloeking en de smart, die Hij ons laat lijden, omdat Hij zijn leven tot ons komen laat, tot zegening, en niet tot vervloeking. Dit moet bedenken, wie de inderdaad veelvuldige verhalen hoort en leest van ‘gestigmatiseerden’ om Christus' wil! Middeleeuwse en ook jongste geschiedenis weten er van te spreken, dat er mensen waren, die op bepaalde tijden, vooral op vrijdag, Christus' doodsdag, bloedden en leden: hun zijde bloedde gelijk Christus' zijde; hun handen, hun voeten, zoals de zijne. Ze lieten geen overblijfselen, maar (zwakke) copieën zien van Jezus' lijden. En daarmee was tegelijk bewezen, dat dat alles geen bewijs kon zijn van een leven uit den Geest of een beleven van het evangelie, dat van vernedering zich haast naar verhoging. Deze lijders hadden wel littekenen, d.w.z. stigma's van Christus nagebootst, en heetten daarom gestigmatiseerden; maar tenslotte, de tovenaars van Egypte, de wonderdoeners van den Antichrist, de fakirs van Boeddha zijn - zo ge wilt - in staat het na te doen. Copieën zijn zó goedkoop. dat ze in den hemel niet te koop zijn, noch er worden aangenomen. Maar nu Paulus. Hij is gestigmatiseerd. Hij draagt littekenen, en herkent daarin die van Jezus. Wanneer bloedt hij: op vrijdag? Neen, álle dagen, als lelijke Joden en Grieken hem achterna jagen. Waar bloedt hij? Precies in de zijde, de handen en voeten? Och neen, overal waar ze maar slaan. Ligt hij in verrukking passief te wachten, tot God bloedtekenen brandt, als Hemelse Bloedzuiger, in zijn vlees, om Christus een copie te geven? Neen, Paulus werkt hard, hij vliegt over land en zee, en maakt tenten en is uiterst praktisch. En als hij dan geslagen is om de diensten der gehoorzaamheid, dan ontdekt hij achteraf, dat dát nu zijn Christus' lijdensresten. God zij geloofd, het zijn geen ijdele, nivellerende, Christus beledigende copieën van hoogmoedigheid, maar het zijn de resten, aanvaard in ootmoedigheid. Dit is de toepassing van Christus' lijden: dat ge elken dag alleen maar uw plicht doet. De gehoorzaamheid stigmatiseert, en zij alleen. |
|