Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
XX. Derde parool
| |
[pagina 198]
| |
Zijn uitgang. In de metropool. En Hij zou hem ‘volbrengen’.
Nu treft het ons, dat Christus zelf nadrukkelijk van die ‘derde stem’ verklaart, waarom zij is ‘geschied’. Let op: die stem ‘geschiedt’; 't is hier geen collegium logicum, en óók geen collegium theologicum. Geen ‘woord’ in westerse, doch in ‘oosterse’ zin: een gebeurtenis. Nog iets anders treft ons: Hij zegt: die stem is niet om mijnentwil gebeurd, doch om uwentwil. Ter wille van de omstanders, Israëls volksgemeente met getuigen uit ‘de wereld’ (Griekenland). Niet om zijnentwil. Want Hij is geen twijfelaar. Eerder is Hij Rechter over de twijfelaar; Hij, die de twijfelaar wel aanneemt, maar zijn twijfel zelf veroordeelt. Hij zelf leeft uit het geloof; Hij zelf, schoon ‘lerend’, is toch van zijn God en omtrent zijn eigen taak verzekerd. Een ‘teken’ moge Hem helpen, Hem troosten of versterken, - Hij hàngt er niet van áf. Want Hij gelooft God op zijn Woord, en gaf de twijfel geen plaats. Een ‘teken-parool’, een stem van boven, is Hèm nooit van nog-nietnog-niet-ontdekte-ontdekte, maar altijd enkel en alleen van bewust gevonden wegen, een aanwijzing Gods ten overvloede geweest. Zijn vinding van de levenswegen is niet van Zijn bevinding de moeder, ook niet de dochter, maar alleen de zuster. En eigenlijk ook geen zuster, geen begeleidster. Zij is de keerzijde ervan, de concretisering. Want ‘bevinding’ is: ondervinden - in de feiten - dat God waarachtig is. Telken male, èn bij de doop (de ingang), èn op de berg (de doorgang), èn hier vóór Zijn sterven (de uitgang), komt Gods stem tot Hem, als Hij in gebed is; maar zo zeker als op zijn gebed die stem een antwoord is, zó gewis ook is het, dat God geen wederwoord geeft op een ‘gebed van een onwetende’; heeft Christus niet geweten de weg en gekend zijn uur, aléér nog Gods stem aan zijn weten haar zegel en getuigenis gaf?Ga naar voetnoot1)
Inzonderheid nú. geeft Christus bewijs van zijn heerlijk ver- | |
[pagina 199]
| |
mogen, om zijn weg te vinden ook zonder de bij-komende hulp van een boven- of buiten-schriftuurlijke wegwijzer, en om zijn ‘uitgang’ te ‘volbrengen’ ook zonder een ‘stem’. Een signum (teken) is voor Hem niet onmisbaar. Dàt is alleen het Woord, maar dan óók nog voor Hèm. Op de verheerlijkingsberg stond Hij in het licht, en van uit dat overstralende licht bezwoer Hem de stem van Mozes en Elia, het licht niet liever te hebben dan de acceptatie van de aan de Borg òpgelegde duisternis, en het leven niet te kiezen boven de àmbtelijke dood. Geen examenvraag werd Hem overigens daarover gesteld: Hij had zich al lang verbonden, en was daarbij gebléven. Doch voor ditmaal staart Christus' zielsoog met ontzetting in de duistere nacht, de nacht van vloek en van dood en verlating. ‘Nu is zijn ziel ontroerd en wat zal Hij zeggen?’ O, het is donker, de dood komt zeer nabij.Ga naar voetnoot1) Nú vraagt niet van uit het licht, maar in de benauwing van de op Hem aanstormende duisternis, de hele schare van profeten en martelaren Hem, wat Hij verkiest: de nacht of het licht, de donkerheid of de klare vreugdedag. Op de metamorfoseberg kwam de vraag, of Hij nog altijd de borg-tochtelijke pijn kiezen wilde, van buiten af, en dit in een entourage van licht, die Hij niet had gezocht. Maar in déze smartelijke ogenblikken (Joh. 12) groeit geheel van binnen uit de vraag: wat zal Ik zeggen, wat zal Ik in laatster instantie kiezen: het leven of de dood? Mijn existentie, òf de glorie van Vaders Naam?
Die in zulk een benauwenis de rèchte keuze heeft vernieuwd, zonder het extra-ordinaire auxilium, de buiten-gewone extrahulp van een ‘stem’ van boven, voorwaar, niet om zijnentwille is dan straks deze stem geschied. Neen, om Zijnentwille niet. Om dat te verstaan, moet ge de situatie u indenken, waarin Joh. 12 ons plaatst. We krijgen daar zo iets als een evangelisten- | |
[pagina 200]
| |
reportage over een aanvraag van een interview met Jezus-van-Nazareth op internationale basis, een gesprek, op oecumenische leest geschoeid. Deze keer is het aan de geometrie ontleende woord basis in zijn geometrische sfeer gelaten. Basis heeft op het ogenblik, waarin het interview wordt aangevraagd, nog niéts te maken met papieren-en-formules-en-statuten, maar wel álles met kilometers. Het waren Grieken, die een interview aanvroegen met de beroemde en beruchte profeet uit het Joodse land. Dat land was overstroomd met ‘hellenisten’, d.w.z. mensen onder griekse invloed. Een filosoof van joodse origine, Philo, was in Alexandrië bezig, geleerde boeken te schrijven: hij kende beter de grieken dan Israëls profeten, en legde bewust een ‘synthese’ tussen ‘Jood’ en ‘Griek’. Nu, ook deze Grieken hadden belangstelling voor onze Meester. Zij waren gekomen naar Jeruzalem. Dat betekende toen in de meest serieuze zin: oecumenisch contact. Het Hellenisme doortrok de Joden. En Philo, de jood, deed alles voor de ‘u.n.e.s.c.o.’ van die tijd: de internationale éénwording van ‘cultuur’, en ‘religie’, en de gelijkschakeling van de geschiedbeschrijving. Die Grieken waren wel niet recht, maar toch wel terecht geïnteresseerd voor het fenomeen der joodse religie. En ook voor de als een magneet op de massa werkende profeet - of filosoof? of politicus? of socioloog? - uit Nazareth. Ze wilden Hem eens interviewen. De Griek zoekt immers ‘wijsheid’? Het typisch-griekse ideaal is: de schóne mens. De ongebrokene. Liever een bloeiende lotus in een sierpot, dan een verrotte tarwekorrel onder de grond...
En nu de Heiland? Is u naar de afloop van het interview benieuwd? Hoe het was? Hoeveel persfotografen (zoals men vandaag zou vragen)? Hoe lang het duurde? De onderwerpen? Stil, ge krijgt een koudwaterbad. Er wordt geen woord van verteld, hoe het met dat interview is afgelopen. Niet eens hoort ge, of het wel is doorgegaan. Het enige wat men hoort is dit: de Heiland erkent, dat de vraag om oecumenisch contact Hem (en ons) aangaat. Hij is ontroerd. Hij komt naar het punt waar | |
[pagina 201]
| |
Hij wezen moet. ‘De eilanden’ móesten immers geschenken brengen? Een filistijn, een tyriër, een moor waren immers mèt hun gesprèksstof ook de zàngstof van het kind van Maria, dat al op twaalfjarige leeftijd de theologen pàf liet staan? Maar Hij doet nu vóór alles één noodzakelijk ding. Hij zegt precies waar de gesprèksstof voor álle oecumenische contacten in gegeven is. En dan niet voor rangschikking op de lijst der disputabele dingen, doch voor de vordering van oecumenische onderwerping aan die éne, aan Israël en niet aan de Grieken toebetrouwde openbarings-, d.w.z. gezàgs-waarheid. De gespreksstof voor discipelen allereerst, en verder voor Joden en Grieken, is niet: de fijne lotusbloem, doch het verrotte tarwegraan. Het stervende tarwegraan, dat tot ontbinding overgaat, dàt alleen brengt vrucht. Christus verkondigt zijn eigen kruis. En ook het onze, vrucht van 't zijne.
En daarná, na deze krasse en voor Joden en Grieken ontstellende, zo niet weerzinwekkende verkondiging van de noodzaak van zijn perforatie-dood, daarná kwam er die Grote Stem, die voor alle Joden een teken was dat God sprak. Hoor, de bath-qól! De Stem klonk. Dat betekende zoveel als: amen. Maar dan van Boven. God zei: zó is het - geen sierlijke, mooie, griekse jongeling - het apollinisch ideaal. Maar de gekruiste Borg. Die moet onder de grond.
Dat was nu nèt zo'n ‘èrgerlijke’ preek als die van Joh. 6. Toen zijn ze ook bij drommen weggelopen. De preek over Christus, niet als de gezònde bakker, doch als het gekauwde brood, de geknauwde tarwe; de preek - nòg krasser - over het ‘opeten van zijn lichaam’. Ze zeiden: foei! Nu, het wàs ook om foei te zeggen. Want: mensenvlees eten, dat kent de Bijbel verder alleen maar als voltrekking van helse goddelijke vloek. De rijken van Jac. 5. De hoer van Op. 17. De oecumenische goddelozen van Op. 19. Kijk zelf maar na. Foei, - Jezus van Nazareth zei ook ronduit: Ik moet ‘onder de grond’ en ‘onder de vloek’. | |
[pagina 202]
| |
Hoe het verder gegaan is? Met die interviewers? Het is ons niet verteld. Een poosje later làg de Meester onder de vloek en onder de grond - en neergedaald ter helle. En Philo leidde in Alexandrië heel ‘mooie’ disputen. Maar wij weten nu - aan welke gespreksstof èlk oecumenisch contact gebonden is. Het behoort het thema van het kruis, van de vloek, van het schulddelgend òffer tot zijn gespreks-stof te nemen. En dan heus niet, om dit thema in een zekere academische sfeer ‘objectief-wetenschappelijk’ te ‘benaderen’, maar om met het zwaard van dit openbarings-thema over het brede oecumenische front de mensen te verbinden en te scheiden. Want anders hoort men allemaal stemmen. Behalve dan dè Stem...
Nu keren we op onze schreden terug. Het onderrichtende in de hemelstem behoefde Christus zelf dus niet. Hij had het onderricht zelf gegeven: de les van 't tarwegraan! En het vertroostende, dat in zo'n hemel-stem kan liggen, was dat dan soms voor Hem? Och, zoudt ge van continue en met de ònze homogene vertroosting hier nog wel durven spreken? Legitimatie van zijn onderwijs, en een antwoord op zijn vraag: Vader, verheerlijk uw Naam, zeker, daar lag voor Hem wèl de troost in, dat zijn messiaanse zelfopenbaring, ook nog daareven, was beproefd bevonden door de Vader. Hij mocht zó verder gaan. Maar: verder gaan betekende: onder de grond - gelijk verrotte tarwe. Verder gaan betekende: alle troost gaan ontberen. Een lam, dat goedgekeurd is voor het altaar, dat is óók legitiem verklaard. Ik heb, zo betuigt de Vader, Ik heb Mijn naam verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken! In uw vlóek-dood, zegt God, zal Ik die Naam ‘verheerlijken’: uw vlees zàl Ik laten eten; dat doe Ik immers met gevloekten? spreekt Jahwe. Hoe groot is de terughoudendheid in deze woorden! Hoe ver zijn wij hier af van dat andere: Gij zijt de Zoon van Mijn welbehagen! Deze derde stem zòu passen ook als een antwoord | |
[pagina 203]
| |
Gods aan Satan; ook de duivelen zouden dàt antwoord kunnen krijgen. Tot Christus èn tot Antichrist, tot Geest èn Beest, tot Knecht èn Wederspannige, kàn zó de hemel, zàl zó de hemel spreken: Ik heb mijn Naam verheerlijkt, en zal het nog eens doen. Indien nu Christus eerst door en na een ‘stem’ zijn uitgang' (d.i. zijn dood) had kunnen vinden, dan kon geen orakel Hem tweeslachtiger taal spreken dan deze stem van boven. Want hoe Hij ook kiest, dàt zal altijd het einde zijn, dat zich de Vader verheerlijkt! Denk u zijn eigen preek over dat stervend tarwegraan weg, en neem die woorden op-en-in-zichzelf, dàn schijnen ze even dubbelzinnig of zinloos als een delphisch orakel. Dàt staat boven hemel èn hel: Ik heb mijn Naam verheerlijkt, en doe het andermaal.
Neen, niet om Zijnentwille is deze stem geschied. Hij wist wat Hij moest weten, en had het zelf te voren zo gezègd.
Doch om uwentwille, Jood en Griek, om uwentwille, mensenkind, is deze stem geschied.
Om uwentwille, Joden. Uw Messias gaat in tot Zijn lijden, en gij kunt u niet beklagen, dat God u niet heeft toegesproken in uw eigen taal. Gij hebt uw schriftgeleerden, en ze hebben ook voor dergelijke hemelstemmen hun theorie (de bath-qól) al gereed liggen. Ze weten, naar ze zelf beweren, met zekerheid, welke waarde een gelovig discipel-van-Schriftgeleerden aan zodanige stem behoort te hechten. Ook weten ze voorbeelden van overeenkomstige stemmen aan te geven uit de dagen van Sem, Samuël, Salomo; en niet alleen aan de mannen Gods uit de Heilige Schrift, maar ook aan andere groten in Israël hebben zij in vroeger of later tijd de ere toegekend van een dergelijke directe aanspraak Gods uit de hemel of ‘uit het allerheiligste’ van de tempel. Zij hebben zelfs een stralenkrans verdicht, ter ere van zulke hemelstemmen, om het | |
[pagina 204]
| |
hoofd van de leraar Jochanan en de hogepriester Johannes Hyrkanus.Ga naar voetnoot1) Waarom dan, o Joden, geven héden uw Schriftgeleerden niet een klaar getuigenis aan Jezus de Nazarener, aan Wie, volgens hun eigen theorie, in deze stem door de Vader zelf getuigenis is gegeven? Waarom gaan zij de Nazarener niet de ere geven, die ze aan anderen niet onthouden? Omdat zij niet willen! Want óók hier treedt aan de dag, wat we telkens vonden: dat de laatste beslissing van een mens niet hangt aan ‘een’ stem, ‘een’ parool, doch aan ‘het’ Woord, de preek. Zij willen niet aan die preek: een messias uit een timmerwinkel, een David, wiens vlees gegeten wordt, een Mensenzoon, die als het brood gekauwd wordt, een Blinkende Morgenster, die als tarwegraan in de grond moet. En wijl die preek-inhoud hun de grote ‘ergernis’ is (1 Cor. 2), daarom willen zij aan die ‘stemmen’ geen beslissende stem geven. Zij houden ook bij duizend ‘stemmen’ nòg de slag om de arm. Ze vragen Christus vaak: wat teken doet Gij dan? Hier doet God een teken, en nog zeggen ze niet: Hij is het! Trouwens, de ‘stem‘ wordt dadelijk in een dispuut betrokken. Wat was het? Een onweer? Een engel?... En nochtans: God houdt hen aan hun waardigheid: zij zijn de kerk. En de kerk krijgt vlak voor Golgotha, waar de Grieken bijstaan, de boodschap te horen, die na Pinksteren tot oecumenische vergaderings-leus èn tot kosmisch vergaderingscriterium zal worden uitgegeven: Christus moet sterven als tarwegraan; dat is de enige weg voor de Borg, om niet steriel te wezen! Ja, Joden, om uwentwille is deze stem geschied! Vergeet gij dat? Veracht gij de goedertierenheid Gods, die u tot bekering leidt (Rom. 2)? Om uwentwille ook, gij Grieken, die ‘wel Jezus wildet | |
[pagina 205]
| |
zien’Ga naar voetnoot1), is deze stem geschied. Gij kunt gaan en boodschappen, dat in het land Israëls stemmen klinken om Jezus, die genaamd wordt Christus. En dit na een volmaakt ànti-griekse preek: over de schoonste aller mensenkinderen ('t griekse thema: kalokagathos!), die evenwel niet in bloei, doch in ondergang zijn doelbereiking (teleioosis) vindt, die geen synthese wil - à la Philo - tussen Plato en Jesaja, tussen idee en openbaringsgeloof, tussen held en zondebok, tussen ‘ephese’ (opstijging) in eigen kracht en ‘lutron’ (zoenoffer) voor de zonden der tot niets gewordenen. Na die preek, waarop een gebed gevolgd is, dat van boven een ‘amen’ ontving, is het voor de Grieken: kiezen of delen. Eén van beide: blijven roepen, dat het dwaasheid is (1 Cor. 2), òf gaan erkennen, dat het wijsheid is, geopenbaard door Israëls God, en ook tot u gekomen in de missie.
Om uwentwille, mensenkind, wie gij zijt, is die stem ‘geschied’. Voor úw ingang tot de wegen Gods. En anders tot uw verantwoordelijk-stelling tegenover Hem. Hoor dus het amen Gods op die bizarre preek, en geef de Zoon als Borg getuigenis. Dan zal het een wonder u zijn van goddelijke liefde, dat Christus Jezus in hoge zielenood zijn stem in gebed tot de Vader verhief, en dat het antwoord op zijn gebed (een ‘stem’ weer) was...om uwentwille; en gij, gij hadt niet eens erom gebeden. Christus' bidden wekt Gods stem; Gods stem daarna wil wekken uw gebed. Zo wil dan nu de stem van God Christus' stem aan de uwe binden door zichzelf. Niet om Zijnentwille. De laatste stem is er wel òp zijn woord, doch zij bereidt Hem voor op het uur, waarin Hij klagen zal: Gij antwoordt niet, o God.Ga naar voetnoot2)
Dàt toch is priesterlijke liefde: de priester bidt, en prijst een antwoord, dat voor hemzelf niet is; een antwoord, dat niet zijn | |
[pagina 206]
| |
uitgang komt verlichten, maar uw ingang wil bewerken. Een liefde is hier, sterker dan de dood: roepen tot God en in de antwoord-roep van God dankend vernemen, dat God Zijn Zoon zendt in de nacht, en tot de duisterlingen zeggen: die tegenroep van God is nu voor u. Dat is zo iets als: eer gij roept, zal Hij antwoorden. Ja, dàt is liefde...verhoord worden, niet anders dan in de verhoring van anderen, die nog zonder gebeden zijn.
Om onzentwille is dus deze stem geschied.
Dat Gij dàt hebt gedragen; ja, dat dit Uw ambtelijke vertroosting was, Here Christus; dat, in het uur van Uw benauwdheid, Uw sterkte was in het publieke en publiekrechtelijke amen op de ‘bloedparagraaf’ in uw Evangelie; dat Gij Uzelf in ons verhoord acht; wie zou daarvan iets anders kunnen zeggen dan de stamelingen van een kind? Wiens geest zou hier niet zijn verslagen? Nu, leer ons door Uw uitgang de ingang. Uw uitgang te Jeruzalem en daarbij geen stem van vrede - en onze ingang in Gods Jeruzalem met zijn veelstemmig koor...Heer, Uw weg is wonder. Ook is Uw amen op die hárde preek van Christus wel zo iets als Uw uiterst woord, zeg maar: Uw ultimatum. We moeten kiezen of delen. Want: wie geen parolen nódig heeft, dié mag ze ontvangen, zegt Gij. Wie heeft, hem zal gegeven worden; wie 't Woord heeft, kan een parool, een stem, een teken daarbij krijgen. Maar wie het éne, wie het Woord niet heeft, ook het parool dat hij meent te hebben, zal van hem genomen worden. |
|