Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 315]
| |
XXXII. Het onmogelijke - een verboden dingHet is ook niet op gene zijde der zee, om te zeggen, wie zal voor ons overvaren naar gene zijde der zee? GELOOF kent geen begeerlijk ding, dan in de werkelijkheid, die is, die was, of wezen zal. Van mythen weet het niet; zijn inhoud is wat God aan ons gezegd heeft over wat is, en was, en wezen zal. Geloof kan niet aan mógelijkheden zich hechten; het leeft uit, en spreekt van wèrkelijkheden, uit verleden, heden en toekomst. Mogelijkheden kan de gelovende mens slechts beminnen in de naam van haar eigen, geschápen werkelijkheid, en van die der ‘bij God mogelijk’ genoemde en beloofde ‘zaken’. Alleen trouwens wat God werkelijk volbrengen wil, is ‘mogelijk’. Feit en geloof - die horen bij elkaar. Wat niet als feitelijk is bedoeld in Gods raad, dat is ook niet beminnelijk voor ons geloof. Het is ons zelfs een verboden ding. Het feit heeft immers gezag? Niet in die zin, alsof 't ons in zichzelf kon leren wat God ons bevolen dan wel beloofd, aangezegd dan wel toegezegd heeft. Het feit kan nimmer worden verstaan zonder het Woord. Maar in déze zin zeggen wij, dat het feit gezag heeft: het zegt ons het besluit van God; het leert ons, welke mogelijkheden God tot werkelijkheid gesteld heeft. En dan: men kan het nimmer ongedaan maken. Gedane zaken nemen geen keer; en het is maar loos alarm, als iemand zegt: l'histoire se répète. | |
[pagina 316]
| |
Gods raad, zodra die aan het licht treedt, komt nù tot mi) met een bevel: ik moét mij kunnen vinden in Hem, die zó besloten heeft. En die zich over zijn besluiten nimmer schaamt. En die mij heus niet toelaat als zijn advocaat, die een knappe oratie houden mag pro Deo, als bijdrage tot een filosofische theodicee. Kan er wel een ding zijn, dat strenger verbóden is, dan het onmogelijke? En kan er wel iets zijn, dat meer geboden en gebiedend is, dan het werkelijke?
O neen, zegt daarom Paulus - laat ons met het onmogelijke, met het onbereikbare, geen spel gaan spelen. Want het onmogelijke is - een verboden ding. Het onmogelijke - zó kondigt Mozes het aan. Een verboden ding - zó geeft Paulus het door.
Het is Mozes geweest, die het onmogelijke aankondigt. Wanneer toch deze ‘middelaar’ van 't Oude Testament zijn volk toespreekt vóór zijn verscheiden,Ga naar voetnoot1) dan zegt hij tot die duizenden: Israël, Jahwe, uw God, heeft het onmogelijke niet van u geëist. Het onmogelijke, al wat te hoog is, en te breed, te diep of veel te ver, God heeft het van uw pad al afgenomen. God is niet voor u de onvindbare, en Gods heilsgoed is voor u geenszins iets onbereikbaars. Het is niet zó, dat gij de wil, de gave en het Woord van God Jahwe zoudt moeten hálen uit de hemel. Dat zou een veel te verre, of liever, niet te volbrengen reis zijn, over een ònoverkomelijke afstand. Er is geen weg, die gij van uw kant daarheen leggen of betreden kunt. Maar dit onmogelijke is u dan ook volstrekt niet opgelegd. En evenmin, o Israël, hoeft gij het boek van de wil Gods, of de gaven van zijn gunst, te hàlen van de overkant dier grote, wijde zee. Ja, zóu er wel een overzijde wezen, daar heel ver weg, óver en àchter die grote, wijde zee? Hoe het zij - die zee is voor u een onoverkomelijk ding; aan gene zijde zou voor u slechts een onvindbaar Ledig kunnen zijn. | |
[pagina 317]
| |
Maar God heeft heus niet zó ver van u weggelegd en afgehouden 't charisma van zijn heilsgoed. Hier is het, Israël; ‘in uw mónd’, - ge kunt de wet desnoods van buiten opzeggen; ‘in uw hàrt’, - aan uw gedachtenleven heeft de evangelische God zich niet onbetuigd gelaten. Hij schònk u reeds zijn gaven voor de mond en voor het hart: gij hebt er een naam voor en kunt er van spreken en zingen. Gij hebt het binnen in u, 't beheerst van binnen uit uw menselijk-tijdelijk bestaan, reeds nu. Het onmogelijke is u niet geboden, zo preekt Mozes; en dan gaat hij heen om die laatste preek te be-amen in zijn dood.
Maar als het niet geboden is, dan is het wel waarlijk verboden, zo vult eeuwen later Paulus aan. Zeg niet in uw hart... Zeg niet. Zeg niet hardop - met zoveel woorden (van ‘uw mond’). Zeg zelfs niet in stilte, bij uzelf - in uw monologen, uw wensdromen, of uw plannen vorming (in ‘uw hart’). Zeg niet - en dènk ook niet, en wìl het evenmin. Want ‘de minste lust of gedàchte’, in deze richting gaande, is reeds verboden. De drang naar het onmogelijke is zonde: mijn cohortatieven hebben zich immers te binden aan Gods jussieven?Ga naar voetnoot1) Hij beveelt door 't Woord. Hij gebiedt - óók in het feit. ‘Er staat geschreven’. ‘Er is geschied’.
Wat is dan dat onmogelijke, waarvan Mozes repte? Mozes de man, die onze Middellandse Zee allicht als ‘binnenzee’ gekend heeft, doch wat daar dan weer achter lag, achter de westkust van de Middellandse Zee, achter ‘Zeeland’Ga naar voetnoot2), kende als ‘de grote zee’, de zee-zonder-eind, Mozes drukte ‘het onmogelijke’ uit óók nog door het woord: overvaren naar gene zijde van de zee. Op zoek gaan naar ‘een andere wereld’. | |
[pagina 318]
| |
Doch als Paulus komt prediken, dan is de grote zee toch al wat kleiner geworden. Men heeft zijn kaarten al van andere randschriften voorzien: de wereld is al wat kleiner geworden. Zou de zee niet eens een einde kùnnen hebben? Breed is ze - doch mateloos? Doch al moge de breedte, zèlfs van de zee, te meten zijn, onafgepeild blijft nog de diepte, de ‘afgrond’. De af-grond: hetgeen zó diep is, dat het geen betreedbare bodem heeft: wie hem te na komt, is al wèg. Die afgrond, dat bodemloze, is hier hetzelfde wel zo wat als het rijk der doden. Gelijk in Mozes' dagen niemand de overzijde van de zee bereikt heeft, of ooit daarvan terug gekomen is, zo is ook nooit uit het dodenrijk ook maar één pelgrim weergekeerd. De afgrond indalen - om dan naar de bedoeling daaruit als overwinnaar weer te keren - dat is het onmogelijke. Welnu, hoor Paulus betuigen: zòek dan toch dat onmogelijke niet. Het is een verboden ding!
En waarom is het zo strèng verboden? Waarom spreekt Paulus in gebiédende wijs na, wat Mozes slechts in aantonende wijs hem. heeft vóórgezegd? Is er een dringende reden voor Paulus, om, terwijl Mozes in alle kalmte, zonder bizondere stemverheffing, schier vaderlijk doceert: ‘zo iets, mijn kinderen, zou onmogelijk zijn’, dat woord nu ineens te zetten in het kader van ‘Strenge Resolúties’, ‘Eeuwige Edicten’, ‘Ultimatieve Verórdeningen’, en met een onmiskenbaar pathos in de stem te bevélen, ja, de mensen te bezwéren: zèg niet, zeg niet in uw hart; want, mijn lezers, Mozes zei wel geruststellend: het hòeft niet, maar ik, Paulus, spreek bevélend: het màg niet: zeg niet, dènk niet eens, dat zo'n kruistocht naar boven (de hemel in) of naar beneden (de afgrond in) u mogelijk of toegestaan is, om het levensgeschenk te hálen: sta er niet naar, om uws levens wil? Wie bezwéért nu een ander, dat hij het toch onbereikbare niet zal zoeken te vinden? | |
[pagina 319]
| |
Is het massieve, stugge feit niet zelfde goedkoopste les? Wordt een onmogelijkheid langs empirische weg niet gemakkelijker geleerd dan uit veel geboden samen? Zo kan men vragen. Maar de vraag blijft dwaas. Dacht ge, dat de mens tevreden was met de resultaten van zijn experimenten? Hij wil verder. Dacht ge, dat hij bleef staan bij de harde lessen van zijn pijnlijke botsing met het stugge materiaal, waar hij op ‘stoot’, en dat hem terugduwt? Hij wil verder. Dacht ge, dat hij halt houdt voor een vroeger als de uiterste aangemerkte grens? Hij wil verder. Dacht ge, dat zijn kúnnen zou zeggen: ik ben verzadigd, ik kàn nu niet meer, ik wil ook niet meer kunnen? Hij wil verder. Hij wil niet horen, dat hij niet verder kan, ja, dat hij niet eens aan het onmogelijke beginnen moet! Hij wil niet leven uit, of op commando van een ‘souvereine vrije genade’. Hij heeft de hubrisziekte: de hoogmoeds-zonde. Hij wil verder.
De vraag is dus maar, welke mogelijkheid of onmogelijkheid in geding is. Als, voor eeuwen, de Grieken hebben gevraagd: wie zal de helhond, de Cerberus, verslaan? dan zal niemand, met sidderingvan-passie in zijn stem, u in deze tijd bezweren, om toch dat hellemonster niet te lijf te gaan...want het is nog nooit gevonden; men gelóóft er immers niet meer aan? Maar wanneer diezelfde Grieken in de figuur van Icarus, die te pletter valt, omdat hij vliegen wilde, de onbedachtzaamheid gispen van wie te veel waagt, dan is in onze tijd een waarschuwing, die aan hèm herinnert, en die aan de tragedie van het verhaal een scherp vermaan ontleent tegen roekeloosheid in het vliegen niet langer een dwaasheid...want, tussen die Griekse poëzie en ons ligt de uitvinding, de werkelijkheid, der vliegkunst. Men heeft de lucht leren doorklieven. Zo zou, àls de afgrond nooit doorwaad was, Paulus niet roepen: ‘doe niet, doe het onmogelijke niet!’ daar, waar Mozes slechts zeide: ‘gij behóeft het onmogelijke niet!’ Maar - de afgrond is doorwaad; zijn bodem is gevonden. Christus - die heeft inmiddels het dodenrijk gepeild, en is tot | |
[pagina 320]
| |
zijn diepste krochten afgedaald, om het daarna te verlaten in zegepraal. Tussen Mozes en Paulus ligt dus het historisch feit van de opstanding van Christus. En dáárom is het, dat Mozes zégt, en Paulus bezweert. Dáárom redeneert zo rustig de een en verbiedt met zoveel klèm de ander. Het feit trad in! En het kwam met gezag. Want het kwam van God. Hij heeft zich in Zijn Zoon de glorie van zijn vrijheid voorbehouden: te doen hetgeen onmogelijk was - voor ons, doch mogelijk was bij Hem, en vóórbedacht door Hem. Wie nú het menselijk-onmogelijke zou willen ondernemen en volbrengen, die tràcht niet náár een ‘idee’, maar die vècht tégen een ‘feit’. Die mens wordt bevonden - zo zegt Paulus - ook tegen God te strijden. Hij toch wil iets bereiken, dat God alleen bereiken kon, en metterdaad in souvereiniteit zijn liefhebbers heeft bereid. Wie nu, na het feit van Christus' opstanding, de diepte van het dodenrijk met de ogen meet, in een poging om het te doorwaden, die wil het bovenmenselijke doen, die wil Christus uit de doden ‘opbrengen’. Maar niet wij brèngen Hem op, doch Hij zelf kwàm al lang, ons allen vóór gekomen, en vóór ons uit getreden zijnde, Hij kwam al lang òp uit de dood. Men mag het feit, dat Hij daarin gewrocht heeft, niet negeren. Want men kan Christus nooit in een om het feit heentrekkende ‘tangbeweging’ passeren, links-laten-liggen, zeg maar: verloochenen. Hij is ook niet zonder het feit gekomen en verrezen.
Dat is dan een heel klein stukje van de majesteit van het feit. Ook van het heilsfeit. Alle feit is bekendmaking van Gods zelfbepaling. Hij schiep de mogelijkheden, die Hij wilde, naardat Hij ze wilde. Zijn almacht is: Hij kan wat Hij wil. Zijn vrije wijsheid: Hij wil wat Hij kan. In alle werkelijkheid heb ik dus te erkennen de bondig- | |
[pagina 321]
| |
heid van zijn besluit, haar zó te stellen als Hij deed - ook Satan met zijn zonde komt daar nooit boven uit, en nooit onder vandaan. In 't feit ligt dus gezag van God. Gods volle raad komt er in mee, en geeft zich daarin aan ons bloot. Als daarom Mozes, die vóór het feit van Kerstfeest-Paasfeest staat, de onmogelijkheden van hemelbestorming en van afgronddoorschrijding noemt, dan zegt hij eenvoudig: God legde ze niet op: 't is overbodige moeite. Hij zou het aantal der ‘on-mogelijke dingen’ met honderden hebben kunnen vermeerderen; wie weet hun einde? Doch als Paulus achter het feit staat, dan ziet hij, dat ook dit ‘horribel’ is. Het decreet van God is met een vaak misverstaan woord door Calvijn genoemd: horribel; het vervult met vrees-enbeven, vanwege zijn souvereiniteit! Doch waarom zou men alleen het decreet horribel noemen? Het feit is naar en uit en om 't decreet: maar dan is ook het feit niet minder horribel. Daarin toch komt het besluit naar u toe, en zegt: zó was het nu besloten: hiertegen ingaan, dat is niet maar ‘overbodige moeite’, doch een verboden ding, een speels gaan wrikken aan wat naar 't recht van Gods zelf-erkenning in besluitscontinuering voor ieder vast moet blijven staan. Zó kan Mozes nog goedgeefs staan te glimlachen bij zijn verhaal van mogelijkheden en onmogelijkheden: nog staat hij vóór het gezagvoerende feit van Kerstfeest (God komt zelf al uit de hemel naar ons toe) en van Paasfeest (God komt zèlf al uit de hel naar ons toe). Maar Paulus, die meer dan Mozes heeft mogen beleven, die ook zelf de Meerdere-van-Mozes heeft gezien (1 Cor. 15), - hij kàn niet anders dan sidderen over de onmogelijkheden der mensen, die mogelijkheden gebleken zijn bij God, en die hij nu dan ook ziet verwerkelijkt in de historie, in het heilswerk, in het heilsfeit. God zegt hem: dat kwam van Mij. Wat Ik gedaan heb, daaraan moogt gij niet met uw vervloekte bleke glimlach voorbijgaan. En uw eigen zotte en onrijpe ‘ideeën’, die Ik voor uw ogen in het feit verwierp, ze mogen in uw brein, o mens, niet eens meer opkomen. Want een andere keus dan Ik, hebt gij | |
[pagina 322]
| |
niet uit de onbegrensde veelheid der u voor de geest zwevende mogelijkheden te doen. Ik ben de Here! Zeg niet in uw hart...
Zo is dan óók door het opstandingsfeit, door Christus' zegepraal over de dood, het aantal zwarigheden met één vermeerderd en de Angst gegroeid. In feiten, kòmt God. In openbaarmaking van zijn besluit. Het christendom staat en valt dan ook met de feitelijkheid der heilsgeschiedenis. En zolang het in de heilsgang zijn God ziet voortgaan, vàn de aanvangswerken, waarop Mozes ziet, tót de vervullings-werken, die zo echt gòddelijke werken, die Paulus bevend leerde bewonderen, zólang zal het mogen zeggen: Zeg niet in uw hart: zou er een andere weg openstaan tot God? zou er een andere mogelijkheid zijn van verlossing? zou hetgeen Gód mogelijk was, ook door mij te verwerkelijken zijn? Gezegend hij, die de zwarigheid van Paasfeest - en ook van Kerstfeest en van al wat daartussen ligt - heeft ondergaan. De hemel inklimmen, Mozes doceert er over, maar Paulus schreeuwt er bij: doe niet, bedenk niet! Het is Bethlehem loochenen: Christus van boven afbrengen! (vs 5 en 6). De afgrond ingaan - het is voor Mozes een denkbeeld, voor Paulus een schrikbeeld. Het zou zijn: het lijden van Christus en zijn opstanding negeren. Christus' nederdaling ter helle en zijn opstijging uit de afgrond, wie kan ze verwaarlozen? Wie de bliksem zag, gooit zijn vuurstenen weg. En wie een boek over de ‘algemene geschiedenis’ een farce noemt, b.v. wanneer het zwijgt over Alexander de Grote of over Napoleon, doch het geslaagd noemt, ook wanneer het voorbijgaat aan Kerstfeest en aan Paasfeest, wel, die is een dwaas, maar niet ‘in Christus’. Feesten zijn van feiten vol. En daarom zijn juist zij ‘horribel’, dat is te zeggen: verschrikkelijk. Daarom eisen ze onderwerping. Want elke keuze Gods, die ik las uit het feit, is een komen van God tot Zijn doel - nu voor Mijn ogen. De koers, die Hij houdt, bevat een gebod. Wie over een | |
[pagina 323]
| |
andere weg denkt, dan die Hij inslaat, die zondigt. Elke dag gaan de feiten verder. Mozes' wereldkaart was nog grotendeels onafgetekend. Maar het voetspoor Gods is in Paulus' dagen verder getrokken dan tot de horizont van Mozes. En elke dag trekt op de wereldkaart de rode lijnen van Zijn gangen hoger op, en werkt ze breder uit. God in de feiten - dat evenement eist diep ontzag. Elke keus, waarvan ik weet, dat ze de Zijne niet is, moet mij de keus van een onmogelijkheid zijn en dus een verboden keus van een verboden ding. Daarom is elk feest een verbod om anders te kiezen dan God - ook zelfs maar in gedachten. Want uit het hart, dat over mogelijkheden denkt, zijn de uitgangen des levens; het kiest overeenkomstig de keuze Gods, en dan komt het van het feit tot het feest; òf het denkt een andere mogelijkheid, dan die Hij verwerkelijkte; dan zal het te pletter slaan: van het feest naar het feit. O Here, mijn hart is niet verheven. En mijn ogen zijn niet hoog. Ook heb ik niet gewandeld in dingen, mij te hoog en te wonderlijk...(Ps. 131). Wie dat niet heeft gezegd, die heeft nog nooit feest gevierd. Het onmogelijke werd voor die mens nog niet tot een verboden ding. O, laat het feit niet los. God is er in. God komt er in. En Hij komt als steeds met heerschappij. Zolang wij onder de belófte staan, zal er geen dictatuur der feiten zijn. Wel echter hun dictaat: ze zeggen mij 't dictamen van het ‘hoe en nu’ van de vervulling van zijn dicties, zijn maledicties en zijn benedicties. Denk al naar het Gode bleek te dunken. |
|