Licht in den rook
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
XIV. Daniels beloningToen beval Belsazar en zij bekleedden Daniël met purper, met een gouden keten om zijn hals, en zij riepen overluid van hem, dat hij de derde heerser in het koninkrijk was. LOON uitkeren valt nooit mee; honoreren grènst aan beledigen. Vooral profeten belonen is een moeilijke kunst: zij taxeren juist in grènsgebieden. Profeteren moge zwaar zijn, beloning van de profeet kan meer dan éénmaal zwaarder heten. Want de profetie komt naar inhoud èn naar acte altijd van boven. Soms zelfs is zij in meer dan een opzicht een onmiddellijk geschenk van God; een directe inspraak van Gods Geest, die een toevoeging geeft aan wat reeds bekend was, of een verfijning van het dienaangaande gewonnen inzicht. Aangaande dat ‘nieuwe’ heeft de profeet dan niet zorgvuldig, angstvallig nagedacht, eer hij de mond opendeed; hij heeft, alsof hij eigenmachtig daartoe dóór had te ‘stoten’, geen zware strijd moeten voeren in en met zijn eigen ‘oorspronkelijke’ gedachten; hij heeft wat hij zeggen gaat, gezien, soms zelfs min of meer plòtseling, en ònmiddellijk. Ja, er is profetie, die verkregen wordt ‘als in de slaap’, of in ‘zo iets als slaap’Ga naar voetnoot1). Maar wie de profeet te beantwoorden heeft, wie hem het loon heeft uit te keren en zijn gesproken woord taxeren moet, die staat verlegen, meer dan eens. Of eigenlijk altoos. Hèm wordt de honoréringsuitspraak van zijn mond, de bepaling van het profetenloon, niet gegeven ‘als in de slaap’. Toch is ze moeilijk; ze is niet minder dan een ‘iudicium’, ditmaal van zijn kant. Hij moet nadenken, taxeren, hij moet de maatstaf aanleggen..., | |
[pagina 138]
| |
en dat bij profetie, die zelf haar eigen maatstaf wil wezen? Omdat zij pretendeert, Góds Woord te zijn? Iudicium van Góds kant? Wie is tot deze dingen bekwaam? Kan de mens dat? Ach, laat ons eerlijk zijn: wie aan een profeet een beloning heeft uit te keren, die staat altoos allereerst voor dat grote bezwaar, dat het werk van een profeet uiterst moeilijk is te taxeren. Dat geldt trouwens reeds van alle gesproken woord, van elke geestelijke arbeid. Maar vooral van de profetie. Profetie immers is geen ‘geestelijke arbeid’ zonder meer, doch draagt in zich de neerslag van Boven, het inslaan van Gods licht zowel als vuur in de geest van de profeet, en het uitslaan van die beide naar buiten, naar de mensen. En wie zou Gods vuur, wie zou Gods licht kunnen ‘betalen’? Welke aardse maatstaf is er voor goddelijke inspiratie? Gods Woord komt ‘gratis’ en is niet verhandelbaar. Daarbij komt nog iets anders. Het loon eens profeten, dat trekt des profeten Zender zich aan; men kan er zeker van zijn, dat het in Gods eigen handen opgewogen wordt. Wie niet geaarzeld, niet soms gehuiverd heeft, als hij aan een profeet zijn ‘loon’ uitkeerde, die heeft achter de profeet de alwetende en alvermogende licht- èn vuur-werpende God niet gezien. En God taxeert altijd zuiver. Hij, die alle dingen altijd ziet in onderlinge samenhang, die nooit de dingen los van elkaar aanschouwt, maar elk ding in zijn omlijsting, Hij kan niet anders dan altijd vergelijken, d.w.z. naast elkaar zetten dit en dat, in toetsing, ook van hun onderlinge relatie. Wat is het zwaar, een profeet te belonen! Profeteren is zilver, maar horen, doen, en ook lonen, is goud.
En toch - hoe gemakkelijk komt de wereld tot de bepaling, en tot de uitkering van profetenloon...Het loon van een profeet - hoe gauw is men het daarover eens met zichzelf. Zó gauw soms, dat men zich niet eens de tijd gunt voor de overweging van de vraag: beloon ik nu als zodanig de profeet of... | |
[pagina 139]
| |
de waarzegger, de voorspeller? De herder, of de herdershond, die zo fel, zo indrukwekkend, kan blaffen? Wanneer Zacharia, de profeet, het volk ontmoet met een vraag, die - echt naar de wijzeGa naar voetnoot1) van profeten - de ontdekking beoogt van 's harten binnenst overleg: ‘geef mij mijn loon’ - wel, dan weten ze 't aanstonds: hij kan 't meteen in ontvangst nemen, als hij wil: 30 zilverlingen. En die beloning staat bekend als een loon-voor-alleman, ook wel een slavenloonGa naar voetnoot2). Maar van boven klinkt de stem Gods: een heerlijke(!) prijs, die Ik waard geacht ben van hen! Dat loon was een belediging, niet eens door zijn karigheid, als tegenhanger van ruimhartigheid. Het was een belediging door zijn slordigheid, zijn haastig afdoen van de zaak als ware 't een zaakje-van-iedere-dag. Een allemanszaakje.
Wanneer nu Daniël, de profeet, laat in de laatste nacht van een ten dode gedoemd régime zich meldt als òpgeroepen tekenlezer, als opgecommandeerd ‘vakkundige’ ter zake van chiffreschrift van godenvingers, voor eigen besef evenwel profeet-van-Jahwe zijnde, en in deze toch wel moeilijke positie verschijnt in de feestzaal van Belsazar, dan wordt de loonkwestie opnieuw gesteld. Niet door Daniël zelf; hij wil zelfs van loon ditmaal niet weten. Maar in de zwoele atmosfeer van Belsazars dronkemansfeest kan men 't niet laten, te taxeren en te belonen. Dat is immers de ‘gratie’, de ‘elegantie’ der koningen, waarin ze, meermalen welbewust, hun koningschap als afglans van de goddelijke glorie geldend maken willen. ‘De altijd royale’ koning is wel vaker aangemerkt als prototype voor ‘de altijd royale’ God. Fout is daarbij, dat zulke ‘altijd royale’ koningen de verrichte dienst en het uit te keren loon met elkaar in verband zetten naar evenredigheid; want om déze te kunnen bepalen, hebben ze de profeet zelf, ook voor dit vraagstuk, nodig. Maar koningen verdelen de rollen doorgaans zó: de profeet dóet wat hem opgedragen wordt; het honorarium echter, dàt | |
[pagina 140]
| |
bepaalt de koning. En de koning betaalt naar wat er in de schatkist is. De schatten in die kist zijn alleen maar ponderabilia, - en daar begint het ongeluk. Zie maar eens aan: ook Belsazar heeft alleen maar ‘Belsazarsloon’: wat goud, wat purper en dan ook nog een titel, ja vooral een titel! Profeten bepalen het loon naar de verdienste; maar koningen, gelijk deze er één is, taxeren bij voorbaat de verdienste naar het loon, dat zij te vergeven hebben. Een verdienste, die buiten het kader van hun beloning valt, zou hen overvleugelen, wijl ze hun koninklijke elegantie van belonen, taxeren, meten en wegen, als tenslotte machteloze acten bespotten zou, en hen in hun glorie buiten werking stellen. En daarom halen zij die verdienste binnen de kring van de waarden, waarvoorzijwoorden, prijzendewoorden, beloningen hebben. Dat is hun zonde. Zo komt het conflict. Het komt er, ook bij de meest grandióze beloning. Het komt er, en het doet de profeet zeer, terwijl het hem stréélt, zoveel ‘het vlees’ aangaat, Moet hij met een buiging bedànken voor het hem uitgekeerde honorarium? Maar hij juist weet, dat zo'n beleefde dankzegging in zijn mond niet meer waard is dan een doodgewone lof-der-zótheid.
Het conflict doet dan ook prompt zich voor in de nacht van Belsazar, der Chaldeeën koning. Als Daniël uitgesproken heeft, subiet krijgt hij zijn loon; en beter komt hij bij deze heiden er af na één dienstverrichting, dan Zacharia bij zijn eigen volk na langdurige arbeid. Met goud en purper getooid en in een nieuwe waardigheid verlaat Jahwe's profeet straks als Belsazars dignitaris de zaal. Dat is heel wat meer dan die ‘dertig zilverlingen’. De scherpzinnige, met geheimtekens vertrouwde ideogrammenlezer Daniël, dié heeft ‘aansluiting’, ‘antwoord’, of tenminste applaus gekregen. Maar de profeet Daniël, - dié gaat heen zonder wezenlijk antwoord. Want een bravo voor een geleerde is nog niet een amen waarop profeten wachten, de mensen, | |
[pagina 141]
| |
die van de beurtzang houden, van woord en wederwoord. Wij weten dat uit Christus' mond. Hij sprak eens (Mt. 1041): wie een profeet opneemt, op naam van een profeet, d.w.z. juist omdat, en juist inzoverre hij een profeet is (vgl. Mc. 941), en wie daarmede erkenning geeft, niet aan een of ander los woordje, een of andere voorspelling, een of andere gratie van hem, maar aan het door hem gebrachte, continue Woord, die zal het loon van een profeet ontvangen. Ja zeker, het staat er zó: ontvangen. Dáár is Belsazar voorlopig nog niet aan toe. En vervolgens: wie een rechtvaardige ontvangt, niet omdat het een interessante man is, of een heros, of een, die niet tegenvalt (dat zou hijzelf weerspreken), doch op naam van een rechtvaardige, in erkenning dus van de wet, waarvoor hij beeft, zodra hij zijn God weer ziet, die zal het loon ontvangen van een rechtvaardige. Ontvángen. Maar Belsazar is dáár wel ver vandaan. In dit licht is Belsazar geoordeeld: hij heeft Daniëls doorlopende profetie links laten liggen, en gaat daar nog mee door. Hij honoreert alleen: de ontcijfering van chiffreschrift. Hij ‘ontvangt’ de profeet niet op naam van profeet, doch op naam van waarzegger, droomverklaarder, ‘contactman’ tussen ‘de andere’ en ‘deze’ wereld. Maar zulke contactmensen, en zulke tekenduiders zijn er ook genoeg aan 't hof: ze worden trouwens geregeld betaald, met zo iets als een meervoud van ‘dertig zilverlingen’. Ze zijn echter in Belsazar's ogen met z'n allen alleen wat minder bekwaam, dan Daniël, voor deze keer. Vandaar, dat deze laatste een extra hoge uitkering krijgt. Maar principiëel wordt hij met al die anderen gelijk gesteld. Dat Daniël een andere God heeft, en diens Woord draagt, dát is het fijne puntje; maar juist dát wordt in het honorarium niet verdisconteerd. Voor het Woord zou men moeten búkken, en dan zelf het loon van een profeet ontvàngen. Maar voor een voorspelling bukt men nooit: kennis omtrent feiten is wat anders dan bekering en geloof, of hun causeringsmacht. Want, let maar weer goed op: in feite is het loon, waarmee Daniël straks vertrekken mag, een bespotting, een opgelegde hoon. Heeft hij niet schrift ontcijferd daar aan de wand, ge- | |
[pagina 142]
| |
heimschrift, dat Belsazars einde en de ondergang van zijn koninkrijk voorspelde? O koning, uw goud en uw purper zullen door het slijk gehaald en met uw bloed bevlekt worden, zo voorspelde de man, die nog in een feestzaal de distincte letters wist te onderscheiden in een vlammenschrift. En gratievol dankt hem de koning voor de boodschap en - tooit hem met het goud en het pruper, dat bestemd is om te verdwijnen. Geef acht, wàt Belsazar beloofd heeft: blijkens vs 16 heeft hij een honorarium vastgesteld voor de ontcijferaar, en voor niemand anders. Om een profetie, een bijkomende Woordbediening, heeft hij niet gevraagd. Maar Daniël van zijn kant had zich met de prompte levering van een blote parafrase van geheimtekens niet tevreden gesteld. Hij had gezegd: houd uw geschenk (vs 17); hij had toen, vóórdat hij aan die tekens toe-kwam, en aan hun parafrase, rustig het Woord bediend (tóen was die man profeet, vs 18-24), en pas daarna had hij gezegd: ziehier, hoe men die vreemde letters spellen moet, en hoor, wat hun voorspelling is (vs 25-28). Toen was Daniël klaar; en Belsazar kwam aan de beurt. Wat doet hij? Precies zijn program afwerken: hij had de ontcijferaar honorarium beloofd; welnu, dat wordt hem, al had de man het afgewezen, uitgekeerd. Maar om die preek, die profetie, bekommert hij zich niet. Hij separeert de profeet van de ‘deskundige-inchiffreschrift’. O koning, zo had Daniël gezegd, red uw leven en bekeer u tot God, want uw rijk gaat onder en al uw autoriteiten, al uw waardigheidsbekleders zullen verdwijnen: de profetie! Maar tot loon van de voorspeller-vakkundige wordt Daniël uitgeroepen tot beheerser, tot derde autoriteit in het rijk, dat gescheurd zal worden. En het aantal hoogwaardigheidsbekleders wordt met één vermeerderd, in dezelfde nacht, waarin alle dignitarissen zullen zijn vervallen, omdat voortaan een overwèldiger de baantjes heeft te vergevenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 143]
| |
Dat loon is Belsazars verhardingsteken, - of wanhoopsdaad. Zal hij geen koning meer zijn; zal hij zonder gratie wezen; zal hij niet meer geven kunnen? Hier is zijn geschenk. Nòg is Belsazar koning, die goud te vergeven heeft en purper. Koningen blijven graag stijlvol in-de-zelf-handhaving. En straks staat Daniël daar; en in zijn ziel groeit het lijden, om zùlk een beloning, om zùlk een armoede van geest. ‘Gegroet, o heerser’, zo hoort hij ze zeggen. Maar de onhoorbare stem van Hem, van wie daar straks die onzichtbare hand was, zegt tot Daniël, doch niemand hoort het: ‘U groeten, die sterven gaan’: wie u verwerpt, die verwerpt Mij; wie u niet als profeet ontvangt op naam van een profeet, wil van Mij geen loon als eens profeten loon ontvangen. ‘U groeten, die sterven gaan’. Dat laatste horen koningen dik wijls en profeten zelden. En als de koningen die groet vernemen, dan worden de stoelen der koningen er door bevestigd. Ook Daniëls koningsgoud is hem althans tot op zekere hoogte gewaarborgd, als Belsazar sterft; want na diens dood blijft in de tijd, die aan het rijk nog rest, Daniël de man, die zijn loon...verdiend heeft in de ogen der massa, die zo òpziet tegen ‘contactmannen’, die tussen goden-en-mensen opereren. En dan, de nieuwe overweldigers zullen niet licht aan zùlke lieden raken: men dorst meermalen juist hèn niet doden: rustig docerende profeten eerder dan zulke geheimzinnige ‘contact-mensen’. Maar als zij, die sterven gaan, de koninklijke verschijning in Daniël groeten, hoort hij hen dan wel? Te scherper verneemt zijn profetenziel deze schampere ironie. O God, hoe zwaar is het, uw profeet te zijn! Hoe zwaar weegt zulk een loon!
Nog menigmaal worden de Daniëls met goud getooid. En naar gelijke wetten, bij hen, die niet geloven. Ten dele ligt daarin eenzelfde beschaming voor de ‘eigen’ mensen van de profeet, als hier bij Daniël. Zacharia krijgt van zijn volk een slavenloon, en in zijn eigen vaderland is de pro- | |
[pagina 144]
| |
feet niet geeërd’. Maar vreemden, Belsazars, zijn soms zo heerlijk enthousiast, en komen dan niet met enige zilverlingen, doch met goud en purper aandragen. Menige profetische geest, die een gave Gods was, vond om zijn schitterend verschijnen de erkenning buiten, die hem binnen, bij ‘de zijnen’s, onthouden werd, en die toch ook iets is, hoewel niet alles. Toch is de man te beklagen, die, wanneer zijn ‘eigen’ volkje stuurs tegen hem doet, en koud, terwijl hij bij ‘de vreemden’ een warme ontvangst geniet, dáárom er toe neigt, ‘de antithese’ dan maar te verdoezelen, en de grenzen uit te wissen. Want altijd blijft èlk ‘Belsazarsloon’ evengoed een belediging als het loon der 30 zilverlingen, dat aan Zacharia uitgekeerd werd. Nú ook nog wel wil ‘de wereld’ naar boetgezanten horen. Ze zal zelfs wel applaudisseren, als iemand met talent zijn bliksemschichten werpt. Maar 't is de oude historie: de toepassing is niet de ‘zak’ en de ‘as’ en de aflegging van het purper; maar: de vermeerdering van het goud en het nooit-ontruste hart. Zulke boetgezanten zijn dan welkom tot op zekere hoogte: bij 't Woord, dáár is de grèns bereikt. Een modegodsdienst is aan het opkomen, die, hoewel ver van Belsazars brooddronkenheid, toch meedoet aan zijn oppervlakkigheid. Als Daniël zonder enige inleiding, zonder enig zelfvertoon vanwege zijn ‘vakbekwaamheid’ in de analyse van geheimzinnigheden, zomaar pardoes aan Belsazar de ondergang voorspeld had - misschien had het hem zijn hoofd gekost. Maar in die omlijsting en met zulk een openbaring van schitterend ‘talent’ mag Daniël zeggen wat hij wil: luidsprekers van ‘de goden’ zijn inzóverre welkom, als ze zuiver ‘doorgeven’ wat op de door goden besproken grammofoonplaat staat; die plaat zelf komt er minder op aan. En die bijgeluiden, als dié er maar niet zijn. En 't Woord van Daniëls profetie, dàt is voor de Belsazars een ‘bijgeluid’; dàt moet nog weg: 't komt op de mechanische reproductie aan. Niet de inhoud van Daniëls profetie, maar het talent van zijn geheimschriftvertolking wordt hem beloond. Men stond over de bekwaamheid van de profeet verstomd, niet over de majesteit van het geprofeteerde. | |
[pagina 145]
| |
En nu... Wacht u dus, moderne mens, voor Belsazars loonmaatstaf. U mag men soms de platen draaien van hemel of hel, liefde of haat, beschaving of bekering, ge vindt het soms wel goed - als er maar talent is, en reden voor bewondering of verbazing. Een séance is dan een daalder waard, maar een preek geen duit. Ge verdeelt uw Zondagmorgen-beurten tussen predikers van uiteenlopende richting, als 't maar - glanst. In uw salon mag voor 'n keertje de orthodoxe dominee converseren met de moderne - als 't beiden maar presentabele mensen zijn, en vooral interessant; ge hebt dan ook ‘profeten’ geherbergd, nietwaar? Maar de vraag blijft: op welke naam? Ge leest van alles door elkaar - strenge mahatma's en blijspeldichters mogen om beurten hun werk op uw tafel leggen; en ge speelt op uw piano van alles, vrolijke en lieflijke en scheemrige zangen en liederen van wan-hoop-en-wee, verzen van hemelverwachting en ook van hellegerucht. Maar gij hebt uw geest open niet voor wat ge verneemt, maar alleen voor de wijze, waarop het tot u komt. Gij jubelt soms en weent, maar niet om de waarheid van het goddelijk woord, doch om de schoonheid van uw helden en de robuustheid van ùw heldenveréring. Maar uw ‘Belsazarsloon’ is bij God verworpen. Gehoorzamen is meer dan een blinkend offer, en gelovig opmerken beter dan enthousiaste heldenverering. Bij profeten Gods zijt ge zo maar niet ‘klaar’. Ook gij niet, rechtzinnige mens, die van de profetie, van de prediking, de vorm bewondert, of ook niet bewondert, maar in elk geval de inhoud naast u neer legt. Belsazar heeft Daniël, de profeet, met ere gekroond, en zó ‘ontvangen’, maar dan niet als profeet, doch als akrobaat en aristocraat, als ‘uitverkorene’ (élite-man) van de geest. Zijn loon heeft Belsazar óók gehad, en zijn loon was naar zijn werk; Gods beloning voor hem was naar de zijne voor Daniël. Want in dezelfde nacht werd Belsazar, der Chaldeeën koning, gedood. Maar zodra de Daniëls, óók òngeroepen, u bewégen en ontroeren mogen, niet door de vorm, doch door de inhoud hunner | |
[pagina 146]
| |
profetie, en ge niet hun woorden wegwuift in luchtig applaus, doch de stem, die dreigt en vertroost, laat inwerken op uw ontvangende geest, staat er ook voor u: Wie een profeet ontvangt omdat hij komt als profeet, die zal het loon van een profeet ontvangen. Dat loon is groot, want God heeft een andere maatstaf dan der Chaldeeën koning: God maakt van uw hóren uw loon. Maar dan uw genáde-loon. |
|