Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 257]
| |
XXV. Ironie - in GethsemaneSlapt nu voort en rust... WANNEER de Zoon des mensen, in Gethsemané zijn benauwde klacht uitstort voor God, dan liggen, op een steenworp afstands, de discipelen neer en - slapen. Kort geleden zijn diezelfde drie ‘getuigen’ (!) meegenomen geweest naar de metamorfoseberg; toen zijn ze in slaap gevallen. Men zou zeggen: dat is voorbij, maar déze keer! - En toch - weer vallen de drie getuigen in slaap. In die nevens-stelling van de biddende Man van smarten en sluimerende jongeren ligt iets, dat, wanneer het niet Gethsemané gold en niet het evangelie raakte, op iedere lezer de indruk zou maken van het tragische èn het komische, vlak naast elkander.
Was de evangelist een schrijver van een tragedie, en leende Gethsemané zich voor een passiespel - de kritiek zou niet nalaten, te wijzen op de wrange werkelijkheidsbeelding van de schrijver, wiens tragedie haar ‘held’ zijn hoogste zielespanning laat doorworstelen in het vereenzamende gezelschap van slapende liefhebbers. Fijn, zouden wij dan recenseren, een volwaardig dramatisch gegeven: die zwetende held en die geloken ogen. Maar de Bijbel schrijft geen tragedie en het evangelie vraagt niet naar onze kritiek. Gethsemané vraagt niet naar onze kritiek, want voor wie in Christus de Middelaar Gods en der mensen heeft gezien, is het evangelie aangaande Gethsemané Gods kritiek - over zijn eigen schuldig hoofd. Wij recenseren Gethsemané niet, maar Gethsemané recenseert ons. Daarom kunnen wij er eigenlijk niet eens zo makkelijk toe komen, dat tragi-komische ook maar te zién. En dat is maar goed ook. Wee ons, als wij, wat hier gebeurt, bekijken in een | |
[pagina 258]
| |
‘objectiverende’, tenslòtte interesseloze beschouwing, d.w.z. een beschouwing als van niet zelf op leven en dood hierbij betrokkenen. Wij moeten immers de Schrift aangaande Gethsemané aanhoren, als door God gezochten, in de adembenemende gewisheid, dat daar ónze zaak wordt uitgevochten; dat wij zelf in dat drama van bloed en zweet en gebed betrokken zijn. Zijn we eenmaal daarvan doordrongen, dan is het gedaan met onze rol van ‘toeschouwers’, die op een afstand staan te kijken. De intentie, die dàn begint te jagen naar het mogen delen in de vrucht, welke hier gekòcht wordt door de Borg, betekent de dood voor de bloot-intellectuele attentie, die de gang van de borgtochtelijke handeling gadeslaat, of zelfs ‘bestudeert’, en niet wil weten, dat het om de schuld van die ‘student’ hier gaat.
Maar zo geraffineerd als wij, is Christus niet. Hij blijft altijd de mens van zuivere waarneming, want Hij is de zondeloze. Wordt bij òns de intellectuele werkzaamheid, zich richtende op waargenomen snijdende contrasten, ras opgeteerd door het pathos, door de hartstocht in ons lijden, dan volgt toch bij Christus het proces een andere weg. Juist in dat scherp zien van àl wat gebeurt, ligt de verzwaring van zijn lijden. God onthoudt aan deze mens de pijnstillende ‘gave’ der kortzichtigheid of bijziendheid. Hij is als een, in wie àlles dringt om het smartencomplex te overwinnen, met haast, doch die ieder ogenblik móet stilstaan voor een pijnlijk-duidelijke waarneming. En zo komt daar de ironie - ook in Gethsemané. Hij zelf, een worm pas en geen man, komt daarinGa naar voetnoot1) over de angsten heen. Maar Simon, de man weer, en geen worm, hij met zijn grote woorden, is nog niet eens aan de angsten van zijn Meester tóe: hij slaapt. En de ‘zonen des donders’Ga naar voetnoot2) hebben de donder niet eens gehoord, laat staan: ‘bediend’: zij slapen. | |
[pagina 259]
| |
Slaapt nu voort en rust, zegt hun Meester. Welk een ironie, hoe bitter en hoe waar! Ironie, die zichzelf als zodanig aankondigt, waar immers Christus tegelijkertijd hen wekt om te zien en op te staan, de strijd tegemoet. ‘Ironie’ - zo zegt iemandGa naar voetnoot1) - ‘ironie ontstaat door steeds de eindige gebeurtenissen in verband te brengen met de oneindige eis van het ethische’; wij zouden liever zeggen: van het gebod Gods. Ge vindt ze vaak in de Heilige Schrift, ook in Christus' andere woorden.Ga naar voetnoot2) Niemand mene dan ook, dat ze vloekt met de ernst; hebt gij Paulus' bittere ironieGa naar voetnoot3) wel eens bestudeerd? Och neen, waarachtige, eerlijke ironie is een factor in de zelfontplooiïng van krachtige werkelijkheidszin; in de uren der vreugde weet zij de oorzaken of redenen der blijdschap aan te wijzen als liggende op de grens van de dood, en in de uren der smart de oorzaken en redenen dáárvan als liggende op de grens van het leven. Ze is geen uit noodgevoel gezochte ‘uitlaat’ voor onrustgevoelens, maar, omgekeerd, een in zegepraal geboren expressie van een rustgevoel, en dit midden in de branding van een aanwezig conflict van tegenstrijdigheden. Daarom is in Christus' ironie van Gethsemané de solide herwinning van de in Hem als Gods ambtsdrager vereiste evenwichtspositie. In Christus' ironie spreekt de ontzetting, zo is wel gezegd: er is hier een smartelijke uitroep.Ga naar voetnoot4) Wij loochenen het niet - maar voegen er aan toe: een smart is hier aan 't woord, die zichzelf in de hand heeft.
Tot deze verhevenheid komt onze ironie dan ook niet toe. Want onze ironie blijft niet altijd eerlijk. Ze speelt oneindig wel eens uit tegen eindig; en dan weent ze; maar ze speelt óók eindig vaak uit tegen oneindig; en dan glimlacht ze: zij heeft de zonde vergoelijkt door het komische, dat in deze wereld nog is. | |
[pagina 260]
| |
Doch Christus' ironie doet nooit anders dan zonde, halfheid, lauwheid, striemen en bestraffen. Gods gebod blijft in zijn ingewanden, ook zijn ironisch spreken; juist in zijn ironisch spreken Onze taal-van-ironie is soms geen uiting van smart; ze is wel eens uitlaat voor de smart, een uitweg, vaak een nood-weg, waarlangs de smart wil ontsnappen. Maar niet alzo bij Hem, die ons in alles gelijk was, uitgenomen juist de zonde.
Tot Christus' heiligheid komt onze ironie ook niet toe. Onze ironie - hoe vaak is ze ons niet een schild, opgeheven tegen de pijlen van de wet èn tegen de aanvallen, die de wet opent tegen de conscientie! Als de nasleep van de zonde ons al te veel pijn doet, of als de blaam der zonde onze gevoelens van eigenwaarde beledigt, dan stellen we soms het komische in de zonde voorop, om de zonde in het komische op de achtergrond te dringen. Bij Christus niets daarvan. Zijn ironie is nooit een kwade verlichting van zijn smart. Zij kan niet de zonde bij anderen verkleinen, en zij behoeft niet een komisch patroon te borduren in de sluier, die ze legt over het tragisch feit van eigen schuld. Zijn ironie kan nooit een spel van gehuichelde onnozelheid spelen met Gods volstrekte eisen van liefde en van recht. Zij kan enkel het absolute van Gods woorden handhaven en daar tegenover de betrekkelijkheid en de armoedigheid stellen van... Ja, van wie? Van die slapende jongeren? Die niet-attente getuigen? Och, wij weten beter, - en nu vergaat òns de ironie: Christus' ziel stelt tegenover Gods volstrektheid ook onze slapheid en halfslachtigheid. Wij hebben óók geslapen, vlak naast, neen, midden òp het slagveld van God en duivel. En doen het dagelijks nog. De bekende inquisiteur van Alva uit onze schoolboekjes riep soms slaperig: ad patibulum, naar de galg met de beklaagde. Wij roepen vaak al knikkebollend: Pro Rege! Slaapt nu voort en rust... Indien de klagende stem van onze Borg u zó gewekt heeft, dan zult ge niet de ‘tragedie’ bewonderen in dit evangelie-der- | |
[pagina 261]
| |
passie, en evenmin in de zonde der slapers het komische ironisch zien, maar u enkel verdiepen in de smart van Hem, die zó scherp heeft waargenomen, hoe ontzaglijk klein óók gij zijt bij de strijd van Christus tegen Gods toorn. Want het evangelie vraagt niet de bewondering, doch Christus' ironie werkt de verbrijzeling uwer ziel.
Maar daarna zult ge u getroost vinden. Want wij spreken zo vaak van ‘vergeten-en-vergeven’. Alsof er nog iets te vergeven valt, als men het is vergeten. Maar nu de Christus? Hij zag àlles scherp. Niets heeft Hij verwaarloosd in zijn aandacht voor de concrete werkelijkheid. Hij heeft niets vergeten: zijn ironie bewijst het. En daarom is Hij de Enige, die ècht àlles ook ècht vergéven kan. Niets vergeten. Alles vergeven. |
|