'Ons aller moeder' anno domini 1935
(1935)–K. Schilder–§ 16. ‘Jezus Christus in het middelpunt’?Wat bedoelde de tweede redenaar, toen hij niet den mensch, ook niet den gereformeerden mensch, doch Jezus Christus ‘in het middelpunt’ wilde geplaatst zien? Dàt hij dit wilde, is ons reeds gebleken. ‘Eén’ moeten we z.i. zijn ‘in den.... naar Zijn Woord en Geest Beledene, die de levende kern der belijdenis is’. Want ‘onze hervormdheid of gereformeerdheid redt ons niet, die vereenigt niet, maar verdeelt.’ ‘Redden en vereenigen kan alleen de eenige Hervormer en Reformator. Niet Calvijn, noch Luther, maar Hij, wiens instrumenten zij slechts waren, Jezus Christus’. ‘Eén in openbaring, waar wij komen om ons te scharen rondom den troon van het Lam’, dat is het ideaal. Is het maar eenmaal ‘niet meer: wij, hervormden, of wij, gereformeerden, of wij, calvinisten’, doch is het ‘alleen maar Hij’, ‘dan onttroont Hij ons en drijft ons uit het middelpunt weg, zoodat het nu is: Niet meer wij, maar Hij. Wij van den troon, ook van een als troon misbruikte belijdenis.’
* * *
Wij hoorden daar van een ‘troon’ spreken. En wij leggen hier even den vinger. Want - zien we wel, dan is hier een kleine, maar niettemin sprekende discrepantie tusschen den eersten en den tweeden redenaar. | |
[pagina 75]
| |
De eerste had het over ‘de moeder’. De tweede handelt over ‘den troon’. De eerste spreker zette - practisch - die ‘moeder’ hier op aarde. De tweede ziet den troon allereerst in den hemel. En nu wordt het zaak, op te letten.
* * *
‘Den troon’ zag de tweede spreker vooreerst in den hemel. ‘Jezus Christus in het middelpunt’, zoo zegt hij, ‘het Lam, dat is in het midden van den troon (Openb. 5:6-14). Hij het middelpunt van de triumfeerende Kerk, zooals Johannes op Patmos het in de geopende hemelen zag. Hij ook het middelpunt van de strijdende Kerk.’ De voor onze bespreking inderdaad verblijdende beteekenis van deze woorden is, dat daarin - anders dan in het geval van de reeds besproken ‘moeder’-beelden - bij den hemel wordt begonnen. Eerst is in de ‘triumfeerende kerk’, pas daarna en daarom is óók in ‘de strijdende kerk’Ga naar voetnoot1) het Lam in het middelpunt gesteld. Maar nu moeten we ook verder. Hoe groot het verschil moge wezen tusschen den strijd en den triumf der kerk, het blijft in den grond der zaak één kerk.Ga naar voetnoot2) En wijl in den hemel Christus in het midden van den troon zit, daarom moet Hij daar geëerd worden. Daar. Maar evenzeer hier. Hij moet hier beneden geëerd worden ‘zoo gewillig en trouw, als de engelen in den hemel doen’ (Catechismus, op de derde bede). | |
[pagina 76]
| |
Zonder nu ook maar een oogenblik het ingrijpende onderscheid tusschen ‘beneden’ en ‘boven’ uit het oog te verliezen, merken wij toch op, dat voor een waarachtig hierbeneden eeren van den daar-boven op den troon zittenden Christus de verwijzing naar den trouwen dienst der engelen zeer veel beteekent. Boven belijdt men, hier beneden belijde men dus ook. Boven is de mensch door de genade in éénen Geest met den ander verbonden; hier beneden stammen daarnaar ook. Boven is elk abstraheeren van een ‘kern’-belijdenis uit de periferie verdwenen; hier beneden begeere men dit ook. Boven wordt de Christus-in-het-middelpunt geëerd, doordat men nimmer van een ‘middelpunt’ spreekt, zonder dat tegelijk de konkrete cirkel valt aan te wijzen; beneden hebbe men dus die nederigheid ook. Want een middelpunt zonder cirkel, dat is in èlk geval ‘als-of-filosofie.’ Boven heeft men Christus geëerd in de aanvaarding van de feitelijke erkenning van den ‘numerus clausus’, d.w.z. van het afgesloten getal der kerkleden; men gelooft daaraan en zingt ervan; beneden doe men dan ook geen oogenblik zóó, alsof de kerk geen ‘numerus clausus’ is; men late zich in zijn reactie tegen de ‘eenzijdigheid’Ga naar voetnoot1) van donatisten en wederdoopers en konventikels niet tot een andere eenzijdigheid verleiden. We weten het wel, dat met deze algemeene opmerkingen nog niets bepaalds gezegd is; en zulks, om de eenvoudige reden, dat men het onderscheid tusschen ‘boven’ en ‘beneden’ zien en in rekening brengen moet, vóór en aleer men deze algemeene grondlijnen in de practijk kan doen gelden. Maar dit alles doet niets af van het feit, dat een zeer eenvoudige opmerking toch in elk geval nu haar plaats hier hebben mag: indien, zoo vragen wij, indien gij spreekt van Christus-in-het-middelpunt, wijs ons dan aan, in welken cirkel gij Hem u denkt. Want als men van een middelpunt spreekt, en den omtrek van den cirkel niet aanwijst, dan verdwijnt zoowel de omtrek als het middelpunt. Reeds Cusanus in de middeleeuwen heeft dat gezegd en breed | |
[pagina 77]
| |
uitgewerkt: peetvader o.m. van.... wederdoopers en konventikels en enthusiasten. Achten wij dan een mensch in staat, dien omtrek aan te wijzen? Met een passer hem te teekenen? Dat zij verre van ons. Maar al kunnen wij den omtrek van den cirkel niet vaststellen, niet aanwijzen, wij moeten toch beginnen met hem te gelooven, en dan voorts ook naar dat geloof te handelen. Want hier spreekt weer de Schrift duidelijk tot ons. Ze heeft ons gezegd, dat de kerk een bij God bekenden ‘numerus clausus’ heeft; ze heeft daarna ons geleerd, dat Christus zijn Kerk (naar de verkiezing, dus tot dien ‘numerus clausus’ toe) vergadert; vervolgens ons opgevorderd, dat wij zijn mede-arbeiders daarin zouden zijn, d.w.z. dat wij de volkskerk-gedachte als oud-testamentisch in het Nieuwe Testament zouden tegenstaan met denzelfden ijver, als waarmede Paulus in den brief aan de Galaten het teruggrijpen in het N.T. naar den schaduwdienst van het O.T. heeft veroordeeld, en ons algemeene grondregelen gegeven, die ons moesten leiden, naar ons inzicht in ‘de geopenbaarde dingen’, in het mede-arbeiden met God, opdat de ons nog ‘verborgen’ ‘numerus clausus’ door Hem zou worden bereikt. Door Hem, maar dan door het medium van ons aan het geopenbaarde Woord gebonden medewerken met Hem. Want, al mag de som van het getal, den ‘numerus clausus’, ons onbekend zijn, en al mogen we dus niet ons ‘in-stellen’ (vergeef het germanisne) op die ons onbekende en onmogelijke som-berekening, wij mogen ons toch óók niet aan-stellen, alsof er geen vast getal is. De cirkel is er, en wij mogen niet terwille van zijn óns drukkende (of misschien ‘naar het vleesch’ ons troostende?) onafgrensbaarheid ons aanstellen, als ware hij er niet.
* * *
En dus slaat het betoog weer om naar wat hierboven reeds besproken is. Hetgeen in de voorgaande paragrafen en in deze opgemerkt werd, thans samenvattende, constateeren wij, dat veler redeneering is als volgt: | |
[pagina 78]
| |
a) men zegt: nièt de mensch in het middelpunt. b) men zegt: wèl Christus in het middelpunt. Wij antwoorden: ad a): we zijn 't met u eens; maar in de voorgaande paragraaf bleek ons, dat ge feitelijk de kernbelijdenis als middelpunts-belijdenis prijsgeeft; m.a.w. dat gij wel spreekt over een middelpunt, doch den cirkel niet alleen niet aanwijst, maar ook niet met hem rekent; ad b): we zijn 't weer met u eens; maar in deze paragraaf bleek ons, dat ge feitelijk weer den cirkel zelf, waarin ge uw middelpunt ziet, verzuimt in rekening te brengen. Maar daarom is uw middelpunt-bespiegeling ook niet konkreet, d.w.z. niet naar ‘het voorbeeld, dat ons op den berg getoond is’, niet naar de metropool hierboven. |
|