Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGedenk mijner......Ga naar voetnoot1)En hij zeide tot Jezus: Heer, gedenk mijner, als gij in uw koninkrijk zult gekomen zijn. In den hof der kruiden voegen zich tussen wie ervan genieten, ook zij, die gif eruit bereiden willen. | |
[pagina 69]
| |
Ook uit den rijkdom der Schrift hebben zo de mensen, waar zij honig heeft verborgen, gif willen zuigen. Zij hebben het ook gewild uit het verhaal van den moordenaar aan het kruis. En zij willen het nóg.
Die den dienst der gehoorzame daad hun God met schijn van recht hebben willen weigeren, die hebben gezegd: deze moordenaar heeft zijn toevlucht tot Christus genomen in het laatst van zijn leven; zo kan dan ook nu nog, wie de ogen sluit, tot God vluchten; en wat zouden al die geboden voor wie ‘vergezelschapt is met de levenden’? Zo hebben zij den moordenaar van zijn vreselijk kruis afgelicht, en hem als model genomen voor het ornament van de rustbank der antinomiaanse traagheid en onwilligheid. Maar nú is het de tijd van de antinomianen in het rijk der gedachte. Er zijn er, die hun God, wederom met schijn van recht, den dienst der gehoorzame gedachte willen weigeren. En zij spreken: die moordenaar heeft zich het paradijs horen ontsluiten, en zie, hij kende toch maar geen formulieren van enigheid; en hij had zijn hersenen niet stomp gemaakt op dogma en belijdenis, op leer en leerbegrip. Wat zouden dan al die leerstellingen voor wie den bruidsdag der liefde Gods viert? Wie het leven en zijn eenheid grijpt, die acht de edicten van de belijdenis-makende gemeente maar ontheiliging en schennis. En in een warme opwelling van extase of van ontwording (God weet het) buigen ze zich tot den moordenaar over, die hun immers in het aangezicht niet weerspreken kan, en zeggen: wij willen uw broeders zijn; uw broeders in de machteloosheid, uw broeders in het niet-begrijpen, in het alleen maar voelen en bidden en versterven onder het oog van Jezus.
Nu moge God hun vergeven; want zij weten niet wat zij doen. Waarlijk, zij weten het niet. Zijn zij, die zo spreken, niet juist dikwijls onder de mensen, die geen tien woorden kunnen zeggen, zonder dat het woord ‘spanning’ hun over de lippen komt? Hoort ge hen, dan moet ge hen zien, altijd gespannen. Hunner is de ‘levensspanning’, naar hun zelfgetuigenis. Maar uit hun mond mogen zij worden geoordeeld. Want wie van ‘levens-spanning’ geen pasmunt maakt, die mag tot hen zeggen: | |
[pagina 70]
| |
indien gij, wat gij verkondigt, ook gevóelt in uw hart, dan is voor u elke dag even critiek, als deze laatste dag van den moordenaar. Was hij in een crisis? Maar wie van levensspanning spreekt, die leeft elk moment als in de crisis. Was daar bij den moordenaar de spreuk: nu of nooit? Maar wie van God gejaagd is, en ge-spannen, die zegt het vandaag ook, die zegt het ‘nu’. Gespannen geesten zijn als de moordenaar: zij leven altijd onder het besef van: nu of nooit; alles of niets; het is hun altijd ‘nood’. Elk woord Gods is hun een ultimatum. En de ‘uiterste noodzaak’, - och ze zijn er altijd in, ze wandelen er mee naar het graf. Ze zijn altijd als de moordenaar: Heer, ik lig op mijn uiterste, en gij, Heere, hoelang?
Dus weten zij, die van ‘levens-spanning’ zich exempelen belijden, dus weten zij niet, wat zij doen, als zij den moordenaar gebruiken voor hun leer van dogmatisch indifferentisme, van verheerlijking van het leven met terzijdestelling van den ijver Gods in de leer. Want die moordenaar, deze man der uiterste noodzaak, hij heeft precies evenveel aangenomen, als hij maar even torsen kon. Hij heeft aangenomen, ook met zijn verbloedende hersenen, ook met zijn tegen den nevel vechtend verstand, juist zoveel als hij dragen kon, dragen kon van de waarheid, de ook verstandelijk aan te nemen waarheid omtrent Jezus Christus. Hij spreekt van een koninkrijk; en Jezus komt in dat koninkrijk. Dus sluit hij zich aan bij hetgeen van Jezus hem gepredikt is; gepredikt in de geruchten, die van de scharen tot hem doordrongen, en in de momenten van Jezus' proces, en in de kreten van de leiders des volks en in het opschrift boven Jezus' hoofd. Zie zijn verwarde brein worstelen om de formule, om de juiste aanspraak, om de ordelijke saamvatting in een kort begrip van wat hij omtrent den medegekruiste heeft vernomen. Hij verwerkt, precies zóveel, als hij kan. En hij verbindt aan het koningschap de gedachte van de voorbede; van de priesterlijkheid. Hebben de Joden voor Kajafas Christus' profetisch ambt bespot, zeggende: ‘profeteer ons, wie u geslagen heeft’; en hebben de Romeinen voor Pilatus Christus' koningschap een caricatuur gegeven in doornenkroon en rietstok, zo hebben zij beiden zijn priesterschap verwaarloosd, want zo ver kwamen zij niet eens. Maar een moordenaar brengt het priesterlijk element naar voren. Gedenk mij, wees voorbidder. Hoe hij dat weet? Gij zegt: een vaag begrip? De Schrift zegt: een geweldige worsteling | |
[pagina 71]
| |
van zijn denken. Want deze mens, wiens bloed reeds wegsijpelt, en zijn ogen branden en zijn hoofd, o, zijn hoofd,......deze mens sluit zich aan bij het allerlaatste van wat hij in Christus zelf heeft gezien en gehoord. Het laatste dat hij van Christus zag, was: dat hij voorbidder was. Dat hij zeide: Vader, vergeef het hun. En aan zijn eigen zelfontsluiting houdt hij nu Jezus Christus vast. Bij diens eigen zelfopenbaring sluit hij zich aan. En hij neemt het breedste bericht (Jezus' koningschap) en het laatste (zijn voorbidderschap). En die laatstverworven kennis, die zet hij om in een gebed. Voor hem is de arbeid, die uit de veelheid der gedachten tot de éne formulering komt (koningschap) en de jacht naar wat actueel is, naar de laatste en hoogste en duidelijkste openbaring (voorbidderschap). Hij let zorgvuldig op de mensen en hun spreken (koningschap) en hij geeft ook acht op de openbaringsdaad van den Christus zelf (voorbidderschap). Dus bewijst hij zijn levens-spanning door de inspanning óók van zijn denken. En hij draagt juist zoveel als hij maar torsen kan. En hij neemt aan, óók met zijn verstand, heel den last der openbaring, voorzover ze hem zich opdrong. Wie nu dien moordenaar-bidder wil afbeelden tegenover het titelblad van zijn verhandeling over dogmatisch indifferentisme, die heeft hem andermaal gekruisigd. Maar Christus vond hem in het paradijs. Hij had weinig kunnen dragen. Maar over dat weinige was hij getrouw geweest. Ook met verstandelijke trouw. Want hij had verstaan, dat als God komt, zóveel moet worden aangenomen, als er aangeboden wordt. En dit is het christendom van de gespannen zielen. Het is ook voor hun denk-arbeid de religie der uiterste noodzaak geworden. |
|