Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPinksteren.Ga naar voetnoot1)Hoe moet ik Pinkster zien? En hoe den Geest begroeten? Men zegt in deze eeuw bij voorkeur, dat Pinkster het breedtefeest is. | |
[pagina 72]
| |
En men heeft daarvoor veel ‘bewijzen’. Wie kent ze niet van buiten? Pinksteren - het heet daarom het breedte-feest, omdat het de dag is van de vólwording, zegt men; en zonder nadere onderscheiding te zoeken, vereenzelvigt men dan de ‘vól-wording’ met de ‘verbreding’ van hetgeen vervuld werd. Pinkster is breedte-feest; de gerijpte oogst dwingt den arbeid van wie oogsten zullen, zich uit-te-zetten; wie met één man zaaide, komt met tien man maaien; bidt nu den Here des oogstes, dat Hij arbeiders in zijn wijngaard uit-stote, zo luidt de Pinkster-oproep tot het Pinkstergebed. En ‘uit-stoten’ - dat is een woord, dat in de breedte wijst. Uit-stoten, links en rechts, in de breedte. Pinksterfeest is immers de dag, reeds onder Israël, van de breedste maat: zeven maal zeven weken - het kan niet breder. En na 7 × 7 licht eindelijk de pinksterdag; zie, hij is horizontaal: breed. - Deze dag trekt dan ook de breedste schare, onder Israël; hij vordert de breedste liturgie; hij zet de muren uit, en ver-breedt het heilig erf, want God zelf heeft nu de breedte der aarde begeerd ter woning, om aldaar geëerd, zijn heerlijkheid te tonen! Israël, dat naar het vlees is, heeft dat niet áfgedaan? Ach, het was God veel te smal. God wil de breedte in. Daarom breidt Hij de ambtelijke bediening uit: Galilea levert ambtsdragers, en vissers hebben een apostolaat te verduren. Daarom laat Hij den stroom des heils en der openbaring óver-stromen; buiten de nauwe bedding van Israëls volksleven laat Hij de wateren treden, opdat Gods water over Gods akker ga; de akker nu is de wereld. Ja, het is ál verbreiding én verbreding. Rome wordt geannexeerd en Athene en de ver gelegenen aan de zee zullen den naam van Israëls God vernemen. Reeds groeien de bomen, die lieden van het slag van Bonifacius kappen moeten; adders van Malta geven reeds addergebroed, dat spreken zal van een barmhartige en allerbizonderste en allerchristelijkste voorzienigheid, die nóg scherper ziet dan het oog van de wrekende goden van den Olympus (Hand. 28:4); en over Gods zeer wijde wereld gaat een licht op, dat voor een ‘iegelijk mens’ schijnen wil. Pinkster - dat is breedte. Het is het feest, zegt men, van de tele-scopie meer dan van de micro-scopie. Het is meer syn-these dan preciese ontleding. Het gooit alle barrières om, het zet de wereld open, het slecht de godenbergen van Griekenland mét de Jodenheuvels van Israël; want Gods uitzicht moet vrij worden: men zal geen andere goden voor zijn aangezicht hebben. Als God voor zijn eigen aangezicht zorgen gaat, opdat zijn uit-zicht onbelem- | |
[pagina 73]
| |
merd zij, dan werkt Hij in de breedte - want Gods ogen zien ver; ze zien naar de uitersten der aarde, breed, zeer breed. En onze eeuw, die van de brede uitzichten houdt, is nu wel zeer over het Pinksterfeest tevreden. Hoe kan het ook anders? Neem de breedheidsgedachte over, maak ze los van alle andere, en werk ze daarna uit - en ge ziet om u heen alle telescopen tegelijk in stelling brengen. Hier is de heraut van het begrip: de katholiciteit van het christendom, die zijn pinksterpreek houdt. Daar is het de man, die u komt opschrikken met de vraag, of gij nu nóg niet begrepen hebt, dat Stockholm ligt in het verlengde van de lijn, die loopt over Jeruzalem, Philippi, Corinthe, Athene, Rome, Constantinopel, Wittenberg, Genève, Londen. Ginds staat een derde op, die den volkerenbond en het Esperanto afleest van het Pinksterprogramma, dat God hem heeft geopenbaard, naar hij zéker weet. En het zijn de expansieve geesten, die in onze eeuw gekroond worden, omdat zij de beste verhandeling hebben gegeven over den zin van dat breedtefeest van God: Pinksteren. Zó althans concludeerde de jury van het jonge christendom van vandaag.
Weerspreek ze nu niet, die apostelen van het evangelie der wijde uitzichten; maar - laat ze ook niet zonder de aanvulling, d.i. de verbreding, van hun woord. Want wie bij de breedte-gedachte blijft staan - zijn woord is nog te smal. De boodschap zelf is nóg breder, dan zij hebben vernomen. Want naast de verbreding predikt Pinkster ook de rijpwording aller dingen. En die twee mogen wij niet scheiden. Ziet gij den Hemelsen Landman? Mijn Vader is de Landman, zo heeft er Eén gesproken. De Landman kan zijn land verbreden; maar dat kán Hij doen, óók als Hij nog maar aan het zaaien toegekomen is. De verbreding van zijn arbeidsveld zegt mij nog niet, hoe ver het is in het jaargetij van zijn akkerwerk. Doch van dezen Hemelsen Landman is nu het wonder, dat Hij tegelijkertijd den akker uit-zet én het uur der maaiers over zijn akker luiden laat. Het uur der maaiers; niet meer dat der zaaiers. Pinkster is slot-acte. Dus leert Hij mij, dat ik met de breedte-verkondiging zijn werk nog maar ten halve heb gepredikt. Want Pinkster is het begin van het einde: het is niet alleen verbreding, doch het is vooràl vervulling. Er staat niet alleen, dat Israël geheel zal zalig worden, om mij te leren, dat Israël nu in zijn breedsten omvang zalig wordt. | |
[pagina 74]
| |
Israël, geestelijk genomen, en verzameld uit Abrahamskinderen én heidenen; - doch er staat dat Israël in zijn volheid, in zijn breedheid, in zijn pleroma, alzo zal zalig worden. (Rom. 11:26). Alzo zalig worden. De methode - die hoort er ook bij. - Alzó. - Want God slaat niet alleen in de breedte, doch Hij slaat ook met groter kracht; Hij slaat den uitersten slag. - Alzó! - Want God verbreedt niet slechts - neen, Hij consummeert ook; Hij voert de dingen al de dagen tot hun tóppunt. Het is wel een laat-komer geweest en een beperkte van blik, die in de vorige eeuw kwam uitroepen met vele uitroeptekens: dat de mens iets is, dat men over-winnen moest, waarboven men uitgroeien moest. Want op Pinksterdag hééft God dat al gezegd; en niet slechts van den mens heeft Hij aldus gesproken, doch Hij zeide het van mens en beest, van plant en stof, Hij zette heel den kosmos onder den ban van de noodzaak der wedergeboorte aller dingen. En wie nu God ziet komen, die hóórt nu eerst recht het ganse schepsel zuchten, zuchten. Zuchten haalt men uit de diepte op; en tegelijk gaan de armen verlangend de hoogte in. Maar de breedte laat de zuchter liggen. Hij heeft meer met de intensiteit dan met de expansie te doen. - ‘Alzó.’ - Want ik zeg maar de halve waarheid, als ik op Pinkster tot Gods akkerbouwers en wijngaardeniers zeg: aan het werk, tot den laatsten man toe (in de breedte), want mijn God en uw God heeft nieuwe wijngaarden zich gekocht: hij is de Heere. Waarlijk, het is maar het hálve woord. Want God, die nieuwe wijngaarden kocht en mij, pinksterkind, tot mijn verbazing, zijn koopbrieven voorlegt in gerechtigheid, Hij heeft een wonder gedaan, eer ik het wist: de nieuwe wijngaarden waren bij Hem al tot ontvangenis bereid, dat is in zijn taal: ze waren reeds in cultuur gebracht, toen ik en alle knechten nog voorbij liepen en zeiden: dit is dode grond. En zie - over alle wijnbergen, de oude en de nieuwe, broedt de geest en broeit de gloed: alle druiven worden van nu af rijpgestoofd. Rijp gestoofd, overal. (Openbaring van Johannes.) Dus ben ik niet klaar, als ik de laatste arbeiders uit-stoot, want ze moeten nu állen ook de krachtigsten zijn tot den arbeid van den Groten Oogster. Nu wordt het meeste gevraagd; want zaaien is gemakkelijker dan oogsten. ‘Kinderkens, het is de laatste ure’. En in het laatste uur komt de meest gespannen arbeid. Het schijnt een hóón, op Pinksterfeest te reciteren: die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Dat kan ik me voorstellen van alle maaiers, die geen enkelen duim | |
[pagina 75]
| |
gronds in oorlogstijd te bewerken krijgen, dien ze niet hebben omgespit en met zweet gedrenkt, toen ze zaaiden. Maar mijn God is op Pinksterfeest haast een farao in mijn ogen: Hij vraagt van Israëls kinderen twee dingen tegelijk: verbreding van het werk én verzwaring. Wie is tot deze dingen bekwaam? Zaaien schijnt vreugde, maar maaien doet op Pinkster wenen - tenzij ik geloof, dat mijn God geen farao kán zijn in der eeuwigheid - en dat de enige troost wel móét gelegen zijn in de heilige overtuiging, dat Hijzelf de tichelstenen bakt en de stad bouwt en de druiven snijdt, de rijpgestoofde druiven der aarde; dat Hij werker is - en ik en de anderen slechts mede-arbeiders Gods. ‘De akker nu is de wereld.’ - En: de akker is vooral nu de wereld. Maar als ik dat hoor, dan zie ik, dat de akker al tot den oogst gekomen is, toen ik voor het eerst in zijn volle breedte hem kon gaan bezien. Zou Hij mij wel tot de bruiloft nodigen? Ach, Hijzelf heeft mij een akker gekocht en een juk ossen......en welk een akker! Hier is Pinksterdroefheid en Pinkstergeweld en Pinkstermajesteit. De God van Pinksterfeest heeft zijn Geest gezonden, om twee dingen te doen in dezelfde ogenblikkelijkheid. Hij maakt het feest van verbreding en verdieping; Hij verbindt overwinnaars-gejuich over de breedte met strijders-zuchtingen uit de diepte; Hij zet zijn bouwwerk uit, en verdiept tevens zijn fundering; Hij roept alle spelers tegelijk op het toneel, doch drijft, wijl nu de slot-acte komt, hun spanning op tot het uiterste. Het is vandaag expansie én consummatie. Toe-vergadering van nieuwe leerlingen (breedte) én behandeling van het laatste punt van het agendum (consummatie). Hij roept ze ter bruiloft uit heggen en stegen (breedte), maar de voor-gerechten zijn van de tafel reeds afgenomen (rijpwording, consummatie). Vele laatsten, die uit alle breedten komen, móéten wel de eersten zijn, want zij moeten het werk aanstonds meedoen in zijn moeilijksten, zwaarsten gang. ‘Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de doden’; ook de graven gaan open, want breder dan alle veroveringstocht is de heirgang, van wie uit graven zijn buit behaalt. ‘Ontwaak, gij die slaapt’; ook gij moogt meedoen. Maar verduur den groten schrik: ‘Christus zal over u lichten’. Die vóór u wakker waren, hebben nog hun adventstijd gehad, d.w.z., toen ze wakker werden, mochten hun ogen langzaam aan zich aan het licht gewennen. Doch wie op den Pinksterdag de ogen opendoet - in de laatste eeuw - die moet aanstonds het volle licht verduren... | |
[pagina 76]
| |
Christus zal over hen lichten. De Heere nu is de Geest, de tweede Adam levendmakende Geest. Heere, het is te veel! Wie is een groot God, als Gij?
Dus is God zelf de enige, die de tichelbakkers tot hun werk bekwamen moet, door tot hun arbeid in te gaan, en daarin te zijn de eerste en de laatste. Maar die God doet dit ook. Hij heeft faraonisch geweld, en duizendmaal meer dan dat. Maar Hij heeft de liefde van den God van Israël. Waar het geweld geconsummeerd wordt, daar blijft de liefde niet in knop. Doch nu, o Pinksterzoon van deze eeuw, nu hebt gij te gehoorzamen aan deze Pinksterwet. Spreekt gij van de Katholiciteit? Gij doet wel, mits gij óók tegelijkertijd en met dezelfde scherpte van overtuiging handelt over de zuiverstelling van het christendom. Want het is het uur der consummatie, der rijpwording. In zulke tijden laat de rijpe vrucht het meest haar speciale kenmerken zien en werkt ze uit en dat is haar schoonheid, waarvan God genieten wil. Zijt ge een pinksterkind, dan moet ge niet alleen de breedte afzoeken om alle vrucht te bewonderen, doch dan moet tevens alle vrucht rijpen naar haar eigen wet. Dat is gehoorzaamheid - op pinksterfeest. Gij zegt: het is het breedtefeest - dus het uur van het algemene. God vult aan: het is het rijpingsfeest - dus het uur ook van het speciale. - Gij zegt: in de breedte moeten Jood en heiden, barbaar en Scyth, elkaar de hand geven. Ja, zegt God, maar niet ten koste van het speciale, dat in alle geestelijk leven ligt, want het uitgewerkte leven (de rijp geworden vrucht) vertoont juist haar meest bizondere eigenschappen. - Gij zegt: synthese; de breedte! God vult aan: ja, maar tegelijk u zelf zijn en dat al meer worden: dat is rijping! Gij zegt: christen is mijn naam, hij is de breedste! God vult aan: voorzover gij in het speciale Mijn wil hebt verstaan - hebt gij dat zo sterk mogelijk te beleven: de druiven moeten rijpen! Alleen wie zichzelf is, heel en al, kan anderen een zegen bereiden. En zo zouden we kunnen voortgaan. God vult onze eenzijdige pinksterdreunen aan. Wacht u; zijn aanvullen is ook aanvallen.
Het christendom dezer eeuw, ook het gereformeerde, verheuge zich nu met beving. Want het heeft grote schuld - juist omdat het | |
[pagina 77]
| |
de pinksterboodschap versmald heeft in den naam der breedte - die men zélf, smaltjes, gewild heeft. Het is Pinkster, wederom. Stoot de arbeiders uit - maar laat ze vooral ook stevig gefundeerd zijn; in het uur van den oogst kunnen we de slappelingen niet gebruiken. Het is Pinkster. De broeiing van Gods uitersten wil hangt over deze van relativismen verstikte en verstokte wereld. Maar Pinkster drijft ze tot het absolute uit. Want God vraagt in de laatste dagen de meest geprononceerden. Zolang de boom, die Gods bizondere planting is, nog zeer klein is (Israël, het Oude Testament) houden de andere volken hun eigen wezen; en Ezechiël verstout zich en noemt ook de andere volken bomen van Eden, waterdrinkers. Maar als de genade internationaal wordt en vreemde loten worden op den ouden stam geënt, dan moet de aard van den boom zich heel en al uit-leven. Want hij moet overmeesteren, transformeren, wat van buiten af op hem geënt werd. Dus moet wie jubelt over de breedte van den boom tegelijk zijn stam versterken en vóór alle dingen: hij moet de sappen zuiver houden die zijn eigen aard kunnen doen triomferen in de loot, die eerst zijn leven vreemd was. Dus ligt de Pinksterzegen niet alleen in den groei; hij ligt óók in de zuiver-stelling. Hij brengt slechts door antithese synthese; door tucht den groei. Tucht is de pinksterdaad bij uitstek. Wie barmhartig is over de wereld, omdat de liefde van den Pinkstergeest is uitgestort in zijn hart, die zet de kerk wel uit, doch die zet ook uit de kerk, wat niet door God er in geënt is en met den boom is saamgegroeid. Wilt gij Pinkster vieren? Hef dan uw ogen op naar de bergen (de breedte) en zoek nóg sterker formulering voor dogma en ethiek (vol-wording, uitwerking). Wees dan de Katholieke mens, ómdat gij de speciaalste zijt. Wees dan ruim van ziel, wijl uw ziel, het eigene in uw geestelijk leven, ver-ruimd, en niet ver-zuimd is. En groet ze niet, de valse profeten, die wel de breedheid verkondigen, doch niet de consummatie; die wel op pinksterfeest onderstrepen, dat God op vele wijzen en op vele tijden heeft gesproken, doch die vergeten, dat Hij in denzelfden (He-breeër) brief zegt: nog maar éénmaal zal Ik bewegen den hemel en de aarde. En ten slotte: doe uw bijbel weer open op Pinksterfeest. De Pinkstergeest kwam over de kerk, ook om de Schrift te vol-tooien. Hij komt nu schrijven het Nieuwe Testament: evangeliën, brieven, apokalyps. Wie nu van Pinkster alleen maar de breedte ziet, en niet de intensiteit, die zegt: de bijbel is verbreed; maar meer ziet hij niet. | |
[pagina 78]
| |
Hij heeft tegen de Joden wel een twist over den omvang van het geschreven Woord Gods, doch niet over de manier van teboekstelling van wat God geopenbaard heeft. Om zo te zeggen: hij heeft wel christelijke gedachten in zich opgenomen, doch hij verzuimde, deze langs christelijken weg (den pinksterweg der definitieve uitwerking van wat in beginsel bestond) te veroveren. Hij heeft de openbaringsdaden geteld, maar niet gewogen. In het tellen week hij van het Jodendom af; doch in het niet-wegen maakte hij met de achterblijvers van Abrahams zaad, de achterblijvers op Pinksterfeest, gemene zaak. Niet alzo de mens, die behalve tellen, ook wegen gaat, na Pinksterfeest. Als deze laatste mens op Pinksterdag zijn bijbel opendoet, dan huivert hij. ‘Heden is deze Schrift in uw oren vervuld’, - hoort hij telkens zeggen. Het dogma is vervuld: de leerstellige boeken. Nu krijgt hij werk tot aan den jongsten dag; de breedte is er, doch ook de versterking, de verdieping van het leer-stuk. De historie is vervuld: de historische boeken. Dus is het feit in de religie tot zijn hoogste gezag gekomen, want de raad Gods heeft het bedacht en heeft het ook volvoerd. Nu krijgt hij werk tot aan den jongsten dag, want hij kan het feitelijke niet meer missen, omdat het feit de hoogste rijkdom is (rijkdom verplicht!) en de sterkste expressie van Gods gedachten. Het feit is sedert Pinksterfeest de triomf over alle ‘symbool’; want het symbool tracht het feit te zeggen, doch het feit zelf is dan ock meer dan zijn eigen symbool; het is geen manier van spreken, doch de inhoud zelf van de spraak van God. En de apokalyps is voltooid: de Openbaring van Johannes. Er ligt nog een feit vóór den christen en een feitelijkheid van overstelpende weelde, die God bereiden zal dien, die Hem liefhebben. Dus krijgt hij werk tot den jongsten dag toe; zijn fantasie is nu gebonden aan de feitelijkheid die geweest is en mag de feitelijkheid die komt, slechts benaderen langs den weg der ultra-dogmatische krachtsinspanning en scherpte van denken. O, hij is gebonden, want waar de Geest des Heeren is, daar is de vrijheid: de vrijheid, die wat aanwezig is, zo eigen-aardig ontplooit, als elke levende vrucht uitbot in den levenshof van God naar eigen aard. Deze mens is alleen maar rijp voor pinksterfeest: die ál wat de Geest in hem werkt, tegelijk in actie zet: denken, doen, verbeelding. | |
[pagina 79]
| |
Die alleen van de breedte spreken zijn veel te smal in de ogen van God. De diepste mens, die is ook de breedste; die zichzelf is, die alleen is van allen. De vol-dragen vrucht alleen prijkt op de tafel van mijn Heere en mijn God. De telescoop moet op Pinkster bij de microscoop. Maar de slappelingen, die alleen maar over de breedte murmelen en een loensen blik werpen naar verwijderde horizonten, die prijken met synthese, doch voor de antithese bang zijn - ze zijn het bederf op dit feest van God. Zeg tot hen niet: wees gegroet! |
|