Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 275]
| |
XXVII. Sarcasme - op GolgothaEn Pilatus schreef ook een opschrift, en zette dat op het kruis, en er was geschreven: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden. IRONIE en sarcasme zijn twee. Het woord-van-ironie wordt geboren; een woord-van-sarcasme daarentegen wordt gemaakt. Ironie spreekt spontaan; sarcasme gaat op zijn woorden studeren. Ironie ziét een karikatuur en zègt wat zij ziet in eenvoud; sarcasme ziet óók een karikatuur en - verstèrkt door ‘aan te dikken’ haar wanstaltigheid met wellust. Ironie breekt raffinement door tékening; sarcasme gebruikt raffinement ter mistekening. Ironie is het verhevene, dat verheft; sarcasme is het hautaine, dat vernedert. Ironie is er bij de gebetene; doch bijtend is, naar men zegt, sarcasme. Door het ironische wòrdt de mens gegrepen; maar naar occasies voor sarcasme grijpt en graait hij zelf. Ironie ziet het komische, doch ze staat op een hoogte, waar de ‘komiekeling’ niet bij kan; sarcasme ziet ook het komische, doch op een plan, waar de ‘komiekeling’, de clown, plesant als immer, en onbekommerd, nog boven verheven is. Ook kan sarcasme niet eens zich tooien met het pakje van de harlekijn, omdat sarcasme alleen doorzichtige gewaden weven kan, of de niet doorzichtige doorzichtig máken wil. Ironie is meer de sterkte van de zwakke; sarcasme is meer de zwakte van de sterke. Ironie is mogelijk ook zonder zonde; sarcasme is zelf een vorm van zonde. Ironie en sarcasme zien beide het onevenwichtige in de wereld; doch bij gene is het evenwicht bewaard, bij deze is het méde verstoord. Als bijgeval een man van ironie èn een broeder-van-sarcasme beiden tegelijk en naast elkaar de wereld staan te bekijken door de vensters van de ziel, dan is de ironicus rustig; hij kan door die vensters heenzien, om zelfs een objectieve verhindering voor zijn waarneming te over- | |
[pagina 276]
| |
winnen; maar zóver brengt de sarcastische mens het nooit; sarcasme is er in onrust, en zijn hartstocht is de hete adem, die de vensters beslaat, en dus, subjectief, van binnen uit, een zuivere waarneming belemmert. De ironische mens is ‘onderwezen’ ‘in zijn nieren’, de sarcastische is alleen maar ‘geprikkeld’ ‘in zijn nieren’. Ironie is altijd een zekere triomf. Maar sarcasme is een zékere nederlaag, alleen met het gebaar van de overwinnaar; ook dat gebaar evenwel lukt de quasi-overwinnaar niet: zijn ogen spreken, en àl zijn spraak verraadt hem.
Daarom ligt er relièf in het lijdensverhaal. Want als het proces begint, is er ironie bij Jezus Christus in Gethsemané: slaap nu voort en rust! En als het geding is afgelopen, dan is er sarcasme bij Pilatus, die voor de kruiseling uit Nazareth het opschrift uitdenkt - ‘de titel’, staat er eigenlijk - waaruit de voorbijganger zal moeten weten: hier hangt nu de Koning der Joden. Hier hangt hij nu - aan een schandpaal.
Pilatus schrijft dat opschrift van sarcasme, vóór hij zich in wrevel terugtrekt in zijn particuliere vertrekken. Hij wil er in gnuiven, want hij weet zich verslagen door die lelijke Joden. Maar een verslagen gezagvoerder zal onmiddellijk zich weer pogen op te richten. Zo Pilatus. Hij wreekt zich, tenminste, dat element-van-wraak ligt er ook in. In deze ‘titel’ verkropt en verbergt hij zijn nederlaag; want als hij het proces niet verloren had, als hij m.a.w. Christus waarlijk schuldig bevonden had, zou hij anders hebben geschreven. Maar nu de zaken zó gelopen zijn, wil hij niet anders. Hij weet het wel: een rechter moet precies, moet secuur zijn. Nu, Pilatus is het ook. Kijk: Jezus, de Nazarener, staat er. Even van te vorenGa naar voetnoot1) wist hij nog niet, uit welke provincie Jezus was; daar had hij maar niet eens naar gevraagd; informaliteiten hinderen niet bij de afhandeling van Jodenzaken. Maar thans is hij erg officiëel: de ambtenaar weet niet alleen | |
[pagina 277]
| |
de provincie, maar ook de stad, waar ‘beklaagde’ vandaan komt. Maar die precisiteit in de eerste helft van het opschrift verraadt te meer de boze opzet in het zeer onnauwkeurige tweede gedeelte. ‘De gewaande koning’, dat zou nog gekund hebben, en het zou ook beter hebben doen uitkomen, dat er een politieke moot in het proces geweest was: de kwestie van belasting-voorde-keizer, en van de rust-in-de-provincie: ‘als gij deze loslaat, zijt gij des keizers vriend niet’. Maar neen - Pilatus zwijgt in alle talen over dàt punt: de Nazarener, rebèl tegen de keizer van Rome. Hoewel in het laatste moment der procedure de zaak van Rome de doorslag gegeven heeft, schrijft Pilatus niets over Rome, doch des te meer over Jeruzalem. Hij schrijft: ‘de Koning der Joden’. Foei, Pilatus, dat is geen nauwkeurige, geen saamvattende conclusie van de hoofdzaak in proces en vonnis. Een officieel stuk, in naam des Keizers, moet niet slordig zijn. Weer een informaliteit? En nu met opzet? Insubordinatie, Pilatus?
Stil maar, zou Pilatus u gezegd hebben, ik weet het wel. Maar gun me dat genot. Ik durf niet wenen over mijzelf, en daarom ga ik maar lachen om al die Joden; ik wil hun nog een steek geven, die ze voelen zullen ook; zij met hun koning...prachtpubliek! Laat die hogepriester met zijn Hoge Raad desnoods maar een fragment van dit brutale volk tegen zich krijgen. ‘De koning der Joden’, dat wordt nu ongeveer hetzelfde als ‘der keerlen god’Ga naar voetnoot1); zo althans komt Pilatus dat hele jodenconglomeraat beschimpen. Laat 't maar even koken ook bij de aanhangers van de Nazarener, als ze hun schutspatroon zien hàngen; 't kan voor die driftige priesters geen kwaad. De koning der Joden..., zouden ze begrijpen, dat ik met mijn opschrift niet alleen die koning, maar ook zijn mooie onderdanen in de hoek zet? En Pilatus schrijft. Hij beveelt: drietalig! Zijn vrouw heeft hem nog niet zo haarfijn alles van die droom verteldGa naar voetnoot2). En hij heeft nog niet die duisternis ondergaan, drie uur lang. 'n Tikje sarcasme in dat opschrift, het kan geen kwaad. | |
[pagina 278]
| |
En dan per slot van rekening - de Romein gunt zijn mede-Romeinen toch óók wel wat. Deels was zijn opschrift ‘wraak’; deels ook een tikje vrolijkheid van en voor Romeinen- onderelkaar.Ga naar voetnoot1) Zó'n móóie koning houdt dat Jodenvolk er nu op na: dat moeten al die bezoekers van de stad op Pasen zien - ook de talloze vreemden, die dit volk eens komen bestuderen. Hier is geen ambtenaar, die preciseert, maar een verslagene, die een mèp geeft, en meteen het oog van een confrater zoekt, om te kijken of het ook begrijpend twinkelt - tegen hem. Dat zal zijn opwekkend middeltje weer moeten wezen - voor vandaag. Precisering? Och - de officiële notulen voor de keizerlijke regering kan men wel inkleden met zeker begrip voor zichzelf: de positie van Pilatus was vandaag verre van gemakkelijk geweest. Bovendien: 't betrof vandaag geen romeins burger, maar een jodenkoning. Die notulen doen in elk geval vandaag niet mee - ook niet voor het opmaken van de ‘titel’. - De griffier mocht gerust naar huis toe. Pilatus gaat óók.
Ja, Pilatus. Maar God schrijft vandaag ook ‘notulen’. Ze liggen naar hun zakelijke inhoud nóg voor ons. En wij besluiten uit dit verhaal van uw vlijmend sarcasme tot uw nederlaag en schuld. Tot uw schuld besluiten wij. Want gij, Pilatus, wilt de Joden honen, doch ge doet het de door u onschuldig bevonden Gekruiste ook. Ge wilt uw woede lucht geven, maar ge hebt niet de moed, om de bliksem van uw toorn te laten inslaan bij de Joden, en ook maar enig wapen te keren tegen uzelf. En nu deert het u niet dat ge de bliksem afleidt - via Jezus Christus. Ge maakt Hem het slachtoffer ook nog van ùw rancune-maatregel tegen de Joden; om hèn te striemen, slaat ge nòg eens naar de door u | |
[pagina 279]
| |
onschuldig bevondene. In uw kleindoenerig woord-offensiefje verschanst ge u àchter de Nazarener. Dat is erger dan laf. Dat is schuld. Schuld op Schuld. Want een Pilatus, die de Nazarener aan het onrecht overlaat, is schuldiger, wanneer hij, de hand onder 't hoofd, zit na te denken, hoe hij dàt nu eens mooi formuleren zal, dan wanneer hij van opgekropte woede met deuren smijt. Wij besluiten tot uw schuld, Pilatus. Maar God beware ons ervoor, dat wij dit zouden zeggen met sarcasme. Want tegen uw sarcasme, o rechter, hebben wij juist dit bezwaar, dat gij, schoon ge weet, dat een gruwelstuk door de Joden doorgedreven en tenslotte voor uw rekening gekomen is, nu hùn kwaad èn het úwe bagatelliseert in een sneer tegen ‘al die verachtelijke joden-bij-elkaar’. Ge schrijft uit protest, meer tegen de uzelf molesterende zondaren, dan tegen de zonde, Vandaar uw sarcásme. Maar wij hebben Jezus van Nazareth gezien, Hem, wiens ironie verre uitgaat boven uw sarcasme; zij toch laakt de zonde, maar nodigt nog de zondaar, en helpt hem, geneest hem. Daarom roept Christus' ironie het wee over òns uit, indien wij over de sarcastische Pilatus sarcastisch spreken zouden. Wij keren in tot ons zelf. En met schaamte herinneren we ons, dat ook wij wel Christus' naam hebben gebruikt voor een kleinmoedige triumf. En als wij iemandGa naar voetnoot1) horen zeggen: Pilatus met zoo veel geschreeus
Des opgerokkenden Hebreeus
En der Rabbijnen lasterkeel
Verlegen op Godts schimptooneel,
Verwijst in 't ende Emanuël.
Aenschou hier, Godt, elx guighelspel...
neen, neen, dan laten wij die laatste regel niet weg. Elks | |
[pagina 280]
| |
guichelspel. Ook het onze, denken wij dan; en wij schamen ons niet voor onze schaamte, zoals Pilatus.
Toch blijven we besluiten, Pilatus, tot uw schuld. En tot uw straf. Want als het waar is, dat de ironie is bij de sterken, en het sarcasme bij de zwakken, de innerlijk verslagenen, dan is uw vonnis geveld. Toen Christus uit Gethsemané's duister naar voren trad, zich meldend bij de cohorte, die hem kwam arresteren, was er bij Hem de ironie. Ze was er op de weg van zijn victorie. Maar toen gij, Pilatus, de Nazarener van uw stoel hebt weggezonden, toen was daar bij u het sarcasme. Het was er op de weg van uw nederlaag. Deze twee wegen komen eens samen voor de rechterstoel van Christus. Daar zal, zonder sarcasme, doch in bestel van heilig recht, Pilatus de koning der Joden, koning der wereld tevens, zien. God zelf immers schrijft dan deze ‘titel’ op Christus' kleed en op zijn dij.Ga naar voetnoot1) En daar zal de Drager van die alsdan hemelse titel het recht van die naam wel bewijzen. In die ure zal geen bevestiging vinden de platte pret van Pilatus' sarcasme, volgens welke wie het laatst lacht, het best lacht, doch wèl de strakke ernst van Christus' ironie, dat wie het eerst weent, het best weent; de spreuk is dat van christendom tegenover wereld. Want ironie en sarcasme zijn twee: zalig wie treuren, want zij worden vertroost. |
|