Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 215]
| |
XXII. Vrede in de hemelVrede zij in de hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen. TWEEMAAL is in de jaren van Christus' verblijf op aarde in een nieuw lied gezongen van de Zoon van David. De eerste maal deden het de engelen, die in Bethlehem de nacht verlichtten en de mensen kwamen leren, het Kindeke te groeten. En de tweede keer kwam het lied uit mensenmond. Toen was het ‘de schare’, die de Heiland omstuwde, op de Zondag, die aan zijn dood vooraf ging; de massa. Dat werd zo iets als een feestelijke intocht in de oude koningsstad: het leek wel wat op een geimproviseerde generale repetitie voor een koninklijke huldiging: toegang en participatie vrij, en géén politie, pro noch contra.
Dat tweede lied behóórde rijker dan het eerste te zijn geweest. Want wanneer de engelen zingen, de minderen, de knechten, die Gods heil wel aan de mensen kunnen verkondigen, doch niet zelf als verzoening van hun eigen zonden dat ‘aangebrachte’ heil in Christus kennen, dan is dit lied der engelen niet anders dan voorbereiding vàn en nodiging tòt de zang der mensen; zijn dezen niet van huis uit, in de kosmische ordening, en in de Staat Gods de meerderen, de zonen? Hun zoonschap was verloren, en is hun uit genade weergegeven; dat is een heerlijkheid, ‘in welke de engelen begerig zijn in te zien’.Ga naar voetnoot1)
Daar komt iets bij. Op het ogenblik, waarin de mènsen gaan zingen van Davids | |
[pagina 216]
| |
Zoon, is zowel de verkóndiging als de actuele dóórbraak van ‘het koninkrijk der hemelen’ met zijn theocratische vrede reeds veel verder voortgeschreden, dan in de Kerstnacht, die in de velden van Bethlehem-Efratha Gods éngelen de mond openbrakGa naar voetnoot1). In een paar jaren is het gelaat der wereld veranderd: er is veel beslissends gebeurd. Bij het Kerstfeest stond nog maar een kind in 't middelpunt; een kind, waarvan de wereld niets wist, en de ‘getuigen’ waren een stuk of wat herders, raar volk in die dagen, en voor rechters, voor tribunalen, voor verificateurs van geestelijke waar telden ze hoegenaamd niet mee. En als er ‘wijzen’ uit het Oosten komen, dan maken die gauw rechtsomkeert ‘langs een andere weg’. Maar op deze Palmzondag, is het kind een Man geworden; de wereld is om zijnentwille beroerd; zelfs Grieken kwamen Hem interviewenGa naar voetnoot2), en reeds dromen duizenden van een inthronisatie van deze Davidszoon; voorlopig wuiven ze met palmtakken - men moet immers zijn tekens en symbolen wel behóedzaam kiezen in bezet gebied. Maar wie weet, wat er gebeuren kan, als 't ménens wordt met het verzet en ‘de ondergrondse’? Váándels en vlaggen! Van de engelen in de Kerstnacht kregen we het thema. Aan de mensen nu de taak der nadere uitwerking. Mensen, moet niet uwlied veel heerlijker worden dan deengelenzang?
Ja, het behoort rijker te zijn. Maar in werkelijkheid is het daar ver vandaan. Zie de schare te hoop lopen om de Zoon van David; reeds de wijze van haar feestelijk huldebetoon zegt u, dat de mensen in hun lied bij de engelen ver ten achter staan, zèlfs al zingen ze een orthodoxe zang, die zómaar bij ons zou passen in de kerk.
Kom - en zie. Want indien ge alleen maar zoudt komen - en horen, dàn zoudt ge zeker zeggen, dat de mens in zijn zingen de engelen- | |
[pagina 217]
| |
zang geperfectioneerd en prachtig geïnterpreteerd had, niet zonder nieuwe elementen erin op te nemen. Mens toch en engel, het lied van Palmzondag en dat van de Kerstnacht, de zangen, die het Kerstkind annonceren, en de sterke liederen, die de Man op zijn koningstocht naar Jeruzalem huldigen, ze komen hierin overeen, dat ze beide jubelen, dat in de hoogste plaatsen God heerlijkheid ontvangt.
Beide zangen zijn tweedelig. En in dat éne deel, dat van de heerlijkheid in den hoge gewaagt, stemmen ze wonderlijk overeen. Maar in het andere deel, dat over de vrede roemt, laat zich een verschil tussen de twee teksten opmerken. De engel zegt: vrede op aarde. En de mens hier antwoordt: vrede in de hemel. Beiden stellen een dubbel thema: heerlijkheid en vrede. Bij de uitwerking nu van dit glorie-vrede-thema laat de éngel zijn ogen vàn ‘de hoogste plaatsen’ (waar Gode heerlijkheid is) náár de aarde zich keren: op aarde ziet hij lichten de vrede, die de verscheurde mensenziel, het vertrapte Israël, de op de theocratische Wereldkoning wachtende wereld behoeven. De door Gods belofte aan de historie van Davids Huis te verbinden universele vrede onder de schuts van Israëls God. Maar de mèns laat op Palmzondag zijn zoeklicht toch weer heel ánders spelen: evenals de engel ziet hij wel in het ene deel van zijn lied naar boven, doch in het àndere deel van zijn zang is het niet anders; óók dáárin hecht wederom aan de hemel zich zijn blik: niet alleen de glorie, d.i. de heerlijkheid, maar óók de vrede bezingt hij als aanwezig ‘in de hoogste plaatsen’. En welaan, heeft ook hij geen gelijk? Keert niet alles wat uit God is tot Hem terug? Hij woont in ‘de hoogste plaatsen’. En klimt niet alle begin, en vervolg, tot zijn consummatie, zijn doelbereiking op? Welnu, de ‘stad Gods’ begint op aarde, maar is ze eenmaal voltooid, dan - zo kàn men dat wel uitdrukken - dan stijgt ze tot ‘de hoogste plaatsen’ op. Er is een beeldspraak, die de toekomst aldus tekent: ‘ik zag de stad, het heilige Jeruzalem, | |
[pagina 218]
| |
nieuw, nederdalende uit de hemel’ (Op. 212). Maar beeldspraak kent ook àndere manieren van expressie. Soms zegt een joodse filosoof: de Stad-van-het-waarachtig-Zijnde, wel, die ligt in 't hàrt, de zielGa naar voetnoot1). Een andere maal begint een Zionist te zingen: 't Jeruzalem-der-glorie zal de ‘omphalos’, de navel, 't middelpunt der schoongeveegde wéreld wezen: die is dan ‘hierosolymocentrisch’ voor goedGa naar voetnoot2). Een derde keer komen chiliast en nuchter profetenkommentator samen de vinger leggen bij heilige teksten, die het glorieuze Jeruzalem in de hémelGa naar voetnoot3) zien. En waarom zou men dan niet die laatste beeldspraak vastleggen, en dus zeggen, dat de voltooide ‘polis’ (staat of stad) van God in de hoogste plaatsen zal staan te pronken? Verlossing, - is dat wel iets anders dan dit: de hemel geeft aan de aarde; en de aarde geeft terug aan de hemel? Ja, dat is wel het doel van alle dingen, óók van Christus' verschijning: dat Gods vrede tot Hem wederkere: dat niet de aarde, maar vooral ook de hemel in vrede zij. Dat zij en blijve het eindpunt van alle streven: dat er vrede zij in de hemel; dat de hemel zelf vòlmàchtig zich tot het universum in harmonie stèlle, dat God in zijn ‘hoogste plaatsen’ de wereld met en tót zichzelf verzoene (2 Cor. 518) als Subject der verzoening, en dat verzoend worden ook de dingen in de hemel (Col. 120). Verlossing, - dat is niet alleen de afwissing van de tranen, die in mensenogen staan, doch het is een zonde en duivel supererende opwekking van blijdschap in de hemel, vóór het oog der engelen, in God zelf. ‘Vrede in de hemel’, dat betekent hier voor 't ogenblik niet, dat hij daar vandaan komt, doch dat hij daar voorhanden is, dat daarboven résoneert wat hier beneden nu net gebeurtGa naar voetnoot4).
Om kort te gaan: wat men hier zingt op de weg van de Olijfberg naar Jeruzalem, het is alles waar en schoon en - orthodox, óók in de schematiek van boven-en-beneden. | |
[pagina 219]
| |
Maar subjectief? Zouden zij, die hier zingen, het zó orthodox ook bedóeld hebben? Vraag maar niet langer. Kom en zie! Want o, als gij ze eenmaal ziet onder het horen! Als gij maar eenmaal ziet hun verhitte aangezichten; als ge maar eens ziet van die opdringende massa de schitterende ogen, die zich verzadigen aan hun gewaande nieuwe Koning-op-korte-termijn: die in een stoomwals verdelger van Israëls vijanden zal zijn, en een rap verheerlijker van Abrahams natie, dat zij gesteld worde aan de spits der volkeren! Dan vergáát u ineens de bewondering, en verstaat ge, dat die mensen niet boven het lied der engelen zijn uitgekomen, doch er zelfs tegenover stonden. Ge verneemt in dat ‘vrede in de hemel’, dan niet de klaarbewuste eis, om met heel de aarde, om ook met de vrede der aarde op te klimmen tot de hemel; en óók niet het op belofte steunende geloof, dat een op aarde door God gestichte, eschatologisch vruchtdragende vrede, tot in de hemel zijn krachten-rayons uitstrekt. Neen, ge hoort hier dan slechts een roepen in onbedachtzaamheid. Deze naar de letter orthodoxe uiting van uitbrekende geestdrift mogen we immers niet beoordelen alleen maar naar wat er in gevónden wordt, doch we moeten haar als uiting beoordelen óók naar wat erin gemist wordt. Zózeer nu is deze jubelende schare in de bedwelming van haar geest bevangen, dat zij van niets anders weet, dan van de glorificatie van haar nieuwe Koning en van die van de natie met Hem. Zal deze Held Israël bevrijden uit der Romeinen hand? Zal Hij herstellen de stoel van David in oude glorie? Zal Hij Israël de gouden eeuw binnenleiden van uitwendige vrede en duurzaam geluk? Ze willen Hem graag accepteren als koning in Salem, desnoods (zoals er van koning Melchizedek staat, Hebr. 73), desnoods zonder (konings)vader, zonder (konings)-moeder, zonder (koninklijke) geslachtsrekening, mits Hij, zo'n geïmproviseerde Melchizedek, dan niet met Levi breke. Hij mag | |
[pagina 220]
| |
op Melchizedek wel wat lijken, maar hem niet vervullen als diens volstrekte antitype. Zie hen nù opvaren in hun steigerende gedachten met hun Koning tot de hemel toe! Rechtstreekse opstijging naar boven zal, zoal niet van die Vredevòrst, dan toch van hun Vréde de triumftocht zijn; en zijn vrede, die ‘met uiterlijk gelaat’ komt, zal door zijn volk worden ingedragen tot in de hemel! Vrede in de hemel! Als God vraagt: wie maakt God rijk? dan zegt de joodse natie: wij! Ze spreken actueel, en eschatologisch; u kunt er alle mogelijke ‘mooie’ dingen van zeggen. Maar ze weten niet wat ‘vrede’ is: die is voor hun besef wel Israëls verzadiging van vreugde, maar niet een satisfactie aan Gòds recht. Uit de vrede hebben zij het rechts- en voldoeningselement weggesneden. De werkelijke nood der wereld zien ze dan ook niet. Ze willen wereldhélpers zijn, maar ze kunnen geen voorbidders voor de wereld worden: ze kennen haar en hun eigen ellende niet. Riepen zij elkander de ‘vrede uit de hemel’ toe, er zou in hun lied plaats voor het ‘sola fide’ (door het geloof alleen) zijn ingeruimd. Doch zij kennen alleen de vrede, die, van Kanaän, van de vaderlandse bodem uit, zó in ééns over de met de pax judaica gezegende aarde uitgedragen, en daarna glorieus(!) de hemel ingedragen wordt. Van de vrede, die vàn de hemel tòt de aarde komen moet, die alle volkeren, alle breedten der aarde zegenen wil met de gelóvige en om niet, zonder eigen verdienste, gerechtvaardigde Abraham, dáárvan dromen ze niet. Van nu aan willen ze de hemel zien geopend, en de engelen Gods nederdalende en opklimmende van de voor God verdienstelijke zonen Abrahams! (Vgl. Joh. 152). Vrede in de hemel: de Polis, de hemelstad, ontvangt haar ereburgers, en reikt naar elks verdienste erekruisen uit: bene meriti de Patria. De gouden eeuw is aangebroken. De hemel is - dank zij de verstandige keuze van die Joden - tot zijn rust nu ingegaan. Als de Joden maar eenmaal zich vrijgevochten hebben, is de opwaartse weg voltooid, en kan de hemel zeggen, dat het nu vréde, dat het nu sabbath is - voor de hemel. | |
[pagina 221]
| |
Het verlangen naar de universele aardevrede is hier gekoppeld aan de koortsjacht van het joodse particularisme, en autarkiegeloof. Van het aardse Jeruzalem begint voor het hemelse de victorie!
Nu is het bewezen, engelen Gods, dat wij, mensen, moeilijk verstaan; dat wij de meerdere Leraar behoeven, dat gij zijt. Gij hebt in uw lied die twee willen omspannen: de hemel boven en de aarde beneden. En gij zijt met wat beneden is geëindigd. De aarde had bij u de om niet gegéven vrede nodig. Maar de mènsen hebben de nederwaartse lijn in uw hemelgezang niet verstaan. Ze weten het niet, de feestgangers hier, dat deze Koning de vrede in de hemel niet brengen kan, tenzij Hij eerst tot zijn lijden inga, en de onvrede smake van de hel. Ze weten het niet, dat de ook de kosmos in zich opnemende, en dus niet ‘isolationistische’, doch de mensenwereld mee omsluitende kosmopolitischeGa naar voetnoot1) vrede in de hoogste plaatsen gekòcht moet worden door Christus' onvrede, door zijn afdaling in de nederste delen der aarde (Ef. 49), zijn nederige, arme geboorte uit stof en vlees, ja, zijn nederdaling ter helle in de angsten van de dood. Trots groeten ze hun gefantaseerde Koning. Die ezelin, waarop Hij de stad binnenrijdt, dat wèrkbeest, och, denken ze, die is maar voorlópig; dat wordt straks wel een krijgspaard. Ze moeten eerst nog leren verstaan, dat de òpgaande lijn niet kan worden gevonden, zonder dat eerst langs nederwaartse weg de Koning ter helle is ingedaald (Joh. 313, Ef. 49).
Zo staat het dan thans aan allen, die de naam van het geestelijk Israël dragen, alsnog aan dat mooie glorie-vrede-thema van de engelenzang een betere uitwerking te geven, dan hier geschied is door de Joden. Het is voor alle werkelijk kosmopolitische, d.w.z. aan de Christus der Schriften onderworpen kerkleden sedert Ef. 310 de vraag, of zij van leerling der engelen hun leermeester geworden zijn; | |
[pagina 222]
| |
of zij niet het théma van hen slechts gehoord hebben, doch de brede uitwerking daarvan zelf aan hen onderwijzen. Ja, het is de vraag, of zij, nu en immer, in de schaduw van Christus' kruis, en onder de open zon van Pinksteren, op hun beurt aan de engelen verkondigen Gods veelkleurige wijsheid (Ef. 310). Wie de Koning aanvaardt, die niet uit en ‘naar het vlees’ tot glorie opstijgt, maar die zich door de eeuwige Geest als schuldbetalend Borg ten dode geeft, en zó een koninkrijk sticht, dat niet met uiterlijk gelaat komt, wel, die peilt iets van de diepte der hel, waar Christus de dood versloeg. Die vindt de verzoening van engelenzang en mensenlied. Zijn blik omvat hetgeen op de aarde, en hetgeen boven de aarde is, en het is hem alles in de charismatische vrede gebonden. Als de engelen het evangelie zeggen: vrede op aarde, zeg gij dan maar gerust (wees voor die jodentékst niet bang): het grote doel van alle evangelie is toch vrede in de hemel? Maar, al neemt ge de jodentékst over, pas op voor het joden-hàrt. De ogen der engelen, die van boven de Vrede zien gaan naar beneden, naar de aarde, èn de ogen van u, die van de aarde uit de vrede ziet wederkeren tot de hemel, waar zouden ze elkaar anders kunnen ontmoeten dan bij het kruis?
Het kruis.- Die schare zag het niet, toen zij droomde van een vrede, die zó maar zou uitgaan van Israëls wereld-politieke ‘wedergeboorte’ (renaissance!) tot de hemel toe. Maar wie als Paulus met Christus gekruist is, en van zijn zelf-gebouwde troon is afgeworpen, die roemt, alléén in het kruis, over de vrede, die toch heús tot in de hemel reikt. ‘Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zoude tot Zichzelf, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen, die in de hemelen zijn’ (Col. 119, 20). Alleen uit het Evangelie van het satisfactie gevende kruis als grond voor Gods opnieuw òns betrèkken in Zijn eigen vrede, leren de mensen de engelen verstaan en straks onderwijzen. | |
[pagina 223]
| |
Alleen bij het kruis vloeit het engelenwoord van ‘vrede op aarde’ en het mensenwoord van ‘vrede in de hemel’ saam tot het éne: ere zij God in de hoogste hemelen. Alleen het kruis is, engelen en mensen, van u en van uw lied de vrede. Want ‘Hij is onze vrede’, onze samenbinding; en is het over heel de linie. |
|