Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdEerste apologie.Ga naar voetnoot1)Want dezen zijn niet dronken. Het Christendom, de Christelijke Kerk heeft vele apologeten gekend, menige apologie geschreven. Een apologie is een rede, waarin men zich verdedigt tegen den bozen aanval van vijandigen kant. En een apologeet wordt hij genoemd, die een dergelijke pleitrede opstelt of uitspreekt. Welaan, ook op Pinksterfeest verheft zich de apologeet en het eerste woord, dat de eerste Pinksterpredikatie na de aanspraak doet horen, is een apologie. Petrus is het, die als apologeet voor den dag treedt. Hij, in alles de eerste, de eerste in het verloochenen, is ook de eerste in het verdedigen van Jezus' naam en goede zaak. En, actueel, als altijd, inzonderheid thans door het in hem brandende Geestesvuur, sluit hij zich in zijn improvisatie onmiddellijk aan bij het laatste woord, dat hij opgevangen heeft. ‘Ze zijn vol zoeten wijns’ - zo had met een schouderophaling de massa zich willen afmaken van de Pinkstertekenen en de Pinkstertalen. Neen - stuift Petrus op - dat is niet waar! Dezen zijn niet dronken. Wat ge ondernemen moogt, ge zult toch niet het zóver kunnen brengen, dat ge het Pinksterwonder kunt bagatelliseren. Het zal den duivel niet gelukken, deze ontzaglijke Geestesdaad als een akte, een fragment uit een bespottelijke dronkemansklucht op zij te zetten en de massa zich onverschillig te laten voortschuiven en opdringen naar een ander evenement, dat dan als volgende dagvulling voor deze feestgangers hen | |
[pagina 80]
| |
eveneens voor een tijdje beroert om ze dan ook weer los te laten voor altijd. Ge moogt vandaag vloeken of bidden, lasteren of zegenen, ge moogt God of den Satan er bij te pas brengen, maar ge zult niet zeggen, dat hier iets is, dat voor nette, denkende mensen niets heeft te betekenen en het toezien niet waard is.
Dit woord van Petrus is opgetekend in de Schrift, ons ter lering. Voor hem zelf betekende het niet veel meer dan een onmiddellijk ter opening van het debat opnemen van een scheldwoord, dat alle debatteren had willen afsnijden. Maar na zoveel eeuwen mogen wij in dit merkwaardige woord toch een opmerkelijke uitspraak vinden, die voor alle toekomst wat te zeggen heeft. En deze hoge waarde krijgt dit korte, flikkerende volzinnetje vanzelf voor ieder, die weet, dat hier voor het eerst de christelijke kerk haar getuigenis aflegt in de wereld; en dat nu dat eerste woord een apologie is, en dan zulk een apologie.
Allereerst legt de Heilige Geest hier in dit woord voor ons vast Zijn diepe zelfbedekking, op den dag zijner heirkracht. Stel u voor, dat aan die discipelen gevraagd was, van te voren een Pinksterpreek op te stellen en dat ze dan bij dat voor-uit-bedenken van die straks uit te spreken Pinksterpreek hetzelfde inzicht zouden gehad hebben in de betekenis van het Pinksterfeest als ze nu hebben! Vermoedt ge ook niet, dat het eerste woord wel anders zou geklonken hebben? Dunkt u ook niet, dat het prachtig en weids en hoogverheven zou hebben geklonken, één loflied, één plechtige inzet op de verkondiging van de grote werken Gods? Maar nu - Petrus heeft niet over deze rede nagedacht; en nu ze uit zijn mond losbreekt als een regen van vuur - nu is het eerste woord een verdediging van des Geestes werk tegen het allerbanaalste, dat die lelijke spotters wel konden uitdenken. Zou zoiets op Kerstfeest mogelijk zijn geweest? Is daar niet ieder, die het ziet, onder den indruk, tot de heidenen in het Oosten, tot de hofhouding van Herodes, tot de bedienaars van den tempel toe? En op Paasfeest - is er wel één, die spotten durft en de schouders ophalen? Welneen - ze worden als doden! Maar op Pinksterfeest komt de Heilige Geest en de mensen zien het wonder van nabij en de eerste indruk, die zich van hen meester maakt, is die van het bespottelijke, het belachelijke. De uitersten raken elkaar in hoog-schrikkelijken zin. Geestesvervoering neemt voor sommigen den vorm aan van platten bedwelmingswaanzin. | |
[pagina 81]
| |
Dat is nu de Heilige Geest. Hij kán wel komen en Hij kan wel werken zó, dat niemand zich aan zijn geweldigheid te onttrekken vermag, maar Hij doet het niet. Hij laat zich niet bewijzen, wél geloven. Hij komt met zijn tekenen en zijn talen; maar daar zijn er ook, die ziende niet zien, en horende niet bemerken. Pinksterfeest - dat is Geesteskracht, maar die nog ingehouden wordt, die zich nog bedekt, die niet anders overtuigt dan door de wet van het geloven zonder zien. Van die pinksterwet heeft het eerste apologetische woord der Christelijke Kerk getuigenis afgelegd voor de eeuwen, die kwamen en komen.
Er is nog iets, dat treft in deze eerste korte apologie. Het is dit, dat ze niet den Geest, niet het werk van den Geest, niet Jezus Christus of de zaak van Jezus Christus beschermt, doch alleen de discipelen van Christus, de dienaren van den Geest. Ge vindt in heel die pinksterpreek niet één woord, dat tracht de zaak van Christus en den Geest van Christus te verdedigen en op goede gronden te bepleiten. Christus heeft geen advocaten nodig, vindt Petrus, en de Geest behoeft geen apologie; die eist eenvoudig geloof en beveelt zonder meer onderwerping. Christus en de Geest hebben geen advocaten nodig, want Zij zijn zelf Gods paracleet, Gods advocaat, in het wijd heelal (Joh. 16). Ja zelfs zó zeer is Petrus, die toch óók wel weet dat Jezus nog veel meer is gesmaad dan zij het heden zijn, vervuld van de gedachte, dat Jezus geen apologie nodig heeft, dat hij juist omgekeerd, tegenover de Joden bewijst, dat Jezus hun eigen enige apologie is. Want als Jezus Christus niet is opgewekt, dan is Davids graf een wanhopig ding; dan is de zaak der Joden en de trots der natie en de hoop van het volk voor eeuwig verloren, uitgeblust, reddeloos. Neen, Jezus heeft geen argument nodig. Hij is het grote argument. Maar wat zijn dienaren betreft, ja - die willen wel op smaadredenen antwoorden. Die hebben in zichzelf geen geloof te eisen. En als Satan dan hun persoon wil bekladden, om zó Christus' zaak tegen te staan, dan komt de apologie. Maar dan is ook die apologie niet op zichzelf bedoeld; zij is er alleen om Christus en den Geest. Het blijft niet bij de apologetische houding; de defensieve stelling wordt spoedig verlaten. Alleen in zoverre antwoordt Petrus op de lasteringen, als ze Christus' rijk willen stuiten in zijn loop en het offensief van den Geest willen smoren in zijn eerste opkomst. | |
[pagina 82]
| |
Zó moeten ook wij nog trachten ons geloof te verdedigen op allerlei gronden en dan denken dat we daardoor den Pinkstergeest al aardig hebben geholpen. Wij hebben geloof te eisen voor Christus en zijn Geest. Maar wij hebben ook geen middel onbeproefd te laten, dat verhinderen kan, dat men Jezus en zijn wonderen met een schouderophaling voorbij loopt. En hoe vaak laten wij dat middel onbeproefd! Ja, heeft niet meer dan één aan ons kreupel denken of ons slechte leven reden genomen, om, wijzend op ons, zich van het christendom niets meer aan te trekken? En hoe vaak heeft ons dat volstrekt niet zeer gedaan? O, daar schreit geen gekwetste hoogmoed, doch alleen maar bange vrees, dat men den preekstoel Gods voorbij zal lopen, in Petrus' apologie. Niet dronken, niet dronken, niet weglopen als ik u bidden mag! Petrus' apologie is vaak onze beschaming. Want wij kunnen soms zo met mooie woorden Jezus' leer een apologie bezorgen, doch onze sierlijke apologie stuit bij de wereld maar al te vaak af op het argument aan onzen slechten wandel ontleend, of aan onze verachtering, of aan de tegenstelling tussen ons heilig ideaal en onze onheilige praktijk, onze banaliteiten en grofheden. Laat ons leren van Petrus. Een apologie van Jezus is niet nodig, als we maar die van zijn dienaren altijd kunnen uitzeggen, frank en vrij - naar waarheid. Van deze Pinksterroeping heeft het eerste apologetische woord der Christelijke kerk getuigenis afgelegd voor de eeuwen, die kwamen en komen.
En ten slotte. Petrus' apologie is het begin van haar eigen einde. Hij opent den mond tot een rede, die straks met geweld hem den mond snoeren zal en sluiten in den dood. Petrus, ge weet het toch wel, dat de Joden Jezus niet willen? Ge weet toch wel, Petrus, dat de vijandschap nog wroet in het donker en dat de autoriteiten van Joden en heidenen niet zullen willen dat aan Jezus Christus getuigenis, goede getuigenis gegeven wordt? Petrus, ge weet wel - dat kan u het leven kosten, dat ge het opneemt - op het feest - voor Jezus Christus, dien men uit den weg wilde ruimen - niet op het feest - en die toch gestorven is op het feest, zodat de strijd, eenmaal ontketend en publiek gemaakt, niet meer is te verdoezelen. | |
[pagina 83]
| |
Het zal hard zijn, voor den Gekruiste op te komen! En zie nu, hoe gemakkelijk het u toch eigenlijk wel gemaakt wordt; u en de uwen. De menigte spot en der mensheid scharen willen zich onverschillig voortspoeden. Satan wil van Christus en van den Geest en van Geestesfeest een bagatel, een onschuldige komedie, een klucht maken. Als gij nu zwijgt, Petrus, wie kan u dan iets verwijten? Ge zult argumenten bij de hand hebben; tot de discipelen kunt ge zeggen: geen paarlen werpen voor de zwijnen; en tot God: ze hebben niet gewild. Laat ze praten, Petrus: ze zijn 't niet waard, dat ge uw argumenten aan hen verspilt en gij, gij komt er gemakkelijk af. Maar neen. Petrus zwijgt niet. Hij ontketent den strijd. Hij roept: staat stil; ik heb wat ernstigs heden: ik kom u den oorlog verklaren; ik werp u den handschoen toe, en gij, neemt hem op. Hoor nu, gij ganse huis Israëls! Gij hebt uw Koning gekruist: uw God gehoond. Zo roept en schreeuwt Petrus het uit opdat niemand Petrus valszachtmoedig en het Evangelie onschadelijk vinde voor een krom en verdraaid geslacht. Zo ontketent hij den geweldigsten oorlog, door met zijn eerste apologie den strijd te openen, dien men wilde ontlopen zonder meer. Zo gaat Petrus den dood tegemoet en de geselslagen en de martelingen en den hoon, Petrus en de anderen, alleen maar, omdat hij niet zo wijs was, zich niet te verdedigen; alleen maar, omdat hij zijn vijanden niet in den waan wilde laten, dat Jezus' discipelen geen kwaad meer konden doen. O, onze apologieën, kunnen die ons ook zoveel kwaad doen? Of plooien wij ons en wringen wij ons in bochten, om toch maar niet met de tegenstanders in onmin te leven? Schaam u, en doe met Petrus' apologie mee. Want deze mens is zo bang, dat iemand zou kunnen zeggen: hij is niet waard om van zijn meester te getuigen. Hij begeert alleen maar, dat niemand zegge: deze mensen zijn te laf om aan te pakken, te vadsig en te klein voor een ernstigen strijd. En de mensen - ze zijn stil blijven staan. Satan heeft niet aan Petrus zijn pinkstergehoor kunnen onthouden. De oorlog tussen Geest en Beest is van dit eerste apologetische woord af ontketend. Het bloed der kerk heeft gevloeid. De eerste apologie hééft vele apologeten in 't strijdperk geroepen en hun mond is al sprekende en getuigende met geweld gesnoerd. Zó hebben nog wij onze pleitredenen op te stellen; niet om zo lang mogelijk Christus en de wereld, Geest en Beest, waarheid en leugen, te verenigen en te | |
[pagina 84]
| |
verzoenen; maar om Gods oorlog te brengen tot klaarheid en tot daad - hoe het ook gaat. Dan zal onze apologie bij de mensen geen gehoor vinden, zodra ze daar achter beluisteren de apologie van Christus. Doch de hemel zal nooit zwijgen tot uw spreken en eens zal hij zelf van u een goddelijke apologie geven voor aller oor. Ook van dezen pinksterstrijd en deze pinksterzege heeft het eerste apologetische woord der Christelijke kerk getuigenis afgelegd voor de eeuwen, die kwamen en komen. |
|