Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 299]
| |
XXX. MorgensterrenEen engel des Heren, nederdalende uit de hemel kwam toe en wentelde de steen af van de deur en zat op dezelve. En zijn gedaante was gelijk een bliksem en zijn kleding wit gelijk sneeuw. En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden en werden als doden. Maar de engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet. DE morgenster - - Moet men niet de kinderen van het Oosten hebben leren kennen, via de Bijbel, om te weten, hoe groot de blijdschap is, die in dat woord meekomt? De morgenster - dat is die, welke de dag aankondigt; zelf is ze draagster van het licht, meer dan andere; geen zoeter, en vooral geen kràchtiger ding weet de Oosterling, dan het licht, noch ook zachter en stèrker indringende profetie, dan die welke de dag, dat is de verbreking van het duister door het licht, aankondigt aan de mens, die wacht op het licht als een die uitziet naar de morgen. Het Oosten met zijn doorgaans felle licht doorleeft het donker van de nacht scherper dan wij. Daarom krijgt ook de morgenster, die na duisternis weer feilloos het licht aankondigt, in zijn snelle doorbraak, te heerlijker waardij. Ook in de symboliek en tekenspraak. De morgenster - - Ook de Bijbel kent dit lichtend woord en - geheel naar de gedachtengang van het Oosten - ook hij verbindt daarin het licht onmiddellijk met het leven. Niet maar een sterrenbeeld, doch een zeer bepaalde, distincte sterGa naar voetnoot1), dát is die morgenster. Neen, dat is nòg niet genoeg dezegd; want de morgenster is zo iets als ‘de’ ster: de morgenster.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 300]
| |
Vijfmaal spreekt de Bijbel van ‘morgensterren’, en vier verschillende lichtdragers worden in de glans van dit woord gezet en zo benoemd. De eerste maal worden Gods engelen als morgensterren geroemd (Job 387); de tweede keer is het de in zondige ontwikkeling God naar de kroon stekende profane wereldmacht (Jes. 1412); in de derde plaats zijn het de gelovigen, de strijders Gods, die èn nu (2 Pt. 119) en straks (Op. 228), met de vreugde en de glans der morgenster worden gezegend; en eindelijk, ten vierde, is het de verhoogde Christus zelf, die als morgenster blinkt (Op. 2216). Aan zijn zelfaanduiding als ‘het licht der wereld’ (Joh. 812) herinnert deze erenaam zakelijk evenzeer als die andere, die Hem aandient als de zon van de gerechtigheid (Mai. 42).Ga naar voetnoot1) Zo schiet het licht van morgensterren door heel de Schrift heen naar vier kanten tegelijk. Het is evenwel een voor het feest van Christus' opstanding uit de dood voorbehouden glorie, dat in zijn uchtendstond die vier als morgensterren geschouwde machten samenkomen, en de strijd volstrijden om de wereld-hegemonie; de worsteling om de vraag, welk licht zal schijnen tot de uiterste dag en hoe groot zijn glans zal zijn, en vanwaar. Geen strijd alleen maar tussen die ‘morgensterren’ zelf, maar ook tussen het aan alle ‘sterren’ te dragen gegeven licht als zodanig, en de ‘machten der duisternis’ als zodanig. Een gigantomachie, zo ge wilt - maar dan niet tussen licht en donker als gelijkwaardige en eeuwige krachten, doch tussen het licht als oorspronkelijk gegeven, en het donker als daarna gekomen beróving van licht; die beróving is ons overkomen door en na en in de zònde, die láter ingetreden is, zij dan mèt de dood (Rom. 512).
Allereerst is daar op Pasen, op de eerste in Gods sabbathsrhythme ingedragen Zondagmorgen, de bliksemende morgenster. Een engel schiet neer, en als hemelvuur is zijn verschijnen. Zou hij hier trouwens hebben kùnnen ontbreken? Toen de eerste morgen, die van de schepping, lichtte, toen | |
[pagina 301]
| |
hebben al de morgensterren, dat is, al Gods engelen, vrolijk gezongen, en gejuicht hebben àl deze zonen van God (Job 387). Doch heden is het de tweede morgen, en schoner is hij dan de eerste; want de hèrschepping breekt nu door, omdat Christus oprijst uit het graf. Nu kùnnen de engelen zich niet onbetuigd laten. Want opstanding is er, in Christus, heden, voor heel de zuchtende schepping; de dageraad gaat lichten voor al wat roept in barensnood; de morgen breekt door voor geest en stof. Wat op de scheppingsmorgen gebouwd is, dat is heden, op de dag van Gods herschepping, opgetrokken uit de dood. Ook voor de hemel is de blijdschap groot, want de belofte, dat de zingende morgensterren van de eerste dag een groot licht zullen zien breken uit de schoot der mensheid, ze is heden vervuld. En terwijl in de eerste morgenstond der schépping de engelen de wereld en het leven zagen in de Logos, het Woord, dat naar de proloog op Johannes' Evangelie ‘in den beginne bij God en God was’, daar is op de Paasmorgen het leven der wereld beveiligd in het Woord, dat vlees geworden is en onder ons heeft gewoond (Joh. 11-14). De wereld zien in de Zoon, door wie de Vader alle dingen schiep, dat is heel veel. Maar de wereld, vernieuwd en verjongd, begroeten in de Middelaar der herschepping, dat is meer, en maakt nog sterker onze zangen. Sterker, en ook ànders: er is iets nieuws gebeurd: geen analytisch, doch een synthetisch lied is heden aan te heffen. En òpgegeven. Zo vaart er een kosmisch-brede beweging door de morgensterren van der engelen God. Op de Paasmorgen ontsluiten zij de poort der eer, voor de Koning der nieuwe wereld, voor de blinkende morgenster, Christus Jezus.
Maar dan moet ook de verblekende morgenster van de zondige wereld- en cultuurmacht in het gezichtsveld betrokken worden. Het is Jesaja's dichterlijke verbeelding geweest, die voor Babels vorst, dat is: voor de drager van het toenmalige, in zonde bezoedelde en ten onder gehouden,Ga naar voetnoot1) in wereldmacht en | |
[pagina 302]
| |
wereldcultuur geconcentreerde ‘natuurlijke licht’ de naam morgenster gevonden heeft. De schittering, de van verre zichtbare glàns, is hier het punt-van-vergelijking. Zelfs als hij hem ziet neerploffen in de dood, geeft de profeet door deze naam aan de heerlijkheid van Babels vorst getuigenis, dat ze toch óók licht was en lichtend (Jes. 1412).Ga naar voetnoot1) Wanneer nu eeuwen later bij Christus' graf de wachters als representanten van Rome's wereldmacht de Koning in het Rijk der hemelen pogen ten ònder te houden, dan is het dus weer diezèlfde swereldmacht, die Gods licht verduisteren en ‘ten onder houden’ wil. Waarom? Omdat ze tot haar eigen morgenstond ontwaken wil om de dag van haar definitieve zelfverheffings juichend te begroeten. Achter die betaaide huurlingen staat de wil der Joden, èn de macht der Romeinen, dat is in beginsel van: de hele wereld. Doch als Gods morgensterren verschijnen (de engelen), dan verbleken die ‘babylonische’Ga naar voetnoot2) morgensterren (de wachters), en worden als doden. Spelt het ons niet, dat eenmaal alle antigoddelijke macht voor Christus wijken zal? Dat is van Pasen de oordelende kracht: indien reeds voor de engel, voor de morgenster der mindere sterkte, de wereldmacht moet deinzen, hoe zal dàn eens al haar licht verbleken? Ja, dàn zal het weer zo zijn als eertijds Jesaja zag: Hoe zijt gij van de hemel gevallen,
Morgenster, dageraads-zoon!
Dàn, als eenmaal Hij verschenen zal zijn, die genaamd wordt: de blinkende morgenster, Christus Jezus.
Doch gij, gij hebt niet te vrezen, o vrouwen, gij, die op Paasmorgen de levende Christus kwaamt zoeken onder de doden. De engel, die de wachters verstrooit, komt u, verstrooide en | |
[pagina 303]
| |
verdreven schapen, weer tot één kudde, tot één ‘lichaam’, vergaderen met het woord der vertroosting: vreest gij niet! Zo moet dan ‘in’ uw hart opgaan de verblijdende morgenster, van welke Petrus later spreken zal, als hij u leert acht geven op het profetische woord, ‘als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgensterGa naar voetnoot1) opga in uwe harten’ (2 Pt. 119). Er kleven bloed en tranen aan dat woord van Petrus: was dàt niet de smart van alle jongeren op de Paasmorgen geweest, dat ze aan het profetische woord niet die plaats in hun leven hebben gegeven, waarop het recht had, en dat zij zo het morgenlicht van geloof en hoop te lang hebben gemist? Doch het Paasfeest zal hen nu de profeten te vaster leren verstaan; ze zullen uit de profetie Christus kennen als de verhoogde uit vernedering: en zo zal de morgenster van doorbrekend openbaringslicht, en van strálende zekerheid opgaan in hun ziel, om hun te zeggen, dat het voor eeuwig dáágt in 't hart, dat zijn blijdschap vindt in de blinkende morgenster, Christus Jezus.
Want die blinkende morgenster schittert op Paasfeest boven alles uit, als ze komt schijnen over de door de zonde verduisterde aarde. De engel wentelt de steen af; en daarmee wordt de laatste nevel weggevaagd, die de morgenster zou willen onttrekken aan het oog. Want Christus is de morgenster, en geeft ze ook (Op. 228); Hij geeft immers zich zelf? Als later de Christus in zijn glorie van koningsmens aan Johannes verschijnt, aan hem, die op Patmos de Openbaring ontvangt, dan is zijn laatste woord tot de gemeenten, die van zijn Paasglorie emblemen èn werkelijkheid hadden vernomen: Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster (Op. 2216). Ja, daar treedt Hij voor ons als de verheerlijkte mens, de Koning der heerlijkheid, de Vorst der eeuwige jeugd, die mèt het zijne nu ook òns vlees en bloed in de nimmer verbleekte glans zet van zijn eigen | |
[pagina 304]
| |
schoonheid, en van zijn voor ons vrijgevochten leven.
Zo valt er licht van boven op hetgeen in Jozefs hof gebeurt. Alle licht, dat niet aan Christus wil ontleend zijn, wordt eenmaal gedoofd. Die wachters van het vierde ‘Beest’ uit Daniël 7 vluchten in duizend vrezen. En alle ziel, wier natuurlijk licht van zijn hand weer ontstoken wil zijn, en in de gloed van zijn evangelische genade wil zijn gezet, ze zal schitteren in en om Hem, als de sterren, eindeloos. Doch boven alle lichten zal de sterkte van zijn blinken zijn. De engelen, morgensterren zijn ze; doch op de Paasmorgen zitten ze op de steen; ze hebben niet meer te doen dan dit éne: wachten op de tot het licht geroepen mensen. Die mensen zullen zèlf wel komen tot hun Christus, om daarin te bewijzen, dat de mens heden schittert boven de engel; de mens, die nu zijn eigen geest en ziel en lijf ziet stralen in de luister van de opstanding van de mens Christus Jezus, de voor Gods forum Rechtvaardige en rechtvaardig verklaarde. En de mensen zelf...,de morgenster gaat wel op in hun hart; doch ze zullen, al gaan ze vóór de engelen heen, toch zelf óók zich ootmoedig buigen, als in Jozefs droom, voor de Lichtdrager, wiens licht sterker is dan het hunne: de blinkende morgenster, Christus Jezus. Zo heeft Paasfeest over alle morgensterren Gods het licht ‘in vrolijkheid gezaaid’. Alle sterren, die nog naar de wet van het tegen God begerende vlees met valse schijn glanzen, worden dan verduisterd. Maar alle sterren, die lichtdragers Gods zijn, hernemen dan haar eigen grootte. Maar van de éérste grootte blijft Hij, de Paasvorst, de blinkende morgenster!
Men moet, nog eens, de kinderen van het Oosten hebben leren kennen, om de strijd der morgensterren op Paasmorgen recht te kunnen zien in zijn dramatisch verloop: een evange- | |
[pagina 305]
| |
lisch epos. Maar over alle breedten der aarde blinkt, ongeacht de vraag van geloof dan wel ongeloof, toch altijd die ène Morgenster. En alle hart, dat de boodschap van Pasen aangenomen heeft, keert zich naar dat grote Morgenlicht, en strekt zich naar de dag, en wacht, meer dan de wachter op de morgen. Het zegt en bidt, en bidt telkens weer:
O helle morgensterre,
Gods eeuwich soon!
Schiet op ons hart van verre
U stralen schoon.
Vermeert, tot uwen love,
Het crancke licht
Van onse cleyngelove
En toeversicht.
Totdat wy eens in waerheyt,
Verheven hooch,
Aenschouwen uwe claerheyt,
Van ooch tot ooch!Ga naar voetnoot1)
En het antwoord? Hoor: Die overwint, en die mijn werken tot het einde toe bewaart...ik zal hem de morgenster geven (Op. 228). Dat is de grote oplossing van de sterrenstrijd, de strijd tussen babylonische en jeruzalemse morgensterren, de strijd ook tussen duisternis en licht. De strijd, die principiëel op Paasmorgen tot beslissing is gebracht, opdat de wereld zou kunnen komen tot het blijvende, het ware, het prijzende licht. Dat is de zegepraal van de blinkende Morgenster over de bliksemende, de blekende, de blijde... De morgensterren - alle! Alle, die dan ook wezenlijk van de dàg waren, de ‘dag des Heren’. Ze vormen samen het ‘astron kuriakon’, het sterrenbeeld van onze Levende Heer. |
|