Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendK. Schilder, Licht in den rook (derde druk). W.D. Meinema, Delft 1951
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Licht in den rook (derde druk) van K. Schilder uit 1951.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 4, 6, 30, 58, 68, 78, 96, 106, 116, 124, 214, 224, 246, 256, 262, 274, 298, 306, 314, 324, 342 en 364) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 1]
LICHT IN DE ROOK
[pagina 3]
LICHT IN DE ROOK
door
Dr K. SCHILDER
derde druk
naamloze vennootschap w.d. meinema - delft
[pagina 365]
Inhoud
Blz. | ||
---|---|---|
I. | OUD EN JONG IN VROEGER EEUW | 7 |
Een nieuwe lente om een oud geluid, 8 - Een crisis van suggesties en suggesties van: crisis, 9 - Conflict van gelijkgezinden, tweedracht van eendrachtigen, 10 - Geen uiting van formalisme, doch prophylaxe ertegen, 11 - De custos calendarius geen bij voorbaat afwijsbare figuur, 12 - Reformatoren tussen zuiveringstribunaal en ‘Perzische Poort’, 13 - De ‘Sarezer's’ niet bij voorbaat te disqualificeren, 14 - Bethel naar Jeruzalem; de priester met assyrisch vrijgeleide, 15 - 't Verbod van 't zure-druiven-stroeve-tanden-spreekwoord is generaal! 16 - De creditzijde van het paspoort der gedeputeerden, 17 - Geschrei uit plicht gelukt niet licht, 18 - Babel-Bethel-Jeruzalem in antithese en synthese, 19 - Continu gebod en ogenblikkelijk parool, 20 - De profeet in arbeid om het corpus Christi, 21 - Woordprofetie breekt persoonscultus en partijzucht, 22 - Vasten vanwége 't vasten, wenen óver 't wenen, 23 - Critiek en paraenese voor beide groepen, 24 - Wie altoos vast, vast nooit; wie vasten kan, kan éten, 25 - ‘Zelus’ als ‘ijver-met-verstand’, niet als zelotendrift, 26 - Datums met dúbbele rouwrand,...en toch: géén ‘anhypostaton’, 27 - Cumulatie van ‘gedenkdagen’ - maar géén ‘gedenken’, 28 - Christus en de verlossing van ‘heel Israël’ (Rom. 1126), 29 | ||
II. | VLUCHTEN EN VLIEGEN | 31 |
De zwakke ‘vrouw’ met slechts één ‘arsen’, 32 - Onze ‘sacs et parchemins’ - Gods ‘high ways’, 33 - Pinkster-aporie en Pinkster-euporie, 34 - ‘Idioten’ van ‘déze wereld’ worden ‘liturgen’-van-God, 35 - Karikatuurbeelden: idiotitis' dan wel ‘liturgitis’, 36 - Conscriptie van Pro-Rege-roepers; verovering van ‘niemandsland’, 37 - Het ‘wonderbeeld’ (Schaepman), 38 | ||
III. | VLAMMEN DES HEREN | 39 |
Het doek van 1 Cor. 13 uit de lijst gehaald, 40 - Geen ‘letters’, doch ‘tekens’ op de krans der ‘Liefde’, 41 - Profeet op boerenbruiloft, geen troubadour bij een filosofensymposion, 42 - Het punt-van-vergelijking: kràcht (‘nova creatie’), 43 - Geen ‘elementair’ wezen, doch overhéérsend geweld bedoeld, 44 - Geen ‘ingrediënt’, doch ingressie-macht op Karmel, 45 - Niet met onze hand gemaakt, niet in onze hand gelegd, 46 - Jahwe insuperabel, - ook als ‘Vlammenwerper’, 47 - Liefde legt Woord-verband, geen nood-verbandjes, 48 | ||
IV. | HELLEGROET EN HEMELGROET | 49 |
‘Vijanden’ en ‘babylónische vrienden’ uit de ‘onrechtvaardige Mammon’, 50 - In ‘Mammons-synagoge’ worden voormalige ‘vrienden’ tenslotte vijanden, 51 - In Christus' congregatie worden eertijds zwakken ‘diaken’ van hún ‘diaken’, 52 - Diaken-van-responsie, - onbekende figuur in Mammon's overschot, 53 - Niet óns gedenken van doden, doch hún gedenken van ons: ‘hoogste liefdedaad’, 54 - ‘Vrienden maken’, - niet uit ‘anhypostatisch’ materiaal, 55 - ‘Chrisma’ en ‘charisma’ in de ‘Christus-congregatie’, 56 - Titus-Paulus hier, Paulus-Titus ginds, 57 | ||
V. | LIEFHEBBEN EN HATEN EN WETEN | 59 |
Liefde- en haatgeschiedenis, en...de knechtelijke dan wel vrije wil, 60 - Twijfel aan zelfgetrokken horoscoop, aan zelfgetekende testproof, 61 - Gods liefde, - onmededeelbare ‘eigenschap’, reeds in haar objectskeuze, 62 - Michal-David-Salomo-Simon, en een ‘getuigen-wòlk’, 63 - Geen fatalisten-conclusie, doch practisch ge- |
[pagina 366]
Blz. | ||
---|---|---|
loofssyllogisme, 64 - Het wéten van ‘niet-weten’ èn: 't gelóvig weten’, 65 - Het ‘kinderlijke’ wordt hier niet ‘kinds’, 66 - Een weten, dat niet wacht op statistieken of kronieken, 67 | ||
VI. | RUSTIG TOEZIEN | 69 |
Caesuur is nodig voor het weten: ‘mijn Spreker houdt zich in’, 70 - Jesaja's ‘psalm’ pendant van Ps. 19 (cf. Rom. 1018), 71 - Permissie (Assur over Israël, Jes. 18), en geen missie (Israël naar Assur. Ps. 19, Rom. 10), 72 - Na stilte-zonder-psalm de psalm-van-stilte: na zwijgen Wóórd, 73 - Geen zwijgen van goddelijke ‘wezens-’ of ‘natuur-noodwendigheid’, 74 - Ook Gods zwijgen is wèrkzaam; Zijn ‘permissie’ (bl. 72) is actief, 75 - Zwijgen: emissie van rijpingskracht, 76 - De stilte is supersonisch, maar niet die psálm-van-stilte, 77 | ||
VII. | WANDELEN MET GOD | 79 |
Henoch in onze meditaties: standaardtype-meditator, 80 - ‘Wandelen’-met-God, - heel anders dan ‘peripateticus’-wezen, 81 - In de perféctie thans nog een ‘adunaton’, 82 - Synthese en antithese; ireniek en polemiek, 83 - Vernieuwing, - als messiaanse daad, maar ook als eigen dagorder, 84 - Tweeërlei ‘zevende-van-Adam’ en tweeërlei ‘community’, 85 - Prae-sacramenteel ‘onderscheiden’ en ‘oordeel-eten-en-drinken’, 86 | ||
VIII. | DES NACHTS ONDERZOCHT | 87 |
‘Ahasveros’ en ‘Henochs’ nachtelijke monologen, 88 - Niet-gelovig zelfonderzoek iets anders dan gelóvige zelftóetsing, 89 - Onze boekhouding en Gods Boek; onze rekening en Gods tóe-rekening, 90 - Boekhouding geen geloofssuspensie; ‘batig saldo’ niet het ‘Bate-Saldo’, 91 - Geen ‘nachtelijk bezoek’, doch tóetsing naar de wet, 92 - Ook voor labiele anamnese garantie uit stabiel geloofsdepositum, 93 - 't Bij dag gebouwde practisch syllogisme tàrt zelfs de monologen van de nacht, 94 - Geen practisch syllogisme gronde zich in zichzelf, 95 | ||
IX. | SUBJECT EN PRAEDICAAT IN HET GEBED | 97 |
Ook de magisters van 't collegium logicum in aporie, 98 - Het assurantie-nomen: ‘Petra’, ‘Hypostase’, 99 - Ontleding van het ‘derde-van-de-vergelijking’ compromitteert haar serie, 100 - Perfectum praesens, ‘Mobiele Rots’, - durft dat paradox zich aan?, 101 - 't Conflict van de béélden-van-ons betekent géén conflict van de záken-in-God, 102 - Onze Petra: vàst als dood graniet, lòs als levend water, 103 - Ons Asyl komt zijn toevlucht-nemers hálen en dirigeren, 104 - Het laatst-en-eerst asyl: de Aangesprokene van 't ‘Pater noster’, 105 | ||
X. | EIGEN BEELDSPRAAK IN HET GEBED | 107 |
Homunculus als beeldend architect kan niet zonder Angelus Interpres, 108 - De beeldspraak der kinderen conformeert zich aan die van Vader, 109 - Ook in poëtische zelfbeschrijving krijgt God-Poëet van onzentwege praedicaten, 110 - Baren-van-Jahwè: blokkeert Jahwe dan zèlf het Pelgrimspad? 111 - De phrase van de stormen is dezelfde; de páraphrase, dié verschilt, 112 - De paraphrase al te dikwijls subjectief bepaald, 113 - Geen ongeremde zelfexpressie; veeleer: zelfinterruptie bij de monoloog 114 - 't Impressionistisch schilderstuk terwille van het Woord versneden, 115 | ||
XI. | HYPERBOOL IN HET GEBED | 117 |
De hyperbool in verachting bij de aristotelicus, 118 - Aristotelische dilemmatiek hier onbevoegd tot meespreken, 119 - Niet ‘het derde’ ‘vàn een vergelijking, doch ‘de Derde’ ‘in’ het Dráma, 120 - Niet in het vàk van de ‘verklaarders’, doch in het vlàk van de ‘verstaanders’, 121 - Het gramma van Gods ‘eenvoud’ wordt de grammaticus te machtig, 122 - De ‘totus Deus’ met het ‘totum Dei’, 123 | ||
XII. | COHORTATIEVEN IN HET GEBED | 125 |
Cohortatieven-van-binnen gebonden aan jussieven-van-buiten, 126 - De orde jussief-cohortatief afhankelijk van openbaring en genade, 127 - Paraclese-jussieven en hun geweld (het wáárom' van Jes. 4027 èn van Ps. 4210, 6, 12), 128 - Christus soms: ‘wat zal Ik zeggen?’ - Christen vaak; ‘ik wil zeggen’, 129 - Salto vivace, 130 |
[pagina 367]
Blz. | ||
---|---|---|
XIII. | OVERWINNING IN HET GEBED | 131 |
Critiek op Gòds gedrag wijkt voor critiek op éigen beklag, 132 - ‘Waarom?’ als stopteken; ‘amen’ als starting point, 133 - Overwinning, náár, thans bijdrage tòt: de ‘geloofsanalogie’, 134 - Overwinning, - maar nog met intermitterend licht, 135 - Het overwinnend ‘daarom’ en het borgtochtelijk’ waarom?’ 136 | ||
XIV. | DANIELS BELONING | 137 |
Profetie, een imponderabile; loon, een ponderabile, 138 - ‘Voorspeller’ of profeet? ‘Chiffreschriftlezer’ of scriptor-anagnost van Jahwe? 139 - De ideogrammenlezer beurt meer dan dertig zilverlingen, en tòch..., 140 - Honorering op naam van ‘contact-met-goden-man’, niet van Jahwe's profeet, 141 - Ontcijferingsdienst gehonoreerd; Woorddienst genegeerd: laatste balanspost, 142 - Daniël, gegroet door het vrijwilligerslegioen der eigenmachtigheid, 143 - Reproductie hoofdzaak, 't geproduceerde bijzaak, 144 - De akrobaat-van-de-geest, maar niet de profeet ‘ontvangen’, 145 - Geen loonbetalend Belsazar, doch loon-ontvàngend ‘kind’ gaan worden, 146 | ||
XV. | HUWELIJKSGANG IN VREZE | 147 |
De pijn der ontoereikende generaliserende begripsvorming, 148 - Belofte verbond ontvangers; vervulling seponeert instrumenten, 149 - Twee moeders; tweeërlei ‘van-met-Jahwe’-gezang, 150 - Maria en Sara; tweeërlei pijn van moederschap-over-‘wònder-zaad’, 151 - ‘Dat stèrke uit mij’ (Eva); ‘dat Héilige uit u’ (Maria), 152 - Jozef en Abraham: tweeërlei pijn van vaderschap-over-‘wònder-zaad’, 153 - ‘Uw' “mannin” voor u’ (Adam); ‘aller “moeder” naast u’ (Jozef), 154 - Tweeërlei ‘fiat; van de miskende Jozef zwaarder dan van Maria, 155 - Stèrke Jozef: hij geeft rechtsingang aan de Tweede Adam, 156 | ||
XVI. | DUIVELEND ANS EN ENGELENZANG | 157 |
Het ‘mefistofelische’ (de romantiek) contra het ‘satanische’ (de Bijbel), 158 - Jesaja over ‘lilith’ (anders dan M. Emants) en ‘seïrim’, 159 - Dodendans en obstructieve duivelendans: ruïne van Edom-Babel, 160 - Satans epiloog-van-oorlog en Gods proloog-van-vrede, 161 - ‘Babel’, niet als wegencentrum, doch als wegverspèrring, 162 - Duivelendans: ouverture èn finale van infernale drama's, 163 - In morribus martyrum nec non persecutorum: bij vijand èn bij compagnon, 164 - Daemonen: mèt en zónder; engelen: zònder en mét mensen, 165 - Demonen verteren hun discipelen; engelen wòrden discipelen, 166 | ||
XVII. | PAROLEN | 167 |
Logos-Verbum-Woord onderscheiden van rhêma-vox-parool, 168 - Wonderteken met scherp parool in Woord-geschiedenis-momenten, 169 - Geen natuur-evenement, in Woord-emissie, 170 - Parolen bóven de ‘stemmen’ van Ps. 29, en met versterkte paraenese, 171 - Het aramése lexicon en 't rabbinistisch ‘Kort Begrip’: ‘Extra Bericht’, 172 - De ‘bath-qól’, en de messiaanse ultimata op het ‘zwarte bord’ der kerk, 173 - Socinianen en Arianen: Christus is Gods mooist Parool: ‘Bar-Qól, 174 - Góede parolen dringen naar het Wóórd; vàlse niet, 175 - ‘Openbaring’ is nog lang geen ‘verzoening’ (Barth), 176 - Geen blinkende tarwe-advertentie, doch: het stervend tarwegraan, 177 - Alleen het Woord verklaart parolen, én...hun eindelijk verstommen, 178 | ||
EERSTE PAROOL (INGANG) | 179 | |
Parolen; gòng-, geen klòkslag; stomme introitus, 180 - Zware kairos-bepaling voor Christus, als gebonden Bijbellezer, 181 - Zelfs Johannes kent ‘de ure’, niet ‘het uur’, 182 - Gongslag, - nádat eigen inventie 't uur afriep, 183 - Maar ná die gongslag: veertig dagen stilte, 184 - Teken voor auditorium, niet voor Solist, en werkzaam voor gelóóf, 185 - Borgtochtelijke werfkracht in een trompetstoot...aposteriori, 186 |
[pagina 368]
Blz. | ||
---|---|---|
XIX. | TWEEDE PAROOL (DOORGANG) | 187 |
Identiteit van Gods ‘lank-’ en ‘kortmoedigheid’, een ‘ergernis’ voor 't vlees, 188 - ‘Ure’, - geen chronologisch, doch episch bepaalde voorstelling, 189 - ‘Zon, sta stil’, niet voor tweede, slechts voor eerste Jozua gebedsstof, 190 - Haastig ‘Speler’ verzocht door Woord- en tijd-vergeten ‘toeschouwer’, 191 - Rechtvaardigend parool, - alweer aposteriori, 192 - Christus' natuurlijk existeren onder ambtelijke roeping, 193 - ‘Bath-qól’, - niet om ‘gewijden’ te sieren, doch om ‘getuigen’ te belásten, 194 - De ‘bath-qól’ zoekt door 't continue Woord de weg naar òns, 195 - Simon zoekt het slop; de ‘bath-qól’ legt de ‘kóningsweg’, 196 | ||
XX. | DERDE PAROOL (UITGANG) | 197 |
Inventie is geen divinatie, doch het praesens der ‘bevinding’, 198 - ‘Spontane generatie’: wat zal Ik zeggen? 199 - Hellenisten tussen bloeiende lotus en rottend tarwegraan, 200 - Ontbonden tarwe, gekauwd brood, gegeten lichaam, - en dán: amen, 201 - Legitimatie, als van gekeurde zaaitarwe, 't gekeurde òfferlam, 202 - ‘Vox media’: Gods Naam ‘verheerlijkt’, 203 - ‘Stem’ zonder Woord neemt niet ‘de ergernis’ der Joden weg, 204 - De Grieken moeten ook Philo prijsgeven, 205 - Forensisch ámen op de bloedparagraaf, 206 | ||
XXI. | HOE LANG NOG? | 207 |
De hatelijke mythe van ‘de bleke Hebreeuw’, 208 - Slechte sterfkamer-kruiden? Of scherpe distels van vloek? 209 - Geen doodsverlangen, maar weerzin tegen geestelijke dood op 't kerkerf, 210 - De toorn eist schifting tussen farizeese en nazareense exorcisten, 211 - ‘Bleke Hebreeuw’? Welneen: Openbare Aanklager van Jes. 5, 212 - ‘Anochê’, - bruisende, doch getempereerde toorn, 213 | ||
XXII. | VREDE IN DE HEMEL | 215 |
Thema: èngelendictaat. - Uitwerking: mènsenpensum, 216 - Twee liederen: hemelse annuntiatie, en aards verkiezingsmanifest, 217 - Polis-utopie en Koningstheologie, 218 - Geen asyl in goddelijke, doch roem in menselijke autarkie, 219 - Pax Christi ofpax iudaica, 220 - Kosmopolitische vrede door excommunicatiepijn gekocht, 221 - De tekst is goed, maar de uitleg deugt niet, 222 - Satisfactie werft de vrede, 223 | ||
XXIII. | ANTANAPLEROSE | 225 |
De gevangen Paulus tussen pretentieuse metropolen, 226 - ‘Bezoek’ van uit het ‘derde’ (eerste, éne) Centrum, 227 - Individueel openbaringsdictaat aangaande naast programpunt, 228 - Programgetrouwe reizen: eerst Jeruzalem, dán Rome, 229 - Suppletie van het resterende programgedeelte, 230 - Een eis, tevoren Christus zèlf gesteld, 231 - De zorg voor 't ‘corpus Christi’, 232 - ‘Overblijfsel’ in het gedachtenraam der ‘Christus-mystiek’, 233 - Puer-aeternus-mystiek en commune-verdienstecalculatie, 234 - ‘Nekróse-van-Jezus’, 235 - Jezus-stigma's, - maar niet Jezus' stigma's, 236 - Suppletie als term uit Paulus' woordenboek, 237 - De gevangene, die niet is uitgeschakeld van de Rijksdienst, 238 - Ant-anaplerose, - figuur in 't Koninkrijk, 239 - Meer dan Simson, meer dan de Korachieten is nu in Rome, 240 - Respondentie en correspondentie, 241 - Feest, vanwege gegarandeerde suppletie, 242 - Verhoudingen in Colosse, 243 - Geen ‘engel-theorie’, 244 - Geen mooie-engeltype, maar nekróse-man, 245 | ||
XXIV. | HERHALING | 247 |
Denker en bidder: tweeërlei houding tegenover de gevarenzone, 248 - Tweeërlei ‘procedure’, 249 - Tweeërlei rustpunt, 250 - Dànk-axioma's en dènk-conclusies, 251 - Nièt zonder klacht, wèl zonder aanklacht wezen, 252 - Wederkeer, niet tot ‘een’ areopagus, maar tot ‘de’ Troon, 253 - Herhaling - gestúntel óf de stèrkste krachtspraestatie, 254 - Bloedzweet: herhálingssymptoom, 255 | ||
XXV. | IRONIE - IN GETHSEMANE | 257 |
Christus' moeite in de kromme wereld: het ‘eenvoudige’ oog, 258 - Ironie, als over- |
[pagina 369]
Blz. | ||
---|---|---|
winningsblijk en -vrucht, 259 - Ironie, als paedagoge naar een ‘brandend braambos’ 260 - Ironie, waar véél vergeven wordt, 261 | ||
XXVI. | IRONIE IN 'T ARRANGEREN VAN DE DOOD | 263 |
Herodes als ‘vos’ doorzien, 264 - Herodes, bang voor een openbaar proces, daarheen verwezen, 265 - Profetische masjaal en ironische natuur, 266 - Christus' ironie geen klàsse-typerend decorum, 267 - Niet carbonariër van prelaat, doch apostaat van apostel geschift, 268 - De dwáze vergelijking Christus-Socrates, 269 - Geen zelfbehaaglijk Rhetor Ironicus, 270 - Geen incognito, wel verbréking ervan, 271 Publiekrechtelijke pastorale klacht, 272 - Artikel 26 der Confessie: ‘Hij wist het wel’, 273 | ||
XXVII. | SARCASME - OP GOLGOTHA | 275 |
Pilatus' nederlaag en zijn sarcasme, 276 - ‘Der keerlen god’, - ook de Joden beschimpt, 277 - Camouflage van schuld in 't grijnzend schuldvermeerderen, 278 - Geen sarcasme in het spreken over dit sarcasme, 279 - ‘Wie het laatst lacht’? Wie het eerst weent! 280 | ||
XXVIII. | CLAUDIA'S EN PILATUS' VREES | 281 |
Zelfhandhaving van de occupant, 282 - Practisch scepticisme, en huivering voor mysterieuze energieën, 283 - Vrees voor ‘het onbekende’ èn voor ‘de onbekenden’ 284 - Pilatus tussen twee vuren, 285 - Zelfbehoud: filosofische maxime, 286 - Christus overwint met het gezicht op Claudia's nederlaag, 287 - ‘Stem’ en ‘roeping’; ‘parool’ en ‘Woord’, 288 - Salus Romae suprema lex? 289 - Neen, - evenmin als ‘salus ecclesiae, 290 | ||
XXIX. | TWEEERLEI WEE-GEROEP | 291 |
De valse antithese tussen ‘weedom’ en ‘lust’, 292 - Eschatologisch perspectief geopend, 293 - De roep-van-vergaan niet van, noch uit Golgotha, 294 - ‘Reine smart’, 295 - Het imperatieve feit van Gen. 315, 296 - ‘Eeuwigheid’, als pure abstractie een idool, 297 | ||
XXX. | MORGENSTERREN | 299 |
‘Morgensterren’ - in èlke betekenis op Pasen present, 300 - De ‘morgensterren’ van de schepping, en de herschepping, 301 - De ‘babylonische’ morgensterren verbleken voor ‘Jeruzalem’, 302 - De ‘verblijdende’ morgenster, 303 - De Blinkende morgenster, Heer van kerkliturgen, 304 - ‘Astron kuriakon’, 305 | ||
XXXI. | GEVOUWEN DOEKEN | 307 |
Opvallende ordelijkheid op eerste nieuwe sabbat, 308 - Ook typologie als hulpmiddel ter canonisering van eigen gespletenheid, 309 - ‘Krank van liefde’, 310 - De ‘kleine’ zorg was toch een ‘grootse liturgie’, 311 - Documentatie aan het Woord, 312 - Een ‘kwestie-ook-van-stijl’, 313 | ||
XXXII. | HET ONMOGELIJKE - EEN VERBODEN DING | 315 |
Mozes en Paulus over ‘onnodig’ en ‘verboden’, 316 - Het onmogelijke en ‘het éérste gebod’, 317 - Mozes' Middellandse Zee en Paulus' abyssus, 318 - De brutale mens en het brute feit, 319 - Tussen Mozes en Paulus: de historische Christus, 320 - Feit niet minder ‘horribel’ dan decreet, 321 - Het brute feit en het twééde gebod, 322 - Dictaat, geen dictatuur der feiten, 323 | ||
XXXIII. | NIET TE VERZADIGEN | 325 |
Onbevreesd duel van uterus en graf, 326 - Alleen ‘van boven’ wordt de kamp katastrofaal beeindigd, 327 - Beweging-tot-beweging en begeerte, 328 - De Sterke Derde is hier nodig, 329 - In terminus a quo en in die ad quem: genóeg! 330 - De uterus in dienst; de hades werd liturg, 331 - De terminus ad quem verdaan: het aeviterne is hersteld, 332 |
[pagina 370]
Blz. | ||
---|---|---|
XXXIV. | HERINNERING | 333 |
Dagelijkse adessentie van ‘heel de Christus’ met zijn ‘geheel’, 334 - Herhalingsmystiek en -lyriek, 335 - De armoe van de fictie der ‘herhaling’, 336 - De rijkdom van reële en realisérende ‘herinnering’, 337 - Het àndere motief van 't ‘niet ontglipte uur’, 338 - De enige adaequatie van 't reflexieve voornaamwoord, 339 - Altaar-‘ geheimenissen’? Ja, als Hijzelf het altaar is, 340 - De alleen spontáne broederlijke sympathie, 341 | ||
XXXV. | LICHT IN DE ROOK | 343 |
Abraham, geen initiaat-van-God, 344 - Abraham in spanning vanwege belofte-offensief, 345 - Het téken bij de dubbele sponsie, 346 - Gewenning aan bondssluiting met de dubbele partner, 347 - Het offensief van het thema van éénzijdig initiatief, 348 - Eenzijdig initiatief conditie ditmaal voor tweezijdig partners-continu, 349 - De kinderen vermaard in 't feit der ‘tardemah’ van vader, 350 - Partner en partner...in tékenspraak, 351 - Téken, niet van ‘essentie’, doch van vitale operatie Gods, 352 - Geen tekening van ‘ousie’, doch van ‘par-ousie’, 353 - Licht in accommodatie-tempering, 354 - Geen storend schijnbeeld, doch hèlpend verschijningsbeeld, 335 - De ‘rook’ geen element van inférieur signifisch vermogen, 356 - Temperantie is nog niet zo iets als tempering, 357 - Wel een ‘gelaat’, maar geen ‘uiterlijk gelaat’, 358 - Wolken-van-anhypostasie rondom het Licht-der-hypostaseschénking, 359 - Vóórbeelding en documentatie in de geschiedenis, 360 - De procedúre der mirakuleuze dingen, 362 - De christologische tendenz, 362 - Samengang, tot aan het einde van de tijd, 363 |