organisatie’, maar ook ondanks dat eerste feit en ook ondanks die organisatie, is de Hervormde Kerk van heden de verbondsgemeenschap, welke naar ‘het wezen’ dien naam blijft voeren. Zij roept ons toe: ‘verwar niet langer dat uiterlijk kleed der organisatie, dat ook wij knellend vinden, met het wezen, want het wezen, dat is de kerk des Heeren in onze landen.’
Zoo wordt dus een gegeven instituut als verbondsgemeenschap aangewezen. De uit onze voorgaande paragrafen bekende ‘moeder’-beeldspraak accentueert dan nog daarenboven dit fixeeren van die bepaalde gemeenschap als zulk eene, welke nu eenmaal door ‘het verbond’ is geteekend en met gezag is bekleed.
Nu moet het ons van het hart, dat wij niet dezen weg op kunnen gaan. Wij wijzen een dergelijk quiëtisme - want daarheen moet het betoog ook nu weer leiden - van de hand, zoowel voor de Hervormde Kerk als ook voor de Gereformeerde Kerken, om nu maar van andere te zwijgen.
Naar onze meening toch wil de bijbelsche oproep: ‘aanschouw het verbond’, niet zeggen, en mag hij dus, overgenomen in onzen mond, nimmer bedóelen te zeggen: blijft onder alle omstandigheden trouw aan dit of dat gegeven instituut. Integendeel: deze kreet mag, in zooverre het een woord van menschen tot menschen is, alleen maar dit beteekenen: blijft onder alle omstandigheden trouw aan God in het institueeren. M.a.w., het is geen oproep, om in eerster instantie aan een instituut, doch een, om vóór alle dingen in het institueeren trouw te zijn. Trouw, - aan wien? Aan de menschen? Aan de kerk? Neen, dat niet. Want dan kwam in onze vermaning àlles weer neer op die valsche, boven afgewezen ‘moeder’-speculaties. De ‘kolonisten’, bedoeld in de voorgaande bladzijden, moeten trouw zijn aan hun Regeering in het moederland. Trouw dus aan God. Aan hun Koning, die immers in den hemel op den troon zit. Trouw aan Hem, in het institueeren. Want ‘het’ ‘institueeren’ van de kerk, dat is een levend, spanningsvol, konkreet, immer doorgaand werk, dat de geloovigen onder vele andere hun opgedragen werken dienen te verrichten. En ook daarin hebben zij, gelijk in alle werk, dat