'Ons aller moeder' anno domini 1935
(1935)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend§ 14. Middelpuntbespiegelingen.Is men nu eenmaal zóó ver gekomen met zijn bespiegelingen, dat de ‘moeder’-theorie van de doorsneê-kerktaxatie herleid is tot de echte, bijbelsche grondgedachten, die we hierboven trachtten weer te geven, dan valt er ook met één slag licht over de ‘middelpunt’-theorieën, waarmee men zoo vaak het kerkelijk vraagstuk probeert op te lossen. Middelpunt-theorieën? Ja; we zullen zeggen, wat in het speciale geval der leidsche redevoeringen daarmee bedoeld blijkt te zijn; en vervolgens, wat wij, den eenmaal gegrepen draad in handen houdende, er tegenover plaatsen willen.
* * *
Het is met name de tweede spreker van den leidschen avond geweest, die over het ‘middelpunt’ in de kerk, óók de ‘strijdende kerk’, bij herhaling gesproken heeft. Deze spreker - dr J.Ch. Kromsigt - heeft over het valsche en het ware middelpunt gehandeld. Het valsche middelpunt - dat is de mensch. ‘Om 't even, of die mensch Gunning of De Cock, Hoedemaker of Kuyper, Groen of Calvijn heet.’ Het ware middelpunt - dat is Jezus Christus. * * * | |
[pagina 68]
| |
Wat bedoelt de redenaar met deze onderscheiding van het valsche en het ware middelpunt in de kerk? Wat het ‘valsche middelpunt’, den ‘mensch’, betreft, de spreker handelde over het rechtsherstel, dat menschen in de kerk af en toe moeten ontvangen. Hij geeft toe, dat De Cock veelszins onrechtvaardig bejegend is. Hij heeft - en we zijn daar erkentelijk voor - ‘aan het rechtsherstel van De Cock willen meedoen’, en acht het ‘billijk, dat we nu ook’ voor anderen ‘rechtsherstel pleiten’. Die anderen zijn met name Gunning en Hoedemaker. ‘Strijders waren zij’ - en ‘in navolging van hen de thans haar 70-jarig jubilé vierende Confessioneele Vereeniging’ - strijders waren zij ‘tegen verbrokkeling vóór de eenheid’. Omdat zij ‘de eenheid in 't middelpunt’ stelden, werden zij ‘op hun beurt gesmaad. Ook tegengestaan, zij het gansch anders dan De Cock, toch vaak niet minder pijnlijk. Of moest het hen niet grieven, telkens te worden verdacht gemaakt als halven, beginselloozen, najagers van ijdele droombeelden?’ Welnu - zoo luidt de conclusie: ‘in het jubileum der gescheiden kerken heeft De Cock nu zijn rechtsherstel gehad. Nu zijn daarvoor Gunning en Hoedemaker aan de beurt en we mogen niet rusten voor het hun gewordt.’ Tot zoover voorloopig de aanhaling van den tweeden spreker. Nu zullen we maar niet ingaan op de overigens interessante kwestie, of De Cock inderdaad rechtsherstel krijgen kan, en zoo ja, of hij het gehad heeft. Wij gelooven dat niet. We willen in deze brochure elk prikkelend woord vermijden. Maar zelfs met dat voornemen voor oogen, vragen we ons toch af, of de beschouwingen, waarmee met name van ‘confessioneele’ zijde de Afscheidingsherdenking in 1934 geaccompagneerd is, wel rechtsherstel pleitten voor De Cock: ds J. Douma van Arnhem sprak, met het oog daarop, ter vergadering van de gereformeerde Afscheidings-herdenking zijn bewogen woord: ‘men moet maar durven’. Hoe evenwel dit alles ook zij, - naar onze meening zou de Ned. Hervormde Kerk alleen dan De Cock rechtsherstel | |
[pagina 69]
| |
kunnen geven, als zij publiek haar vonnis van 1834 vernietigde, en, opnieuw rechtdoende, naar het in 1834 geldend recht de ‘Memorie van Defensie’ - dat door Nederlands beste zonenGa naar voetnoot1) opgestelde pleidooi - van voren af aan behandelen ging naar het recht der kerk. Willen de confessioneelen de eersten zijn? Gaarne! We willen - een publieke zaak publiek behandelende, en ‘de geheele kudde naar buiten leidende’ - gaarne dit stuk mee helpen bespreken b.v. in een onderling persdebat, bij wijze van inleiding dan op een tot de hervormde synode te richten adres. Een methode, die vóór heeft, dat zij een officieel stuk van de Herv. Kerk zelf, opgesteld door leden van die kerk, ‘in het middelpunt’ van dezen rechtshandel stelt.
* * *
Overigens, met dat rechtsherstel loopt het nog niet direct zoo'n kerk-jurisprudente vaart, zooals thans blijken kan. De redenaar van den leidschen avond immers haast zich, aan zijn zooeven door ons geciteerde woorden iets anders toe te voegen. Dat andere is een lofprijzing op Gunning en Hoedemaker. Waarom worden deze twee door den spreker zoo ‘bijzonderlijk’ geëerd? Hierom: ‘zij wijzen dit rechtsherstel nadrukkelijk af: voorzoover het hun, en niet Hem, dien ze belijden, geldt’. Zonder den redenaar in de rede te willen vallen met de vraag, of hij dan van De Cock heusch iets anders onderstelt, lezen we verder. ‘Spreek niet over het recht van een mensch,’ zeggen ze. ‘Zie toe, dat, waar ge valsche eenheid afwijst, waarbij Christus uit het middelpunt wordt verwijderd, ge nu niet een mensch in het middelpunt stellen en ten troon verheffen gaat.’ Daar hebben we het dan: niet een mensch moet in het middelpunt gesteld worden. Gunning niet, De Cock niet, Hoedemaker, Kuyper, Groen, Calvijn ook niet. Want zoo iets maakt valsche scheiding, ‘tenzij ge, gelijk Rome doet, | |
[pagina 70]
| |
dezen mensch als een paus, met goddelijke onfeilbaarheid bekleedt, waardoor dan eenheid, maar valsche eenheid gehandhaafd blijft.’ De mensch dus niet in het middelpunt.
* * *
Intusschen - dat middelpunt is natuurlijk beeldsprakig bedoeld. En met beeldspraak is het een wonderlijk ding; men komt er meestal niet verder mee, al denkt de schare dit ook. We zullen dus moeten vragen: wat bedoelt de redenaar met ‘den mensch in het middelpunt’? Wat is de heusche, konkrete ongehoorzaamheid, waartegen hij ons zoo indringend waarschuwen wil? Vatten wij zijn bedoeling recht, dan denkt hij b.v. aan den oproep, die van de jongste gereformeerde synode van Middelburg (1933) uitgegaan is, den oproep tot kerkelijke eenheid. De spreker waardeert die daad, dien oproep. Maar hij heeft ook een bedenking. ‘Hier is’, zoo schrijft hij, ‘hier is een oproep van gereformeerden (personen of kerken) tot gereformeerden (personen of kerken) gericht. Hier is een moeilijkheid. Hoe, als de eene gereformeerde meent de andere niet voor vol gereformeerd en gansch zuiver te kunnen en te mogen aanzien?’.... ‘Hier blijft o.i.’ - aldus besluit dan de redenaar - ‘de gereformeerde mensch nog te veel in het middelpunt staan.’ En natuurlijk moet dat niet. Wij moeten, - zegt de spreker - terug naar.... Kuyper. Welken Kuyper? Den Kuyper, die eens schreef in.... ‘De Groene Amsterdammer’. Niet den Kuyper der pluriformiteitsleer, lezen we, maar den Kuyper, die, 80 jaren oud, in genoemd blad schreef, dat de christelijke eenheid er een was, ‘die de weelde der verscheidenheid kende. Juist daarom vereischte het geloofsleven, dat alle christenheid in de kern-belijdenis: “vrede door het bloed des kruises”, één was en één bleef’. In deze kern-belijdenis moeten we dus één zijn, oordeelt de redenaar. ‘Juister, niet in deze belijdenis, maar in den aldus naar Zijn Woord en Geest Beledene, die de levende kern der belijdenis is.’ * * * | |
[pagina 71]
| |
Nu zou men al vast vragen kunnen, teneinde van de beeldspraak zich los te wringen, om in de heusch hóógere regionen van het leer-proza, dat goede geschenk Gods, te komen: meent de redenaar in gemoede, dat wij met deze kern-belijdenis de zonde, die hij mèt ons ducht, te boven komen kunnen? ‘De kérn-belijdenis’! Een tweede middelpunt-beeldspraak dus. Het zij zoo. Maar wat beteekent het? Handelen we daarover afzonderlijk. |
|