Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 281]
| |
XXVIII. Claudia's en Pilatus' vreesHeb toch niets te doen met die Rechtvaardige, want ik heb heden veel geleden in de droom om Zijnentwil. PILATUS en Claudia. De man en de vrouw. Ze zijn - naar uitwijzen van het humanisten-evangelie - één geweest door hun huwelijk; maar op de zwarte dag van Christus' veroordeling zijn ze ‘een modicum’, een kleine tijd, om Christus' wil verdeeld geweest. Herodes en Pilatus, die tegen elkander over stonden, worden heden ‘vrienden’. Doch Claudia en Pilatus, die met elkander leefden en aten en dronken, zijn op diezelfde dag elkaar kwijt geraakt voor een ogenblik: ze keken wat schuw naar elkaar op Goede-Vrijdagavond. Deze vereniging èn deze scheiding van de ‘gedachten-desharten’, - ze zijn echter beide door één gemeenschappelijke zonde - de zonde van zelfbehoud vóór alles - uitgewerkt. Is dat trouwens niet de vaste wet der zonde, dat ze een zekere schijn-eenheid forceert tòt de wérking, maar een werkelijke tweeheid aan de dag brengt bij de dóór-werking van het kwade?
Claudia en Pilatus. Ze leven beiden uit de zonde der principiële zelfzucht, want diè stelt het postulaat op: zelfbehoud vóór alles. Met alle onderscheiden, die tussen hen zich mogen hebben afgetekend, zijn ze dáárin één. Hun verschil loopt slechts over de vraag, op welke wijze dit postulaat op de beste manier zich kan laten gelden, zonder dat hun eigen onderlinge harmonie er schade van beloopt. Er komt weliswaar nooit een collisie van wèrkelijke plichten, maar er geschieden des te meer collisies van ver- | |
[pagina 282]
| |
meende plichten. Zo is 't vandaag met deze twee. Ze collideren, en 't geval is pijnlijk genoeg. Maar hun collisie is er een van vermeende plichten, afgeleid uit de monstrueuze ethische maxime: behoud als 't kàn u zelf vóór al het andere. Claudia meent, dat Pilatus' belang ligt in 't leven van zijn arrestant; Pilatus oordeelt, dat zijn belang is gelegen in diens sterven. En op de dag van 't vonnis voert Pilatus de woordloze strijd met Claudia. Wie heeft het beste middel aangewezen om de ambtelijke stoel van Pilatus te beveiligen? Claudia, die droomde, of Pilatus, die kansen woog? Let op, wat Claudia te zeggen heeft. Ze heeft in de nacht haar droom gehad, en die droom is benauwend genoeg geweest. Veel heeft ze ‘geleden’ in haar droom; voor haar staat het nu wel vast, dat ‘de goden’, of welke andere ongrijpbare machten van demonisch effect er verder mogen zijn, iets van haar willen; ze hebben vast en zeker met die droom iets te zeggen. Uit de ‘andere’ wereld is langs wegen-van-geheimzinnigheid een ondubbelzinnige waarschuwing gekomen; en Pilatus mag zich wel tienmaal bedenken, eer hij één vinger uitsteekt naar ‘die rechtvaardige!’ De goden - er zijn nog wraakgodinnen ook! - zullen strenge wraak nemen, Pilatus! Als gij uzelf liefhebt, laat die man, die daar voor u gebracht is, dan los! Laat los, want...ik heb om hem geleden in de droom! ‘Handhaaf u zelf en mij’; - maar die klanken kennen wij. Het is wel meer gebeurd, dat representanten van een staat, die andere volken met totaal andere ‘religies’ had overweldigd, elkaar waarschuwden de vingers niet te branden aan een rauwelings ondernomen spel met mysterieuze demonische of goddelijke machten, die zich in het territoir van inheemse religieus binnen bezet gebied lieten gelden, en zich niet lieten uitdagen door on-ingewijde bruten, - al waren ze dan duizendmaal bezètters van het landsgebied. Weet een bezetter zo precies aan te geven, waar de grens ligt tussen ‘geloof’ en ‘bijgeloof’ in de bezette gebieden? Tussen de ‘theologie’ der inheemsen en de ‘parapsychologie’, die iedereen voor raadselen stelt? Hij werkt hier met de frànse slag. | |
[pagina 283]
| |
Heeft dus Pilatus uit de hoogte maar wat gelàchen om de boodschap van zijn vrouw? Heeft hij, wat toch ‘maar een droom’ was, kalm naast zich neergelegd? O, neen, dat heeft hij niet gedaan. Pilatus is wel grotendeels voor ons een onbekende; wij weten er maar weinig van, of en inhoeverre die man geloof hechtte aan eigen en aan vreemde goden, aan augurs en erinyen, aan filosofie en wereld- of natuurbeschouwing. Alleen maar, reken hierop: de man, die midden in een procedure-gang in staat is te zuchten: ‘wat is waarheid?’ vraagt óók nog wel eens bij zichzelf: ‘wat is leugen?’ Per slot van rekening is dat dezelfde vraag. En ongetwijfeld komt een andere vraag daarnaast zich plaatsen: wat is recht? Zou zelfhandhaving onrecht zijn? Een ambtelijk Romein is allicht meer dan een niet-ambtelijke nazareense jood. Niet, dat Pilatus onverschillig is voor deze nazarener, o neen - hij vècht op zijn manier een dag lang voor die man. Maar ja, hij vecht nu eenmaal op zijn manier. Het is de manier van de relativist, om niet het hier te zwaar geladen woord van ‘stoicijn’ te kiezen. Of dat van theoretisch ‘scepticus’. Maar ‘practisch’ scepticisme, wel, dat schijnt toch wel aanwezig, wanneer een rechter, die in functie is, de vraag in ernst durft stellen: ‘wat is waarheid?’ Wie zulke vragen stelt, luistert, tenminste met een half oor, toch wel degelijk, als iemand zegt: pas op, ik heb benauwd gedroomd. Nietwaar, men kan ‘nooit weten’; er kan toch wel ‘iets wezen’. En dan - is het zijn vrouw niet, die een boodschap stuurt, met dringend verzoek, van die droom toch àcte te nemen in de afwikkeling van een proces, waarbij ‘inlandse goden of tempelwetten’ in geding gekomen zijn? Men spreekt in dat jodenland vaak in raadselen - de profeten niet het minst; ze gebruiken het raadsel (de masjaal) zelfs als leervorm. Dat deed die Nazarener óók al. Pas op Pilatus, er zit meer achter dan men zo dadelijk voor 't grijpen heeft. ‘Er is meer tussen hemel en aarde, dan dat waarvan wij iets afweten’. Nu, dat ontkènt Pilatus ook niet. Trouwens, neigt hij zelf niet zeer sterk tot vrijlating van deze gevangene? Neen, Pilatus is niet doof voor Claudia; hij zou misschien graag een betrouw- | |
[pagina 284]
| |
bare uitlegging van die geheimzinnige droom van zijn vrouw gehad hebben. Hij leent het oor aan 't kort en sterk verhaal niet zonder ernst en welwillendheid. ‘Wat is leugen?’ Trouwens, dat hij ook zelf onder de indruk is van het geheimzinnige in deze aangeklaagde, en dat ook hij een wolk van mysterie ziet hangen boven ‘deze mens’, en dat Pilatus voor dat mysterie beducht is, dat is hier ook wel te bewijzen. Zodra toch de Joden over Christus als de beweerde Zoon Gods spreken, zodra ze maar reppen van het goddelijke, het geheimzinnige, het verborgene, dat in Jezus heet te zijn, wordt Pilatus meer bevreesd (Joh. 198). Dat kan natuurlijk wegens politieke interesse zijn: ook de keizer was ambtshalve zo iets als zoon-van-god. Maar een politieke annexatie van zo'n titel voor de romeinse keizer zou niet bestaanbaar wezen, als er niet een of andere religieuze, en dan geheimzinnige, kwestie achter lag. Neen, Claudia, uw man is niet doof voor u. Uw vrees - hij haalt zijn schouders er niet over op. Toch zult gij uw man vandaag niet winnen voor uw zienswijze, zodra ze haar consequentie vordert: handen af van ‘die rechtvaardige’. Ducht Claudia gevaar van de kant der ‘goden’? 't Mag zijn; - maar er zijn nog àndere gevaren; en dáárvoor is hijzelf beducht. Dreigen de Joden niet, dat ze hem zullen aanklagen bij de keizer, als hij de gewaande Jodenkoning laat leven? ‘Des-keizers-vriend’ niet meer te zijn...ach, Claudia, met dromen begint men in de politiek niet veel, tenzij het vòlk ermee onder suggestie wordt gebracht. Maar dáár is vandaag helemaal geen kans meer op. En joodse priesters, en joodse of romeinse verklikkers bij de keizer komen zo gauw niet onder de indruk. In dromen hebt ge te maken met de dingen, die men niet ziet; maar in de politiek van keizers heeft men vooral te doen met de dingen, die gezien worden. Eén goedgestelde aanklacht, dat de stadhouder in bezet gebied een gevaarlijk revolutionair heeft laten begaan, en 't kan verbanning, zo niet een doodvonnis voor hem zelf betekenen. Ge kunt gelijk hebben, Claudia; maar - wat is waarheid? De keizer, de keizer... | |
[pagina 285]
| |
Toen gaf Pilatus dan Jezus over om gekruisigd te worden.
Claudia en Pilatus. Tweeërlei vrees. De eerste ducht het gevaar van de stoel der goden, de tweede van de stoel des keizers. De een vreest voor de onzichtbare, de ander voor de zichtbare machten. ‘Zij’ dróómt, en gelooft ook in een ongewild en opgelegd contact met de buitenzinnelijke wereld; ‘hij’ redenéért, en zoekt vooral bewuste aanraking met het stuurrad van het schip-van-staat. De vrouw rekent met het verre, de man met het naastbij zijnde oordeel. Met hetgeen bóven de aarde is, géne, en met wat òp de aarde is, déze. De een luistert naar de fluistering van goden, de ander naar dat getier van Joden. Goden zijn ver, maar Joden vlak bij. En Pilatus wordt tussen die twee magnetische krachten heen en weer gezogen: zuiging naar rechts, zuiging naar links. Doch per slot van rekening zegt de man in zijn monoloog - hij heeft geen tijd vandaag voor huiselijke dialogen: laat die droom-divinatie toch maar zwichten voor de koele berekening. Claudia kan Pilatus, de stem der dromen kan het gekrijs der Joden, de vrees voor de goden kan de angst voor de keizer niet overwinnen. In de acta van Pilatus kan noch de joodse, noch de romeinse godenhemel het winnen van de aarde. Werkelijk, het gaat niet.
Nóg steeds moet Claudia het van Pilatus verliezen. Want het oordeel van boven, het gevaar, dat Claudia ducht, dat is zo ver en het toeft nog zo lang. Maar het oordeel van vandaag, een ramp van heden, dáár zwichten de mensen eerder voor. Ze zijn voor de keizer gauwer bang, dan voor God; de wraak van dit leven benauwt hen meer dan die der grote toekomst. Het gevaar, dat voor ogen is - dat regelt als eerste hun gang; niet de erkenning van de onzienlijke toorn-energie van de ongeziene God. Het staat er in de meest universele zin: ‘omdat de straf niet onmiddellijk op de zonde volgt, daarom zint het hart van de mens op kwaad (Pred. 811). “On peut abuser du délai, que... | |
[pagina 286]
| |
Dieu accorde aux Pécheurs, on peut être, dis-je, dans cette disposition, ou en Démon, ou en Bête, ou en Philosophe, ou en Homme’.Ga naar voetnoot1) Dàt was derhalve voor Christus lijden: dat Claudia en Pilatus, hoezeer verschillend, toch één waren, in hun volstrekt niet wilde, of onbeheerste, of dom brutale zelfhandhaving: de éne is een grande dame, prix de Rome, de ander een niet ongeschikte intellectueel: tenslotte wordt men bij een Tiberius niet zó maar rijkscommissaris in bezet gebied: Pilatus zal ook wel een filosofisch college gevolgd hebben; in zijn bureau lagen allicht certificaten van afgelegde examens. Men kan dat trouwens nog vandaag filosofisch horen beredeneren: zelfbehoud voor een Romein-in-functie gaat vóór boven het behoud van een jood, wiens onomschrijfbare ambt wel bewéérd wordt door hemzelf, maar verder onder geen enkel corpus juris naturalis valt te rubriceren (Pilatus ziet het zó); of: het prestige van een Romein-in-functie (die de bezetter is), gaat vóór boven het prestige van een Sanhedrin-in-functie, welks ambtelijke digniteit ook maar een vreemde-smaken-kwestie is (Claudia ziet het liever zo). Zelfbehoud - een ethisch postulaat als conclusie ener filosofische axiologie, ener universeel-culturele waardeleer, op humanistische grondslag. Binnen dat kader is men ‘met ere’ bezorgd, niet voor het leven-van-Jezus, doch voor dat-van-Pilatus. Dat Pilatus niet wilde vallen om die Jezus; en Claudia evenmin, hoe heeft het de Christus gewond, als teken van zijn ‘exoudenóse’, van zijn totniets-geworden-zijn. In dat lijden was dit dan nog een verzwaring van de smart: dat Pilatus' vrouw de cirkel van haar vrezen nog wel tot de hemel trekt (schoon zij niet zeker weet, waarom; want: is de hemel volgens de jongste mode-filosofie wel bewoond?), doch dat Pilatus die cirkel niet verder trekt dan tot des Caesars troon. Trouwens, ook dáárop zit ‘een god’, zegt immers de keizer? En dus, - wie daar ‘ontzag’ toont, die is toch óók ‘religieus’? De keizer ‘naar de ogen zien’, daar zèggen, als 't er op aan komt, alleen plebejers kwaad van. Als Pilatus de keizer | |
[pagina 287]
| |
naar de ogen ziet, en als de keizer dan ‘god’ is, wel, Claudia, dan is dat een romeinse versie van de hebreeuwse honderd-drie-en-twintigste psalm: ‘gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren, om nooddruft te begeren’, en, luister Claudia, ‘gelijk het oog der maagd is op haar vrouw geslagen...’ nu dan? Wat dáchten die joden wel, dat Pilatus geen religie pleegde? Ze trekken dus allen hùn cirkels. Maar het bleef lijden voor de Man van Smarten, die zijn cirkels trekt met de passer van de Wet-van-Jahwe: dat een keizer op zijn troon-van-marmer meer in vrezen zet dan die God, rondom Wie zijn: wolken en donkerheid; de God, die Christus vreest. Dat, om de ‘koning-priester’ in Rome te ontzien, de Priester-Koning in Jeruzalem ‘dan maar’ geslacht wordt.
Doch Christus heeft de nederlaag van Claudia gezien; en toen is hij gaan sterven om de overwinning van Christus te bevechten. Hij ging de dood in in de zekerheid, dat ‘Claudia’ het altijd aflegt in de wereld; en ook in de kerk, zij, als dilemmatisch partner van ‘Pilatus’. Slechts in de wedergeboorte wordt dat anders, omdat dat partnerschap verdwijnt, tegelijk met dat vervloekte dilemma: zó of zùs - alsof de wòrtel niet van beide leden van 't dilemma was de éne zonde: safety first! Ook wij, één voor één, duchten de nood van het ogenblik herhaaldelijk meer dan het toekomend oordeel. Christus is naar het kruis gegaan met een klaar gezicht op de werkelijkheid, dat men ook nog de toorn van de ‘orthodox’ verstane God tot in de kerk ontzien kan op de wijze van de dame Claudia: uit zelfzucht. Want Claudia, die misschien ook wel tot Jezus goede woorden zou willen spreken, en troostelijke woorden, ze doet het slechts uit de tenslotte valse zucht tot zelfbehoud. Haar pleiten voor vrijspraak...om Pilatus' wille, wondt Christus even diep als Pilatus' vonnis van veroordeling.
Danken wij dus die Heiland, die sterven ging, wetende, dat ook onze beste gedachten nog zijn aangevreten door een wortel- | |
[pagina 288]
| |
zonde als die van Claudia; en dat meermalen onze scherpe resoluties zo slappedanig zijn als heden die van Pilatus. En laat ons weten, dat wij Christus steeds weer bedroeven, tenzij onze getuigenis aangaande Jezus Christus een andere zij dan die van Pilatus en Claudia. Want ieder, die niet voor Jezus Christus onvoorwaardelijk wil neervallen, en elk mens, die, evenals Pilatus, van zijn hoge stoel niet wijken wil, - zie, al verneemt zo iemand de stem van een ‘Claudia’, dat is: de roep van beneden om een roep van boven toch niet als quantité négligeable te beschouwen, al hoort hij de stem van een obscuur ‘parool’ dat hem bezweert, om de stem van een vermoedelijk goddelijk ‘Woord’ in vredesnaam toch te gedenken: hij zal niet horen. Hij kàn ook niet. Want Claudia's stem, een stem immers niet uit de Geest, van God, Claudia's stem is niet zuiver, en dus niet sterk. Een vreemde roep-des-hemels doet in haar kranke geest niet dàt, wat de roeping, die van boven is, uitwerkt in de discipelen van de Nazarener. Ook zij zingt de echte hebreeuwse psalm 123 niet, en evenmin 'n romeinse versie daarvan; is dat soms een ‘dienstmaagd’, die adviezen van zelfbehoud vóór alles uitdeelt? Niet Claudia, doch alleen Christus' Geest kan de ‘roeping, die van boven is’, doen zegepralen in ons hart. Maar o, indien wij afgestapt zijn van onze ‘rechterstoel’, en neergevallen voor Gods Christus! Dan wordt in ons aan ‘Claudia’ het zwijgen opgelegd, niet door haar partner, want die wordt nu gekruist, gedood, begraven, doch door de herboren Pontius Pilatus, gegrepen door Gods Geest en Woord. ‘Dàt is nu waarheid’, weet hij dan zeker. Het bewijs is geleverd, tenminste voor het geloof. Want een droom, die met die van Claudia onderscheiden punten van overeenkomst heeft, is eenmaal wederom gedroomd; en een vreze, ten dele als die van Pilatus, is eens opnieuw doorleefd. Op Patmos immers zag later ‘in de geest’ in de droom dus, Johannes, dat de Gekruiste de van God Gekroonde werd, en dat zijn kroon, ofschoon ze nog nergens te zien was, hier be- | |
[pagina 289]
| |
neden, de inzet was geworden van de universele en bloedigste oorlog uit heel de wereldgeschiedenis. Toen heeft ook deze Johannes ‘veel geleden in de droom om deze Rechtvaardige’; en meer heeft hém Gods wraak om deze Rechtvaardige verschrikt, dan Claudia: het woord van zijn dromen was hem immers ‘bitter in de buik’? Het boek van zijn droomvisioenen roept ook nu nog: wie de Christus vrijspreekt, is des keizers vriend niet: hem zal de antichrist, de wereldmacht, verderven. Johannes verschrikt òns meer dan de Jóden ú deden, Pilatus! En ook heeft hij gezien, dat de Rechtvaardige zijn dood zal wreken en alle oog zal Hem zien..., heus, Claudia, u was de helft niet aangezegd. En toch - de droom van Johannes, die meerdere van Claudia, verschrikt ons niet ten dode. Want wie in het geloof alles ‘wil te doen hebben’, alles, ‘met deze Rechtvaardige’, hem gaat het werkelijke verderf voor altoos voorbij. Claudia droomde alleen van wat Johannes ‘bitter in de buik’ noemt; doch Johannes schrijft door, net zo lang tot hij óók weet te spreken van dat éne, dat ‘zoet is in de mond’.Ga naar voetnoot1) Claudia wist alleen van wraak, Johannes weet óók van evangelie in de Rechtvaardige. Zo vaak voor deze hemelstem òns hart wil bukken, zó vaak zal er voor Christus loon zijn voor de smarten, door Claudia en door Pilatus Hem bereid; zó vaak zal niet Claudia Pilatus, doch Johannes op Patmos zijn vreesachtige leerlingen, en zal de Geest Gods onze lauwe harten heilzaam verslagen hebben: zó vaak zal in ons zijn de lijdzaamheid en het geloof der heiligen; ‘dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig’ (2 Cor. 4). Zó vaak ook zal men zich eindelijk eens gaan schamen voor een dubbele, en toch door staatsrechtsfilosofen èn door kerkvorsten te goeder trouw om beurten gepropageerde dubbele these: (a) salus rei publicae suprema lex: het stáátsbelang gaat boven alles; Roma, Roma, über alles, über alles in der Welt; en: (b) salus ecclesiae suprema | |
[pagina 290]
| |
lex: het kèrkbelang gaat boven alles; Kirche, Kirche, über alles, über alles in der Welt. Claudia helde over meer naar 't laatste, Pilatus eer naar 't eerste van deze turpia adagia. En zeloten in staat èn kerk, ja, ja, ook die, hebben met deze klinkklare filosofisch aangeklede ketterij en afgoderij de wéreld op haar kop, de kèrk op stelten gezet. Men moet zich schámen over die dubbele vertaling van het maxime: zelfbehoud vóór alles. Maar die heilzame schaamte, die leert niet Claudia de koppige bezetter van zijn eigen stoel-der-ere, maar die leert de gekruiste Christus de verslagene-in-het-stof. Salus ecclesiae suprema lex? In der eeuwigheid niet: het heil der kerk is de onderhouding van de wet. - |
|