Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 179]
| |
Eerste parool
| |
[pagina 180]
| |
zijn gòng-, geen klokslag. En is hij wel zo trefzeker zónder die? Is er dan geen bepaalde ure in het koninkrijk van God? Zeker! Nog eenmaal: geen rijk is er, waarin zó nauwkeurig alle ding zijn ‘tijden-en-gelegenheden’ heeft als in dat koninkrijk. Want achter alle uur van òns ligt het raadsbestel van Gòd. Elke nieuwe óver-gang is in de schakel der historie door God gewild op een van Hem gekozen punt des tijds. Beid Gods tijd; duur Gods uur; zo luidt er dus de wet. En de mens, in wie binnen de kring van dat Godsrijk het ijvervuur ontstoken is, hij heeft zijn uur te weten, en niet te vroeg noch te laat te zijn. Doch wanneer hij als een dwingend kind God komt vragen, of Hij in hoorbare klanken het uur-om-te-beginnen wil doen slaan, dan is er geen stem, geen antwoord. God zegt: lees maar uw gedrukte hand-leiding. Gij wordt geroepen in geloof, en zijt dus nimmer ontslagen van de plicht tot geloofsverkenning van de feiten van uw levensloop. Straks is het uur-om-te-beginnen geboren. Maar de klok, wie heeft de klok horen slaan?
O, zwaar is dat: te vinden de introitus: de in-gang. Want in Gods koninkrijk leest niet de in eigen keus bepaalde revolutie, doch alleen de uit het Woord gewezen reformatie de wet. Wie door revolutie de overgang zoekt van het oude naar het nieuwe, wel, die kiest zijn eigen uur, die stelt zichzelf zijn tijd. En als ‘zijn’ ure, zijn ‘eigen’ ure, gekomen is, dan verzet hij zelf de wijzers van de klok en slaat alarm; hij zelf; hij dréunt de slagen de wereld in. Zùlke tijden komen wèl ‘met uiterlijk gelaat’; de klok van de uren-der-mensen, die slaat wèl. Want het koninkrijk der mensen komt steeds met uiterlijk gelaat. Doch niet met uiterlijk gelaat komt het koninkrijk der hemelenGa naar voetnoot1).
Dienovereenkomstig is in dat koninkrijk Gods niet de revolutie, doch alleen de reformatie gevorderd door de wet. Daar is | |
[pagina 181]
| |
óók de roep wel om het nieuwe; doch dat mag dan niet eigenmachtig, niet uit wat de profeten noemen: ‘hoererij’ geboren wezen, maar dient alleen uit en naar de wet gewezen en gewèrkt te zijn. En, niemand mag de wijzers verzetten; het oude moet niet vernietigd, doch vervuld zijn, zal het nieuwe mogen ingaan tot zijn vervullings-werkelijkheid. Wiens is de ‘inventie’ van de uren? De distincte uren zijn er wèl; want souverein bepaalde ze God. Maar wie weet, wanneer de tijden rijpen, hoe lang de uren duren? Zal nooit ons ‘de wagen der tijden ontdragen’ het uur, dat voor de overgang van het oude naar het nieuwe door God is gekozen? En dus voorgeschreven?
Het is zwaar, in het koninkrijk der hemelen de introitus, het juiste moment voor de aanvat der nieuwe taak, voor de nieuwe phase in de bondsdienst, d.w.z. in de actuele Rijks-liturgie (d.i. de Rijksdienst) te ontdekken. En zwarigheid als deze is er óók, ja, allermeest, geweest voor Jezus Christus, en voor wie met hem zijn tijden beidden. Ze was er juist voor Hem. Stil waren de dagen vergleden; de jaren zijner jeugd waren vergaan in de schoot van het verleden, dat nooit tot één uur zegt: keer weder. En in Jezus Christus' ziel rijpt het bewustzijn van zijn roeping: Hij las de Bijbel. Wie wijst hem nu de overgang van de afzondering in stilte tòt het openlijk optreden als Messias? Wie doet zijn ure slaan, als zij geboren is? Er is niets, er is niemand, die Hem in een bondig parool, dat in een onmiddellijke evidentie duidelijk van God afkomstig is, komt zeggen: uw tijd is gekomen, sta op, en ga nú op de markt staan. Dat doen ‘de omstandigheden’ niet...want, al is er onrust in de verslagen harten, een crisis bracht de Doper niet, althans geen onbetwistbaar ‘laatste’ crisis. Dat doen ‘de mensen’ niet; waar zijn de scharen, die tot Hem uitgaan en zeggen: hier is uw kroon? Dat doen ‘de wetten’ niet, noch ‘de gewoonte’; want niet als Jezus van Nazareth nauwkeurig en precies de dertig jaren be- | |
[pagina 182]
| |
reikt heeft, neemt hij het leerambt aan, doch ongeveer dertig jaren is ‘de Nazarener’ oud, als Hij treedt voor het voetlicht. Hij is trouwens niet ingeschakeld in de gewone dienst, doch beladen met de éne, de heel Bizondere Dienst. Zo blijft de vraag, wie de ure kent, van God bepaald, waarop de Zoon moet ingaan tot Zijn werk. Beter gezegd: het uur. Er is spanning in Jezus Christus' ziel; want in eigen keuze moet Hij het uur nu vinden voor de grote keuze. Wij zeggen: eigen; dat is wat anders dan eigenwillig. Door Gods tijd te vinden, moet Hij zijn ‘eigen’ tijd nu weten. Er is spanning ook in de geest van Johannes, de onrustprofeet; wacht ook hij niet op het grote uur, waarop Gods vuur inslaan en Gods bijl de hoge bomen vellen zal? ‘Die na mij komt, is meer dan ik - hij is nabij’. Maar weet hij soms een datum? En een uur? Welneen, - als de Verwachte eindelijk komt, dan vècht Johannes met Hem: ik doop u vast en zeker niet: dat kàn niet. Er is spanning ook in de ziel van het volk, dat van Johannes drie dingen heeft onthouden: het koninkrijk komt; en het komt na mij; en de komst is nabij...
Waarom zijn Gods tijden zo zwaar te vinden, waarom roept God het uur niet àf, zelfs niet voor het menselijk dulden van Zijn Zoon? Waarom geen parool vóór Christus' doop? Vlak er vóór? Als een gongslag: de introitus begint? Een tikje op de lessenaar: val in, - de ouverture?
Geef acht daarop, dat het antwoord op deze vraag alleen ligt in Gods souvereiniteit. God kàn wel Zijn uren aankondigen, indien Hij dat wil. Of doet Hij dat niet, dadelijk ná de doop van Christus, als de gedoopte Knecht-van-Jahwe de lijdensweg der vernedering heeft gekozen, als Hij, de Breker van het oude en de Bouwer van het nieuwe, gedoopt, gaat in gebed, en biddend zijn uren, zijn dagen, zijn stem Gode ten dienste stelt? Hier is immers een stem, die spreekt uit de hemel? Een duidelijk parool? | |
[pagina 183]
| |
Wie oren heeft om te horen, die hore. God zegt: de tijd is er, en met hoorbare klanken slaat God het uur, dat de klank dreunt in de oren en breekt over de Jordaan. Doch...àls God dat doet, dan is het niet vóór, doch ná de doop van Christus. Eerst moet Christus zelf zijn uur bepaald hebben, en zijn keuze gedaan: daarna pas zegt God: Uw uur is het Mijne. Eerst roept de stem in Christus, daarna de stem van boven Christus, het uur af van de nieuwe phase in de historie van het koninkrijk der hemelen. ‘Het uur’ van ‘de ure’. Hier is de grondwet voor het leven van de Man van smarten: van stap tot stap moet zijn levensweg, en van uur tot uur zijn levenstijd door Hem zelf gekozen zijn. Voor Hem de zwarigheid, ten volle, van het zoeken naar Gods tijden. Maar voor u, die gelooft, de zaligheid, ten volle, van het geloof in deze Middelaar, die Gods tijden - dank zij zijn nauwe leven bij de Schriften - voelde, als ze kwamen, en die in deze ‘stem’ tijdens zijn gebed ná de doop achteraf de zekerheid ontvangt, dat de door Hem voor zich met zorg gekózen tijd ook die des Vaders is. Hij heeft de zwarigheid verdragen, door in aandachtig letten op Gods geschreven Woord, als knaap, en jongeman, te ‘leren’ Woord en parool, in hun verband, steeds 't éne met het andere ‘vergelijkend’, combinerend, samenvoegend. En nu ontvangt Hij in de ‘stem’ zijn loon. Maar 't loon kwam ná het werk. Het parool kwam voor de Logos slechts aposteriori. Dat betekent ditmaal: na zijn eigen tijdsbepaling.
Kniel neder, Johannes, knielt neder, gij verslagenen Israëls; knielt naast en vóór uw gedoopte Koning, die in gebeden hoorde de stem van boven. Want wel heeft God gesproken met hemelstem, om de in vrijheid, volgens opdracht, door de ‘Knecht des Heren’ zelf gedane keuze van het ambtelijk aanvangs-uur te kronen en te bevestigen, - maar voor u is de ‘last-des-Heren’, de zwarigheid niet opgeheven. Het uur van het nieuwe, dat komt, is wel aangebroken. Gods stem spreekt en klinkt en hamert wel in de tijd het uur van de verdwijning van het oude, en van | |
[pagina 184]
| |
de verrijzing van het nieuwe. Maar die stem komt na de doop, waarin de Messias zich met allen één maakt en gemeenzaam; wie verstaat dit, als hij geen leerling wordt van 't vaste Woord? Dat komen van die ‘stem’, dat parool na de doop, dat onderduiken van Messias, met de boeven en de zondaars, in de ‘miqweh’, het bad-der-hope voor onreinen, dat is voor de toeschouwers de eerste zwarigheid. En dat die hemel-stem, die bath-qólGa naar voetnoot1), zich horen liet, vlak vóór Christus' wègvoering, onmiddellijk daarna, in de woestijn, dát is hun tweede zwarigheid. Het uur heeft geslagen? Maar voor veertig dagen gaat de Bouwer van de nieuwe dag meteen in de eenzaamheid; alleen de duivel hoort dan zijn stem. Een ‘mooie’ advertentie, zeiden we in ons vorig hoofdstuk, - een bulletin-van-bóven: déze is het nu. Maar als de handen naar Hem willen grijpen, en de kerkelijke verificateurs, de keurmeesters van hemelse waren, zouden willen vragen: wat teken doet Gij?, en wie zijt Gij? en uitdagen: verklaar U náder, - dan is de Man, omtrent wie God dit verse parool uitgaf, meteen verdwenen uit 't gezicht: de Geest drijft Hem uit; het parool lijkt nu wel een slag-in-de-lucht, of in het luchtledige. Zoudt u dat hebben volgehouden: gelóven, dat de Hemel adverteerde, en dan...verder niets meer horen, veertig dagen, veertig nachten? Geen schouwspel is geënsceneerd: na veertig dagen zal het weer een préék wel moeten wezen, die het dóet. Zwarigheid... O neen, Gods vuur slaat nòg niet in, Johannes; en nòg vallen de bomen niet, profeet der woestijn! De overgang is gewezen, en nòg zult gij hem hebben te zoeken. Want alle vinden doet weer zoeken; al heeft het uur geslagen, nog is het raadsel niet opgelost. Tenzij voor lezers-van-de-Schriften. Hoort Hem - roept de Stem van boven; en tegelijk drijft Hem de Geest uit in de woestijn, waar Hij niemands oor bereiken kan. Hij schijnt nòg niets te mógen doen, de Christus Gods. | |
[pagina 185]
| |
Wat is het zwaar, de overgangen, en het moment voor het eerste accoord van de ouverture te vinden, zelfs als ze aangekondigd zijn. God kwam als dirigent; maar Hij weigerde, op de lessenaar te slaan voor het attentiesein, en de hand te heffen voor de eerste maat, eer Gods Grote Solist uit zichzelf begonnen was. Tóen pas kwam de Dirigent het sein geven, - het sein was dan ook niet voor de Solist, niet voor de andere spelers. Het was - voor de zaal. Want de zaal was kerkzaal. En in de kerkzaal geldt een strenge, dróge regel: ze hebben Mozes en de Profeten. Een parool? Ze kùnnen het krijgen; maar dan als hulp bij 't Woord. Kniel neder, Johannes; knielt neder, gij verslagenen Israëls: 't parool is geen vrijgevig uitreiken van kussens-voor-de-tragen.
En nu, kniel neder, ook gij, die na zoveel eeuwen, na zóveel preken en tractaten, het nieuwe hier zaagt ingaan tot zijn eigen vervulling. Want nòg is er die vaste wet voor de emissie-van-parolen, die wet, waardoor ook die eerste stem, die stem-bij-de-Jordaan, bepaald geworden is: 't parool als oproep, om naar het Woord te gaan, en nimmer als een moratorium der aandachts-spànning. Nòg is elk teken bij en in Gods dienst-van-profeteren een teken trouwens, niet de ongelovigen, maar alleen de gelovigenGa naar voetnoot1). Paulus bij voorbeeld zag in de kerk van Corinthe later een gretig dingen naar charisma's, óók van tongen-spraak, van vreemde klanken, zeg maar: van ‘stemmen’ en ‘parolen’, geworpen uit luidsprekers-van-God, die dan liefst mensen moesten zijn van vlees-en-bloed. Liefst leden-van-de-kerk! Maar Paulus zegt: pas op, dat gij met al uw tekenen-en-stemmen, uw parolen, niet het Woord veracht. De ‘tekenen-parolen-stemmen’ zijn een teken niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen. De profetie daarentegen, het continu bediende Wóórd, de profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven. 't Is, | |
[pagina 186]
| |
alsof die Paulus zelf bij de Jordaan geweest was. Maar hij studeerde toen nog bij Gamaliël, misschien. - Nòg ligt er dus een zware arbeid, voor wie Gods opdracht te overpeinzen heeft en op Gods uur te letten krijgt; er moet veel gebeds gebeden, en velerlei leer gelezen zijn, eerdat Gods uur u slaat gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.
Nu zal daar niemand zijn, die, als Christus, het uur van Gods tijden eerst heeft horen klinken ‘inwendig’, en pas daarná ‘uitwendig’. Alleen bij Hem immers is die zuivere bereidheid tot Gods werk, waardoot Hij zelf zijn ure zoekend en tastend, maar dan ook onfeilbaar als Gods altijd slagende leer-ling, en als onze permanent bekwaamde Doctor, kiest; maar bij ons is de sluimer en de zwaarte van de ogen als van de maagden, die het uur van het feest der nieuwe verheugenis eerst dan ‘inwendig’ vernemen als van buiten de stem klinkt: ziet, de bruidegom komt; gaat uit hem tegemoetGa naar voetnoot1). Zo zijn wij diep verslagen: wij moeten waken en lezen. Tolle, lege: neem-en-lees. Maar het zal een troost ons zijn, dat de bruid, die haar ure vaak niet weet, zèlfs als die ure geslágen is, mag schuilen achter de Bruidegom, die, ook voor haar verzoening, zich beroemen mag, dat Gods uur Hem zelf nooit onvoorbereid, Gods feest zijn kaarsen nooit uitgebrand, Gods gerichtsdag Hem nooit ongewapend vond. Hij trok zijn harnas aan, en begon de veldslag. Tóen werd er van boven getrompet; eerder niet. |
|