Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 307]
| |
XXXI. Gevouwen doeken...en zag de doeken liggen, en de zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zap hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold. NIET waar, dat mag wel zo iets als ‘komisch.’ schijnen: engelenglans en - opgevouwen doeken. Openbaring van hemelse heerlijkheid, en een accurate properheid, die men eerder zoeken zou in een zindelijk binnenhuisje. Hemelse geesten, engelen, die van boven neer-gebliksemd zijn, die de Paasvorst hebben begroet, die de wereldomkeer, de triumf van het leven hebben aanschouwd in hemelse verrukking...en die het toch maar niet over zich kunnen verkrijgen, te gaan zitten, vóórdat heel net, en heel ordelijk, de grafdoeken zijn gevouwen en opgerold en ter plaatse zijn neergevlijd: de één hier, dáár de ander. Tenzij misschien gij menen mocht, dat de hand van de verrezen Christus zèlf zo de doeken heeft geschikt, waarmee zijn dode lichaam. bedekt en omwonden geweest was. Maar dàn wordt het wonderlijke eer meer dan minder. Hoe het zij, wij willen er eigenlijk maar niet aan. Liefst, en daarom ‘onwillekeurig’, lopen we er over heen. En wij nemen het de ‘kritiek’ op de Bijbel kwalijk, dat ze 't grote en grootste paasverhaal pluizend ontleedt door in de reproductie van de feiten van de paasmorgen de éne kleinigheid minutieus tegen de andere uit te spelen; en dan vinden we het heel ‘oneerbiedig’, bij al die geweldigheden zo op de kleinigheden in te gaan. Maar is het wel iets anders dan kritiek, niet eens op het verhaal, doch op zijn hoofdpersoon, en op de Hem omringende erewacht van engelen, indien wijzelf al maar door weigeren, stil te staan bij dat immers op het eerste bewuste horen iet-wat komisch aandoende verhaal van hemelse geesten, die op Paasfeest een | |
[pagina 308]
| |
paar ‘zweetdoeken’ vouwen, zó als de Levensvorst zijn dageraad tegemoet getreden is? Ja, dat is óók kritiek. En wel kritiek van bedenkelijk allooi. Want eigenlijk vinden wij het ‘beneden kritiek’. Als uw hoorder, o prediker-van-vandaag, voor uw ogen onmiddellijk na uw toch altijd gebrekkige paaspreek, maar half zó accuraat was in het vouwen van zijn kleed, als deze engelen zijn in het plooien van Christus' grafdoeken, ge zoudt mompelen over de al te vluchtige, al te luchtige indruk, die uw preek op hem gemaakt had. Maar nu zijn hier engelen, die uit de eerste hand gezien hebben de directe openbaring van het paaswonder zèlf, en ze vouwen doeken en schikken ze - in...dàt graf, het éne, dat geheel ‘éénmalig’ is afgesloten, en weer ontsloten. Verhoogt, o poorten, nu de boog, zo dicteert uw rhetorica niet zonder eerbied. Maar de engelen vouwen doeken. Bezingt de nieuwe orde in de hemel, de herstelde orde op aarde, gelijk ze door de opstanding van Christus uit de doden is afgekondigd, bevestigd en hersteld, zo vermaant ge; maar de engelen stellen rustig orde op zaken in een, neen, in déze grafspelonk; het zingen schijnen ze verleerd te hebben na Bethlehems nacht. Dunkt u dat niet oneerbiedig? Neen, het schijnt nòg erger u toe. Wie oneerbiedig is, die is over de eerbied heen, of tegen de eerbied gekant. Maar deze bliksemende troongeesten Gods lijken aan de extatische verblijding, de stille eerbied nog niet eens toé te zijn; wie kan nu zeggen, verslonden te zijn van de ‘Christus-aanschouwing’, als hij doeken vouwt, grafdoeken oprolt? Is dat nu hemelse extase? Zijn dàt engelontroeringen? Is dàt nu een accompagnement, of een epexegese, of parafrase van hun meditatie op paasfeest? Is dàt nu een teken van aanbidding van het wonder van de rechtvaardigmaking der heiligen: déze doek hiér, en die àndere dáár? En alles precies op zijn plaats...?
Zo is uw woordloze kritiek; wees maar eerlijk. Doch houd eens op, engelen te beoordelen naar de maatstaf | |
[pagina 309]
| |
van uzelf. Weet ge niet, dat wat voor u onvergeeflijk-komisch lijkt, omdat gij geen plaats hebt in ùw geest voor gelijktijdige en onverdeelde regulaire attentie èn voor de eigenlijke inhoud van het paasevangelie èn voor die op te vouwen doeken, voor de engelen volstrekt niet moeilijk coördinabel is? En dat dus ‘het komische’ hier ontbreekt?
Zondige mens en zondeloze engel toch zijn twee. Wij, mensen, hebben de zonde met haar abstraherings-woede, en haar aandacht-verstrooiende werking zien ‘doorgaan’ tot ‘de binnenkameren van de ziel’. En daarom kunnen wij nooit zien, nooit voelen, nooit handelen zonder verspreide, en verdeelde, dif-fuse, d.i. gebroken aandacht. En daarom: nooit zonder verlies. tiet is bij ons een strijd, ook in het tegen Gods eenvoudigheid en tegen de eenheid van zijn werken en woorden en opdrachten opponerende, en dus vijandige, gespléten denken en waarnemen. Onze attentie is niet naar Gods intentie; als wij het grote willen zien, ontglipt ons het kleine; en als wij het éne niet willen zien, verliezen we ons in, en aan, het andere. ‘Zich verslingeren’, dat begint altijd dáár. Als onze naam ‘Pluizer’ is, dan wijken de vergezichten. Is er bij ons een gevoel-van-aanbidding, dan neigen wij tot een naamloos spreken; en géven we God en mensen en duivelen namen naar hun aard, dan schijnt het denken ons soms de vertering der aanbidding; we brengen ons excuus voor straks al vast in orde; een mens kan geen twee dingen tegelijk, zeggen we dan: een spreekwoord hebben we bij de hand. Mediteren we, dan vouwen we geen doeken. En doen we de praktijk haar gedienstigheid, dan spreken we van ‘het gewone’, het alledaagse, het ‘banale’, zeggen we straks. Zo is ònze zede. Martha vouwt de doeken en Maria verwondert zich. En wij maken er prompt ‘typen’ van; onze critiek heeft ze dan meteen toch maar genormaliseerd, in haar geïsoleerdheid.
Maar in de hemel zijn die twee verzoend. Dat bewijzen de engelen. Vol zijn ze van de grote dingen Gods; en de grote lijnen zien ze in de historie, gelijk de Paas- | |
[pagina 310]
| |
vorst ze beheerst; en wel waarlijk zijn ze ‘begerig om in te zien’...maar ze vergeten die doeken niet. Bij hen geen contemplatie ten koste van de nijvere dienst; en geen aanbidding, die haar wortel-gebrek toont in slappe handen en trage knieën. Want bij hen geen zonde. En dus geen splijting van de geest. Gelijk bij Christus in Gethsemané de intentie de attentie niet verteert,Ga naar voetnoot1) zo is ook bij de onzondige engel het brood van de ene niet de de dood van de andere.
En nu, gij, gemeente van de Paasvorst, bekeer u en wees vertroost. Bekeer u, - ja dat woord is niet te ruw. Soms dweept ge met wie theoretisch zeggen, dat ze ‘krank zijn van liefde’. Dat is uw zonde tegenover de Werker van de liefde. Dacht gij, dat liefde krank maakt? Of meent gij, dat ook in de hemel zulke taal gesproken wordt? Liefde maakt gezond; en àls we in liefde werkelijk krank zijn, is het alleen te wijten aan onze onvolkomenheid en zonde, die geen plaats heeft, noch ook bieden wil, voor simultane, niet-diffuse, abstractieloze aandacht naar àlle zijden, voor àlle woorden, die voor het concrete ogenblik God tot ons spreekt. Weet ge niet, hoe dezelfde bruid (in het Hooglied) zich krank van liefde noemt, eerst, wanneer ze opgaat in een zekere bedwelmende bewondering van het voorwerp van haar liefde, èn later, wanneer ze enkel haar kleine omgeving heeft liefgehad, en de rust van haar kamertje, haar binnenhuisje, dat is: haar ‘gevouwen doeken’, haar gevouwen, straks gekreukte kleren, en daar dan spijt over heeft?Ga naar voetnoot2) Ze heeft haar ‘doeken’ als attentieobject uitgespeeld tegen de komst van de geliefde. Ze klaagt er over, verteert zich in verwijten. En dàt bepaalt dan meê haar ‘krankheid’. Zijn wij soms anders? Vandaag alleen het grote zien, en morgen alleen het kleine; vandaag de roes in ons gevoel-van-aanbidding, en morgen de nuchterheid van wie simpel-weg doeken vouwt, - ja waarlijk, zó worden wij ‘krank’ in de liefde. En,...òndanks deze. | |
[pagina 311]
| |
Maar gezond is de liefde der engelen. Bij Kerstfeest zingen ze van het grote; maar van ‘gewonden doeken’ vergeten zij niet een teken te maken; ‘en dit zal u het teken zijn: gij zult het kindeke vinden, in doeken gewonden, en liggende in de kribbe’ (Luc. 211). En terstond daarna - die engelenzang, dat légerlied! Doe dat eens na; die combinatie, bedoelen we? En op Paasfeest verhogen ze de baan en aanbidden, doch tegenover ontbonden doeken vergeten ze niet hun minutieuse plicht te doen. Wees op die liefde jaloers: hoe vaak hebt gij het kleine geofferd aan het grote, en omgekeerd? Dit exempel navolgen, - 't valt zwaar. Maar het gezicht erop kan toch vertroosten. - Die engelen immers vouwen die doeken niet in enige qualiteit van graf-verzorgers, doch in hun ambt van kerkedienaren. Ze zorgen voor de tegenhanger van Luc. 211; de introïtus was dat van hùn kèrst-zang. Hier is de introïtus van - úw paas-zang, waarop zij wachten. Die gevouwen en gevlijde doeken zijn een téken, een ‘bewijs’ voor de (gelovende) kerk. ‘En dit zal u het teken zijn’: gij zult de plaats des Heren ledig vinden, en Hem zelf ontdaan van de doeken, en uitgegaan van 't graf, u ten goede. Ze hebben die doeken gezien, de jongeren, die apostelen, die getuigen van en voor de kerk waren. Die engelen hebben het documentatiemateriaal voor 1 Joh. 11 op de toonbank van Gods forum gelegd: daar zal Hij de kerk ontmoeten voor de verkondiging, dat Christus waarlijk opgestaan is.
Zo zijn die doeken als accurate bezorging van de ingrediënten van een accuraat, rechtsgeldig getuigenis van de apostelen ten bate van de kerk, die door hun woord in Christus moet geloven, een document van Gods trouw en van der engelen trouwe dienst - naar alle zijden en op alle fronten. En ons zijn ze een voorbeeld daarin. Want de Paasvorst belooft ook u eens een zalige opstanding. Uw ziel mag dan aanbidden, en uw handen mogen doeken vouwen. Rijker dan van de engel zal in die ure uw liefde zijn: meer zijt gij ginds dan de engel. Altijd het grote en ook immer het | |
[pagina 312]
| |
kleine. Martha naast Maria; en zie, ze verwijten niet. Het geestelijke zien en tegelijk het natuurlijke. De majesteit ondergaan van Christus' opstandingsglorie en de plooien niet voorbij zien van zijn gewaad. Eeuwige inspanning en nooit overspanning. Liefhebben en niet krank meer zijn. Zie, dat is onze hemel. Wij geloven hem, want wij hebben engelen gezien en Christus in zijn volheid gesmaakt. Nu weten wij ‘betere dingen’ dan Dante, als hij droomt van een hemel, waarin op Saturnus de ‘mediterende’ zielen zwijgen, in aanbidding verstild, of als hij schouwt een ‘stil-trillend’ zielsbegeren naar de schoonheid Gods. Wáárom heeft hij dáár de reppende hánden vergeten, waarom de gevouwen dóeken? Zou hij nu waarlijk menen, dat de engel op Paasfeest breder werkt en ziet dan de mens in de hemel van eeuwige paasvreugde? O neen, zegt hij - maar die doekenzorg is het minderwaardige, En dàt valt ginds weg. Maar hij vergist zich. Documentatie aan het Woord is om dat Woord van het uiterste belang. Gevouwen doeken en doorboorde handen, en dan die beide zien, zó wordt een Petrus mèt een Thomas getuige van de grote opstanding. Als wij eens de volle vrucht van Pasen gaan genieten in ònze zalige opstanding, dan zullen wij het zien. Geen boeddhistisch ‘wegzinken’ in de énerlei-heid van het naamloze Ene; geen ‘zwijgen’ over het te veel gewetene; maar spreken en aanbidden, aanbidden en dóen! Christus belooft wat heel ànders, dan Boeddha wil ontvangen. Troost u, gij, die vandaag alleen bewondert, en morgen alleen maar doeken vouwt. Die dus heden in uw verwondering passief blijft, en uw Koning zijn rijkdom niet geeft, en morgen in druk-doenerig leven te haastig zijt, en van uw Meester zijn rijkdom niet in ontvangst neemt. Troost u. Daarboven is verwondering geen verslinding. Daarboven is het conflict tussen intentie en attentie beëindigd. Daarboven zullen wij zien, dat verwondering niet de moeder is van de filosofie, naar men ons zeide, maar de dochter van het geloof; doch ook, dat ze haar enige niet is - gelukkig. Het geloof is werkende door de liefde. 't Is werkzaam, óók in een accuraat getuigenis voor 't forum van | |
[pagina 313]
| |
Gods evangelie van onze rechtvaardiging om niet uit Christus' dood en leven. Als wij de Paasvorst maar eenmaal gezien hebben, dan zullen we ophouden, de accurate engelen door ons zwijgen over de door hun hand gevouwen en geschikte doeken stilletjes te berispen. Een stem heeft hun gezegd: laat de doden voor hun dóden de doeken vouwen, maar staat gij op, en verkondigt ook in de tékenen van gevouwen doeken, die de Levende achterliet, het Koninkrijk Gods. Want alleen gevouwen doeken passen in de stijl van ‘Kóningsdag’: de inthronisatie komt nabij.
Christus, het Kind, in doeken gewonden, - Kérst-documentatie. Christus, de Heer, van doeken ontbonden, - Páás-documentatie. Accuratesse? Ja, maar dan van liturgen-prédikers, getuigenléraars. getuigen-kwékers. We zijn ook hier in wat men noemen moet: de school-van-de-Heilige-Geest. De énige accurate school is dat. Opleidings-school. |
|