Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdChristus' Lijdensresten.Ga naar voetnoot1)......en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukking van Christus. Ja, er zijn zo van die woorden, die wij nooit in den bijbel zouden hebben dùrven schrijven, als ze er niet in stonden tot onze verwondering. Nu, zùlk een woord staat hier. Wat is dat nu: ‘de overblijfselen vervullen van Christus' verdrukkingen’? Is Hij dan tóch met ons op éénzelfde dodenlijst gezet? Is hij dan tóch ‘de ongelukkigste’, maar dan zó, dat zijn ongeluk, al overtreft het dat van ons, met ons leed te vergelijken valt? Kan ik aanvullen wat Hij gedaan heeft, ik, mensenkind? Vormen Hij en wij op voet van gelijkheid in onzen kamp éénzelfde legioen van eer? Maar van dit alles is geen sprake. Er is iets anders. Er is een mystieke unie tussen Christus en de zijnen. Krachtens deze verborgen eenheid tussen Hem als het hoofd, en de gelovigen als zijn leden, wordt de dubbele weg van Christus ook in de zijnen afgetekend, en door hen afgewandeld. Is Hij begraven, gedood, gekruist, kortom, vernederd? Zij ook! Is Hij opgewekt, in den hemel gezet, verborgen bij God, straks geopenbaard in heerlijkheid, kortom verheerlijkt? Zij ook! Hij vóór hen; zij in Hem. Hij het hoofd, zij de leden; Hij en zij samen één lichaam. En zó heeft Hij aan ons resten, achteraankomende resten, van zijn lijden gelaten. Als Paulus bloedt, als de martelaren sterven, als de ‘overigen van het zaad der vrouw’ verteerd worden, dan bloedt daar ‘vlees van Christus' vlees’; dan wordt verteerd ‘gebeente’ van Christus' gebeente’. Dat is de mystieke unie, gezegd en ervaren; gezegd in de taal der kerk, ervaren in de geschiedenis van haar levens- en lijdensdagen. Ja, het Hoofd is wel in den hemel, en ademt wierookgeuren; het is gezalfd met vreugde-olie. Doch van zijn lichaam is nog een deel, een ‘achterblijfsel’, op aarde; en de sidderingen van het Hoofd trillen nog na in de aardse resten van zijn lichaam. | |
[pagina 225]
| |
Als dus de zijnen lijden, dan wordt Golgotha in de wereld bekrachtigd, het vindt zijn vervulling in dit in zijn schaduw wachtend geestelijk overblijfsel. Niet, alsof hun lijden zou verzoenen en voldoen; maar zó, dat zij in dat lijden en in die verdrukking juist de verzoening en de vóldoening ontvangen. Immers, indien een lid van het lichaam gescheiden is, dan is het wel vrij van de krampen, die het hoofd deden bersten schier; maar het is dan ook dood, dit lid, dood in der eeuwigheid. Doch laat de leden lijden met het hoofd: toch wordt in de gemeenschap van die smarten de gemeenschap van het leven openbaar. En gelijk de krampen van het hoofd nawerken in de leden ter verdrukking, zo zal de kracht waarmee het hoofd zich beurt naar boven in nieuwe jeugd, ook in de leden openbaar worden ter genezing. Dit is de waarheid omtrent Christus' lijdensresten. De zaligheid wordt er niet door bewerkt, maar werkt zich erin uit. En wie op Christus' afgelegden lijdensweg terugziet, en bij zijn graf gezien heeft, dat uit dat graf de draden van vernedering èn verhoging door God zelf worden uitgehaald en ontknoopt, die weet het: onze verdrukkingen, in het geloof doorleden, zijn de laatste resten van Christus' zwakheid, maar daarin blijkt Hij dan ook waarachtig in zijn volk te leven. Daarom zijn de resten zijner zwakheid ook de eerstelingen zijner kracht. |
|