Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVerborgenheid en verbond.Ga naar voetnoot1)De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vrezen en zijn verbond, om hun die bekend te maken. Geen mystieker woord in de taal der openbaring is er dan dit woord: ‘verbond’. Want in het verbond wordt de ware religie gegrepen. En het is deze verbinding van verbond en verborgen gemeenschap met God, deze samenhang tussen verbond en mystiek, welke in Ps. 25 zo duidelijk zich uitspreekt. Immers, de ‘verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vrezen’. De ‘verborgenheid’ des Heeren. Er zijn er, die hier vertalen: de ‘raad’ des Heeren. Maar ook dan nog geeft de tekst volop arbeid aan den mens der godsdienstige mystiek. Want de ‘raad’ des Heeren is dan niet zijn verborgen besluit, dat voor memand is, ook niet voor die Hem vrezen, dan alleen voor God zelf, - maar met den ‘raad’ des Heeren bedoelt de zanger dat allerverborgenste van Gods wezen, waarin zijn diepste gedachten besloten liggen, ook waar zij zich naar buiten openbaren en verwerkelijken. Want alle naar buiten tredende weldadigheid en goedheid en genade van God heeft toch een verborgen bron: nu eens spreekt op zinnebeeldige wijze de Schrift van Gods ‘ingewanden’, dan weer gewaagt zij van Gods ‘hart’. En zo is dus die verborgenheid des Heeren, die persoonlijke, bewuste, in Gods diepten besloten en bewaarde toeneiging tot zijn volk, waardoor God wordt tot HEERE; waardoor de Schepper van hemel en aarde zich troostend overbuigt tot zijn volk | |
[pagina 85]
| |
en tot allen, die daartoe behoren, als Hij zijn trouw bezweert aan hen, en zich, met het oog op zijn verborgenheid van trouw en liefde, met dezen naam noemt: Ik ben, die Ik ben. Deze verborgenheid, die samenvoeging van diepe vredesgedachten, is nu voor degenen, die Hem vrezen. Want met die ‘vreze’ wordt niet bedoeld een angstige vrees, waarmee de mens in slavernij gehouden wordt, maar die vreze is de kinderlijke toeneiging der ziel tot God. Het is die roering van ons ‘verborgen’ leven, waarbij onze ‘verborgenheid’ die van God aanraakt, als ook voor zichzelf de ziel Hem den HEERE heeft bevonden. En als wij Hem vrezen. dan is daar contact in liefde tussen tweeërlei verborgenheid en ‘raad’: die van Hem en die van ons. Maar zó komt juist openbaar, dat geen ding mystieker is dan het verbond. Want alleen in het verbond wordt de liefde gekend en de verborgenheid gezien in een ogenblik en daarna, en dat met een zekerheid, die niet aan een betoog hangt, doch er aan voorafgaat; die niet bloot intellectualistisch is, maar onmiddellijk voor heel de ziel en al haar vermogens. Wat onder mensen reeds is, dat is vooral in de verhouding tussen God en de ziel te herkennen. Kan liefde tussen twee mensen beredeneerd worden? Indien het zo is, dan komt bij haar zelfontleding ook dikwijls het uur van twijfel, dat is voor de liefde het begin van haar zelf-ontkenning. Maar waar liefde woont, daar herkent zij zich onmiddellijk, en vindt de wegen van die taal, die uit de diepten der ziel komt. Dan moet zij zich belijden, dan moet zij woorden vinden, naar buiten treden in daden, gebaren, woorden, werken. Het verbond wordt dan vanzelf de bewustwording der liefde. Dat verbond wordt niet mechanisch eraan opgelegd, maar groeit organisch daaruit op. Welnu, in den hoogsten vorm is ook tussen God en ziel het verbond de vorm, waarin de liefde zich belijdt en de wegen vindt tot zelfontsluiting. Juist in deze verhouding moet het verbond zijn, want de liefde van God zou zich aan ons niet meedelen, indien ze niet geopenbaard werd. Die openbaring nu kan niet zijn een betoog, evenmin als vele denk-resultaten op zichzelf het altaar der liefde vullen, den tempel der liefde bouwen en heiligen kunnen, maar ze komt in het verbond naar den mens toe. Zo verschaft God hem zekerheid. Wat duizend woorden niet kunnen zeggen, noch verstaanbaar maken, dat wordt in het verbond gegrepen in een ogenblik. Want het verbond is in alle liefde de belijdenis ervan; het wordt gesloten in de stilte, die klaar de ziel tot | |
[pagina 86]
| |
de ziel, en hier, de ziel tot God doet spreken. En wat in elke liefde de redenering niet kan benaderen, dat wordt in zijn diepste diepte, in zijn ‘verborgenheid’ zijn ‘raad’, juist gegrepen door het verbond en ook bewust gemaakt, ontdekt. Zo is dan de mens, die meent, dat het verbond niet mystiek is, nog niet tot de diepte van dat verbond genaderd. Even ver als de moderne van het leven dat in ons is, afstaat, als hij ons intellectualisten scheldt, even ver staat van de religieuze begrippen der Schrift af de man, die het verbond niets anders noemt dan een insluipsel in den omgang met God, dat men wegwerken moet, als een standpunt, dat overwonnen moet worden. Want bij waarachtige aanraking met Gods verborgenheid komt de flits van het verbond door onze nachten heen en het daglicht dat blijft, is verbondslicht. Wij moeten het verbónd niet overwinnen, maar het verbond óns. Het moet ons overtuigen, overreden, ons bevestigen en betekenen als in een ogenblik, dat in zijn verborgenheid God juist de Heere is, die zeggen kan: Ik ben, die Ik ben; van wien het volk, de ziel straks antwoordt: Hij is, die Hij is, in eeuwigheid Jahwe, de Heere. Want het verbond is zó vol van mystiek, als Adams onstuimige harteklop van het leven, in dat schoonste uur, toen Hij tegenover Hem stond, die in zijn vlees den adem des levens geblazen had, en die niet van hem voorbijging, als de avondwind het vlees deed huiveren in het zelfde uur, waarin de geest huiverde van de nadering van zijn God. Want die toenadering was ook trekking. En toen zij tot haar stilstand kwam, deze trekking, toen zei de liefde: de ‘raad’ is ons ontdekt, het woord is ons gesproken, het verbond is ons gesloten. |
|