Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
XVII. Parolen...een stem uit de hemelen, zeggende: deze is mijn Zoon, mijn geliefde. Mt.317; Vgl.Mc.111; Luc.322. Mt. 175; Vgl.Mc.97; Luc.935. ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard’Ga naar voetnoot1). En ‘hetgeen hij gezien en gehoord heeft, dat spreekt hij’Ga naar voetnoot2).
Zo is de Christus het Woord en de Spreker van God; Hij is het en Hij is het alleen, in, en om, en door wie de Vader regelmatig en in vàste Woord-dienst tot ons wil spreken. Hij is het, en Hij is het alleen, die Gods gedachten ons zegt in constante, continue profetie, en dit steeds in woorden voor de oren der kerk in haar onderscheidene ‘oeconomieën’ met de daarmee corresponderende bevattingsmogelijkheden, geschikt. Dé Logos, hèt Woord, is Hij. Doch teneinde dit enige Woord-van-God, via het oor, het hàrt der mensen te laten bereiken, en óók, om heel de kerk, heel Israël, en straks ook heel de kring, waartoe na Pinksterfeest het Woord ‘gezonden wordt’Ga naar voetnoot3) verantwoordelijk te stellen, gebruikt God nog andere middelen, hulp-middelen, neven-stemmen die als ‘losse stemmen’ (of: parolen) aan het vaste Woord ten overvloede nog getuigenis geven. Voor God was het immers niet genoeg, Zijn Zoon te zenden in de wereld. Die gezònden is, wordt ook gewezen, ook áángewezen; en die aangesteld is, wordt ook voorgesteld. Die zelf ‘de’ | |
[pagina 168]
| |
grote stem Gods is, wordt door ‘een’ stem Gods van boven aangekondigd, vele malen. En een bij-komende hemelse profetie profeteert ten overvloede, dat hier ‘de’ Profeet is van de hemel. God wijst Hèm door ‘stemmen’ aan, wiens éne stem God zal aanwijzen in ieder woord.
Tot driemaal toe spreekt ‘een’ stem over ‘de’ Logos, ‘het’ Woord. Telkens weer is er het geweld van hemelse woordenval over het hoofd van de gezondene van de Vader.
Wij zijn een beetje eraan ontwend, verschil te zien tussen ‘hèt Woord’ (enkelvoud) ter ener, en ‘stemmen’ (meervoud) ter anderer zijde. Maar onze vaderen, ook de zogenaamde ‘kerkvaders’, kenden dat onderscheid terdege. Eén hunner geeft ook langs taalkundige weg relief aan dat onderscheid. Heeft hij het oog op ‘het’ Woord, de Zoon, die Tweede Hypostase uit Gods eigen Wezen, dan spreekt hij van ‘Verbum’, ‘Logos’. Maar wil hij het hebben over die losse, incidentele, bij-komende ‘stemmen’, dan bedient hij zich van woorden als ‘vox’, ‘rhêma’. Ook wij kennen dat verschil wel: niemand noemt vandaag meer Gods Zoon ‘een parool’ van God. Maar een generaal, die een los woord, een incidenteel bevel geeft, die geeft ‘een parool’ uit zijn hoofdkwartier. En wie een bundel losse uitspraken, laat ons zeggen van Pascal, publiceert, kan aan zijn verzameling de titel: ‘Paroles de Pascal’ geven. Ondanks de Franse Confessie: ‘parool’ verschilt van ‘Woord’ En zó zorgt nu God onder Israël voor ‘parolen’, als om te roepen: hier is ‘het‘ Wóórd. Deze is mijn Geliefde Zoon, niet maar een incidenteel Parool, één uit vele, doch Mijn éne gegenereerde Zoon, mijn Woord. In den beginne toch was er geen ‘parool’, maar wel ‘het Woord’. Een parool is dus een ‘stem’. ‘Een’ stem, zoals er meer zijn. Het wonderdadige, mirakuleuze, van die ‘stemmen’ doet aan dat meervoudig-zijn ervan niets af; wonderen toch heeft God bij duizenden aan Israël getoond. Maar ‘hét’ Woord is één en enig. | |
[pagina 169]
| |
Let nu maar op. Er komt ‘een’ stem, als uit de Jordaan de gedoopte Christus verrijst en biddend zijn hand, zijn hart, zijn ‘stem’ in dienst des Vaders stelt, om in alle parolen, preken, tekenen, het die alle verbindende en uitdragende éne Woord-van-God te doen ‘zien’ (ook dat!) en ‘horen’. Dat is de eerste stem, parool-nummer-één. Wederom scheurt de hemel en spreekt God van boven in een parool, ‘een’ stem, wanneer op de lichtende berg, de berg van de verheerlijking, van de metamorfose-voor-een-ogenblik van Christus, Hij, die gruwt van donkerheid en nacht, welbewust voor zich de doodsweg kiest. Dat is de tweede stem, parool-nummer-twee. En wanneer er in 't lest slechts een enkele schrede meer ligt tussen Christus en de dood, dan richt de Christus zich op om in een publieke dienst-des-Woords aan Israël, en aan enkele Grieken, die Hem wilden interviewen, te zeggen waar het op staat: hij sterft, zegt hij, geen heroën-dood in 'n soort van ‘godenschemering’, doch de tarwedood, de ontbindings-, de perforatie-dood, de dood der offerande. In die principiële, voor een oecumenisch gezelschap voorgedragen verkondiging van zijn òfferdood, in welke verkondiging Hij aan Joden en Grieken de kèrn van het evangelie heeft gezegd (geen verzoening zonder voldoening) - komt God Hem publieke approbatie geven op déze Woord-verkondiging, de fundamentele. Ook dàn ontsluit zich de zwijgende hemel en spreekt er van boven ‘een stem’ (Joh. 12). Dat is de derde stem: parool-nummer-drie. Stemmen alzo, tot driemaal toe. Drie parolen. En telkens zijn er de toeschouwers bij het téken-in-het-parool, de hoorders van het paróól-in-het-teken. Die toeschouwers, die hoorders, ze zijn in dit bedrijf onmisbaar. Het gaat juist om hèn: ze worden allemaal verantwoordelijk gesteld; tuba canit: God blaast de bazuin voor een parool, - opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. Tot het op Gods Woordterrein opgepakte auditorium dringt door die schèrpe hemelstem, | |
[pagina 170]
| |
die van boven haar getuigenis spreekt, en die hun ziel nu zoekt tot behoudenis. ‘Parolen’ dringen naar ‘Woord’.
Nu, die het leest, die lette er op. Hij schenke aan dit drievoudig wonder alle aandacht, waarop zodanige stem ‘van de hoogwaardige heerlijkheid‘Ga naar voetnoot1) aanspraak mag maken. Is hier niet, o omstanders, de spreuk waarachtig: een stem Gods en niet eens mensen? Ja, zo zult ge zeggen, die ‘heerlijke’ stemmen dragen in zich het merk der goddelijkheid: mirakuleus doet zich de hemel open. En gij spreekt recht. Maar weet gij nu ook, dat de inhoud van die vele stemmen - want die woorden zijn distinct in het ‘geluid’ - geen andere wil zijn dan de inhoud van het constante Woord, bediend door de Christus, áán wie de stemmen getuigenis geven? Een en hetzelfde wonder van goddelijke krachts-emissie geschiedt in het spreken der onderscheidene stemmen, èn ook in de waarachtige Woord-dienst, waaraan zich geven kwam, in onze menselijke natuur, de Christus, de Zoon van God. Alleen maar, om die kràcht alleen gaat het niet. Het zijn geen donderslagenzonder-proza, zonder distinct verneembaar leer-proza. Neen, in elk van die stemmen wordt wat gezègd. En dat zèggen wil gezàg oefenen. Het is geen natuur-explosie, doch een Woord-emissie in gezags-manifestatie. Een dagorder: een generaals-parool: hoort Hém!
Als dus die ‘stemmen’ spreken, dan komt u tegemoet de hemelse waarheid in een versterkte uitzending via een op de markt opgestelde luidspreker. ‘Een’ bijkomende boodschap, die naar ‘de’ Boodschap wijst. Het komt in zùlke parolen dus op die boodschap aan, op dat proza, dat men kan noteren op een blocnote. Zo'n ‘stem’ is dan ook heel wat anders, dan wat, om iets te noemen, de dichter van Ps. 29 in grote verbazing hoorde. | |
[pagina 171]
| |
In die psalm van ‘zeven stemmen’ is het de stem-des-Heren, die dondert, die ‘met vréselijk geluid’ breekt boven de grote wateren, die de cederen versplintert, en de hinden jongen doet werpen. En deze zevenmaal in dit lied geprezen ‘stem des Heren’, deze is het, welke de bevende mens ondergaat in haar majesteit en neerwerpende kracht. Hij dondert, maar Hij zègt niets bepaalds. Maar de ‘stemmen’ waarvan blijkens de evangeliën het gerucht tot driemalen toe om het hoofd van de Zoon-des-mensen is, zoekende de omstanders, o, die zijn toch wel heel wat anders, dan wat in de donderslagen van Gods geweldigheid de psalmdichter van zoëven vernomen heeft, in die tekenen van Gods scheppers-kracht. Het is waar, óók die in het evangelie verhaalde stemmen, hebben wel iets van de onverklaarbaarheid, waarmee ze de vragers, de zoekers, vermoeien: ‘wat wil toch dit zijn?’ Maar voor het overige wordt dat vreselijke, al wat naar ontzetting zweemt, er uit weg gewerkt. Stel u voor, deze hemelstem spreekt in het taaleigen van de streek; zo ge wilt, ze bedient, zich van het dialect van ‘de gewone man’. ‘De gewone man hoort er het zijne van.’ O mensen, hoort ge 't wel? Is dat wel tot u doorgedrongen, dat hier een hemelstem is, welke in haar dienst stelt de taal-vande-dag en de spraak-van-het-land, waarop die door Gods Woord aangesproken mensen staan? Hier ontleent God (dezelfde God die in de taal-van-natuur-krachten-zonder-woorden dònderen kan),- ter fine van een aparte boodschap, van een dag-order voor zijn legers, van een ‘parool’, woorden en termen aan het aramese woordenboek. Zo draagt Hij Gods bizonder getuigenis naar binnen tot in het voor de verkondiging van zijn Woord in beslag genomen terrein.
Niet maar van het aramese woordenboek, doch ook van het rabbinistische catechisatieboek (als we het anachronisme mogen gebruiken) hanteert God de termen, de kernbegrippen, om aan de Zoon zo'n bij-komend getuigenis te geven. | |
[pagina 172]
| |
We doelen op het feit, dat de rabbijnse theologie herhaaldelijk heeft uitgesproken, dat de parousie-van-God-in-de-Messias zou worden aangekondigd door de z.g. ‘bath qól’; dat betekent eigenlijk: de dochter van-de-stem, vrij vertaald: de ‘stem’, de vox, of filia vocis, het parool, maar dan wonderdadig van boven af uitgezonden. Uitvoerige tractaten zijn gepubliceerd over die bath qól, als openbaringsmiddel, als attentie-sein, als oproep om eens stil te staan, en zich te bekennen: hier is Jahwe, het rijk Gods is in aantocht, het staat al midden onder ons. De bath qól betekent zo iets als: de gong slaat, God heeft ons wat te zeggen; de klok luidt, er is een extra-bericht. Met name de messiaanse verschijning zou - aldus de rabbijnen - door een bath qól zich aan horen kondigen: een legitimatie-teken voor de Zoon-van-God, dat Hij gezonden was vanwege God, en niet maar als avonturier op eigen gezag was opgedoken van achter de kerkmuur. Welnu, in de ‘stemmen’ heeft inderdaad God aan Israël betuigd: Hij is gekomen tot het zijne, Hij, die Ik Messias noem; gaat gij Hem nu ook aannemen? Vandaar dat telkens herhaalde: hoort naar Hem. Niet om te gaan ‘kijken’, doch om te ‘horen’, geeft de bath qól opdracht, in het aramese proza, dat de stem begeleidt. Dit is de goedheid Gods. En meteen Zijn gestrengheid. Hij zelf grijpt het klokkentouw, om, in de taal-der-Joden, hun te zeggen: hier wordt gepreekt. Gepreekt in Mijn Naam. Dáárom golft er om ‘de’ Getuige, om die goddelijke Hypostase, om ‘de’ Logos, om dat ‘éne’ Woord, de veelheid der stemmen, die van en aan de Christus getuigenis geven. Als de klok luidt, dan kan een enkele dwáás misschien vragen: stop, vertel me eerst eens haarfijn: hoe gaat dat toe? wordt hier aan een touw getrokken, of wordt de klok electrisch geluid? Het komt maar op de woorden aan: wordt er getrouwd, is er een begrafenis, een bidstond, een preek? Hóórt, en laat u informeren!
Zo is 't ook hier. | |
[pagina 173]
| |
Want wie is eigenlijk Christus? Is Hij alleen de weg-wijzer of is Hij de weg? Is Hij prediker der waarheid of zèlf de waarheid? Is Hij levensleraar, of is Hij zelf het leven? Is Hij bereider van het hemelse brood of is Hij, Hij-zelf, het brood des hemels? Luister, nu antwoorden de stemmen, zover ze meer geven, en wat anders, dan de rabbijnse bath qól. Dat meerdere ligt in die paar proza-woorden. Een vingerwijzing-in-de-volkstaal; een ‘advertentie’, zoals vroeger wel Jesaja, of Ezechiël, of Habakkuk moest ‘aanplakken’ (schrijven) op het publicatiebord van 't Jeruzalems Stadhuis: zó en zó, dit en dat, die en die, een bericht, een boodschap! ‘Sondermeldung’, Extra Bericht! Met dit verschil echter: van Jesaja, Ezechiël, Habakkuk kon men zeggen: ze zijn maar mannetjes-van-òns-formaat; en: ze kunnen wel gek zijn, in plaats van profeet; en: je kunt maar moeilijk, leek zijnde, onderscheid maken tussen ware en valse profeten (wat trouwens waar was). Maar ditmaal, bij deze ‘advertenties’, is het geen gewone profeet, die met wat krijt (de bekende ‘mensengriffel’, d.i. in gewone-mensen-schrift) iets schrijft op het zwarte bord van 't kerkplein van Jeruzalem; want ditmaal is het Gods eigen Stem. De één zegt: het onweert, de ander: een engel nam het woord, een derde weer wat anders, maar iedereen: er was een mirákel, een mirakel, dek je, want de einden van de eeuwen kwamen over ons. Een advertentie, ‘zonder handen’ geschreven: Jezus van Nazareth, die is de Messias, hoort Hém. Nu wordt de boodschap ook nog antithetisch: Hèm horen, en geen ander. De advertentie krijgt 't karakter van een ultimatum: Hoort naar Hem, want Hij is de spreker, die Gods diepten u verklaart. Gods eeuwig Woord neemt in Hem menselijke vormen aan; voor mensenoren wil het klinken, en daarom stelt het in zijn dienst een mensentong en gaat tot de spreek- en denkvorm van de mensen in. De mensen hier-en-nu. Die ‘parolen’ zijn dus a-paradoxaal; ze halen wel een streep door rabbinistische dogmatiek aangaande de Messias (zo'n blinker!), doch dragen bouwstoffen aan voor een betere dogmatiek: de Messias is er. Hij is verschenen in een vernederd, een ongewapend man. Geen officier-van-de-garde, maar een onge- | |
[pagina 174]
| |
wapend rijder op een ezel, zo'n wèrk-beest. Een profeet, die uit het Woord zich legitimeren komt. Uit het Woord, niet eens ‘uit’ zo'n los parool. Zo vaak ‘een’ stem ‘de’ Logos aanwijst, zó dikwijls zegt de hemel, dat Christus is ‘de’ Spreker, de wandelende, zich zelf hanterende spreektrompet des hemels. Hij komt wel spréken, zèggen, wijzen de waarheid en het brood, de weg en het leven, die van boven zijn. Maar zegt dan steeds: ‘ego eimi’, ik ben het zèlf.
En daarom: wee u, indien gij nu voldaan zijt. Want, indien Christus alleen Gods spreker, en niet de sprake zelf van God ons is, dan zijn wij, die in Hem geloven, de ellendigste van alle schepselen. Als evangelie in zeggen opgaat, als in weg-wijzer zijn de taak van Christus uitgeput is, als verlossing alleen maar is zeggen, prédiken, dan ware hier het overtollige, en het ware dan van God, die over de bath qól alleen-beschikker is. Dán ware die prijs te duur, waarmede God de vele stemmen van de hemel laat getuigenis geven aan het Sterkste Woord. In dat geval toch ware dat ‘éne’ Woord wel stèrker dan die ‘stemmen’, maar niet absoluut-anders. Indien de Timmermanszoon uit Nazareth alléén maar Spreker-in-proza is, nu, dan moge Hij als ‘Stem’, als ‘Vox’, als ‘Rhêma’, als ‘Het Parool’ stérker zijn dan al die andere ‘stemmen’, maar dan is toch het verschil hoogstens dit: de stemmen zijn ‘bath-qól’, en Hij is dan zo iets als ‘Bar-Qôl’, dochter-van-de-Stem de éne, Zoon-der-Stem de andere. Dan zijn de andere stemmen wegwijzers, Hij is dan de Grote, mooiste, zeg voor mijn part maar: de wandelende, de reizende, de in vleesen-bloed gekomen Weg-wijzer. Maar meer dan de weg wijzen doet Hij dan toch niet. Een wandelende Advertentie, Gods mooiste Rhêma, Gods Fijnste Vox, Gods heerlijkst Parool, maar méér ook niet. Lach niet; zo is het gezegd; bijvoorbeeld door Arius; en Athanasius zei: o God, bewaar ons voor zo'n leer van: Christus, als Uw Schoonst Parool. | |
[pagina 175]
| |
Daarom zegt de stem: hoort Hem: hij is niet maar de fijnste beréider van het brood, maar het bróód. En ‘brood’ is niet meer ‘mooi’, zodra 't in functie is gekomen. De bakker moet blijven leven, het brood moet sterven. Johannes' zesde hoofdstuk wordt dan ook in die ‘stemmen’ van uit de hemel bekrachtigd. En evenzo Paulus' brief aan de Filippenzen: Gods Zoon, zegt Paulus, kwam in vernedering, en werd geheel ontledigd. Hij is de Weg, de Waarheid, en het Leven. Niet maar hun schoonste Advertentie. Hij is niet maar de Mooiste Stem, doch de enige wezenlijke inhoud van Woord Gods èn van parolen Gods. Inhoud, substantie, hypostase is Hij van de hoop, substantie van alle verbondsphasen, die God heeft ingeleid met steeds nieuwe parolen, verbindingleggend aan het éne profetische Woord.
't Was moeilijk, zeiden we, voor al die leken uit Jesaja's, Ezechiëls, Habakkuks dagen, te onderscheiden tussen ware en valse profeten. Net zo moeilijk als men het tegenwoordig vindt, wegwijs te worden uit het ‘probleem’ van ware dan wel valse kèrk. Maar 't viel toch nog weer mee; immers, door in 't aramees te spreken in de ‘stem’, en dan in die ‘stem’ te wijzen naar de Rabbi uit Nazareth, die dagelijks in de tempel zat, met de één aramees pratende, met de ander grieks, de taal van de ‘ontwikkelde’ mensen in die dagen, heeft God tot allen langs die mirakuleuze advertentieweg gezegd: luistert naar Hem. En Hij zelf zei telkens: beproeft Mij dan maar naar de Schriften. Ze werden allen naar de Schriften heengewezen. En die waren tóen al, wat ze vandaag nòg zijn: perspicu, doorzichtig. Dit werpt ons vàn het buitengewone náár het gewone terug; vàn een donderslag náár een aramese sententie, een griekse dialoog. En in die alle naar het profetisch Woord; en dat noemt Petrus: morgensterGa naar voetnoot1). Een stem, die dòndert boven mijn hoofd? Welneen, zegt God, dat dònderen is ‘hèt’ niet; al is het er, het is maar bijzaak. Hoofdzaak is dit: ‘nabij u is het woord’, rhêma | |
[pagina 176]
| |
èn Logos, parool èn Verbum, stem èn Profetie, spreuk èn Inhoud-van-de-spreuk, nabij u is het woord, en 't Woord. Gij hoeft het niet uit de hemel te halen. Halen. Niet van overzee te importeren. Importeren. Niet van uit de afgrond op te trekken. Trekken. Het is nabij u, in uw mond en in uw hartGa naar voetnoot1). En dit is het woord, dat niet maar van boven over uw hoofd heen gedonderd is, maar onder u verkondigd is. Prope te Verbum. God is transcendent, en daarom kon Hij immanent zijn, in Verbum én parool (Deut. 30; Rom. 10). Het woord is daarom nu aan u. Uw parool zij naar zijn Woord. En ook: daaruit.
De losse ‘stemmen’, die om Jezus Christus heen ruisen, bewijzen ons, dat God machtig is, om door hoorbare klanken mensen te treffen, ook zonder dat Gods eeuwige Zoon vlees wordt en zonder dat Hij mens wordt. Is alleen reeds zéggen, profetéren, getúigen genoegzame verlossingsdaad, dan klagen die hemelstemmen God aan; want dan kan God verlóssend spreken óók zonder het instrument van Christus' waarachtige mensheid. Dan kàn God ook zonder Bethlehem en Golgotha ingaan tot de binnenkameren van schemerende zielen met Zijn goddelijke waarheid en Zijn eeuwig licht. Dan ware hier - de overtolligheid. Dan ware Christus de overbodige. Maar niets is overtollig in de emissies Gods; hier is de wet van het moeten. Het overtollige, het overbodige, is Gods heiligheden een verboden ding. Als in de vernedering, in de doodsgang van Christus, de man van smarten, het niet-noodzakelijke is, dan zijn wij dood; dan is evangelie onduldbare ergernis, en Gods daad in die Christus wordt dan spel zonder de bittere, hoge ernst van wat moet.
Doch verre zij God van wat overtollig is en de Almachtige van hetgeen overbodig is. | |
[pagina 177]
| |
Opdat gij u doordringen zoudt van deze dingen, dáárom klinken die vreemde ‘stemmen’ rondom de éne Stem. Het is, alsof ze alle zeggen willen, dat de Zoon des mensen wel een stem van God is, ja dat zelfs alle spreken van God in Hem vervuld is (Hebr. 1), maar...dat Hij toch vóór alle dingen moet erkend worden, als degene, die meer is dan boodschapper, omdat hij de Boodschap zelf is. Geen spreker slechts, doch vooral de inhoud van de spraak: het Offer, het Lam. ‘Hoort hem!’ zo getuigen aangaande Hem alle stemmen...‘Hoort hem!’, want méér dan een ‘stem’ is hier! Aan stemmen heeft de aarde niet genoeg. Parolen uit het hemelse heiligdom scheuren wel de hemel, maar genezen niet de breuk der aarde. Verlossing is niet alleen zeggen, niet maar een doctrine is ‘onze enige troost’, doch een machtig doen van God. Christus, wegwijzer, maar óók de weg; waarheidsbode, maar ook de waarheid; levensdichter, maar vooral het leven.
Klinkt nú maar helder op, gij stemmen Gods. Zegt het maar: hoort Hem, hoort Hem. Want als gij getuigt van de Getuige, en als gij profeterende zegt: hier is Gods éne Profeet, dan verklaart gij u zelf voor ongenoegzaam, en dan verklaart ge óók voor òngenoegzaam wat deze Profeet met u gemeen heeft, indien het alleen bleef. Klanken, en zelfs éclatante aphorismen, - wat baten ze ons, zonder menselijk vlees, zonder menselijk bloed, zonder menselijke geest, zonder menselijke ziel? Zonder de vleeswording van het Woord? Nu weten wij, wat evangelie is. Nu is verlossing meer dan leer, zij is ook daad, werk van God. Nu kunnen duizenden hemelstemmen niet één mens verlossen, als daar niet is die éne Stem, die meer dan stem is; die ook de daad, het offer wordt. Zo zijn de stemmen niets zonder de Stem, en vele woorden niets zonder ‘het Woord, dat vlees geworden is’. Zo is daar niets, dat niet noodzakelijk was in dat spreken van God, hetwelk tot ons komt naar de wet van het Woord, dat in vernedering gaat. Want zo waarachtig als de hemelse stemmen de Stem, die | |
[pagina 178]
| |
vlees werd, niet overtollig maken, doch met klem naar de Profeet van vlees en bloed ons wijzen, zó waarachtig is ‘Christendom’ meer dan leer, en verlossing meer dan gehoor, en Christus meer dan leraar. Niet bij de katheder, maar bij het altaar vinden wij rust. Zonder bloedstorting, zonder offer geschiedt er geen vergeving.
Gods spreken kwam wel zijn majesteit bedekken en zijn geweldigheid verzachten tot driemalen toe in een parool, gesproken in de koinê, de taal van het land. Maar Gods spreken in de Zoon blijft machtiger dan de luidste stem, het klaarst parool. Straks zal de inhoud van Gods stemmen krachtiger zijn dan het sereenst parool; meer dan die ‘stemmen’ zegt ons straks het uit de Schriften verstane zwijgen van het Lam, en zijn gekerm, en zijn geween in Gethsemané en op Golgotha. Alle losse parolen en aphorismen wijzen naar die Ene, die straks aan een kruis in zijn hoogste zwijgen ten sterkste spreken zal, en die zo zal tonen, dat verlossing offer is, offer en offerspraak, daad en woord. Wie de stemmen hoort, die hoort van een kruis, en O stemme van 't houtene Kruis,
o Kruis van den Heere, gegroet;
Gij blozende vrucht aan den edelen boom,
gekruiste Verlosser, gegroet!
O Stemme van 't houtene Kruis,
O Stem van het houtene Kruis,
ik vraagde zoo dikwijls, ik vraagde en ik bad,
en...de antwoord is altijd: het KruisGa naar voetnoot1).
|
|