De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdInterkerkelijkheidGa naar voetnoot*)Nog steeds rust op ons de plicht, iets te zeggen naar aanleiding van het ons ter aankondiging toegezonden Gedenkboek der Societas Studiosorum Reformatorum (1951, N.V. W.D. Meinema, Delft). De S.S.R., de Unie van Gereformeerde Studenten aan Openbare Hogescholen en Universiteiten, heeft een gedenkboek uitgegeven: 1886-1951. De uitgeefster zorgde voor prachtig papier en voorname druk. Zonder enige uitdijingspoging, integendeel, in vrij compresse, hoewel steeds welverzorgde en gemakkelijke druk, is het werk uitgebreid tot 464 bladzijden. Een prestatie dus. Het boek is verkrijgbaar (voor ƒ 7,40) bij de heer J. Stellingwerff, Vlamingstraat 24 B, Delft. Een prestatie, ook wat de inhoud aangaat. Medewerking verleenden: A. Stolk, Ir. W.F. Schut, W. Vermeer, A.G.v. Omme, Ir. H.M. Penning, H.v. Harten, Dr. J.P.A. Mekkes, H. Snijder, G. Puchinger, Dr. C. Tazelaar, H.L.L.v. Werven, Dr. J. Itjeshorst, J.H. Prins, Dr. L.W.G. Scholten, C. Groen, H. Marsman, W. de Mérode, Ds. M. Kruyswijk, J. Lever, J. Stellingwerff, R.W. Vel- | |
[pagina 482]
| |
berg, J.M. Hummelen, Ir. W.J. Pars, Ir. J.Ph. Poley, Dr. Ir. H.v. Riessen, Dr. Ir. J. Bergmans, Dr. T.J. Poppema, Dr. A. Pieron, Dr. F.J. Tolsma. Een personenregister is toegevoegd. Advertenties: niet meer dan twee (het orgaan der S.S.R., en Polemios): men ziet: een eerlijk slot, want niemand is bedot. Een waardig slot: niemand is iets afgebedeld. De bijdragen zijn deels bepaald door het karakter van het doek als gedenkboek. De Unie bestaat 65 jaar; en 50 jaren duurde reeds haar zogenaamde ‘interkerkelijk karakter’. Een en ander werd aanleiding tot het schrijven van historische bijdragen. Het ‘Unie-gedeelte’ bevat dan ook: De geschiedenis van de S.S.R. van 1886-1941; van 1941-1945; van 1945-1951, alsmede beschouwingen over de S.S.R. en de Universiteit, de Civitas Academica, de Pers, de Kerk. De Unie, 50 jaar lang interkerkelijk. Is dat iets ‘om - vrolijk - te gedenken’? Natuurlijk om te gedenken. Maar de vrólijkheid daarvan zal zich hebben te legitimeren, eventueel, door een zuivere karakterisering van wat interkerkelijk metterdaad is. Naar mijn mening is - afgezien nu eens van de pre-positie ‘inter’ - van ‘inter-kerkelijkheid’ alleen maar dán met goede reden te spreken, indien men onder ‘kerk’ telkens weer (wel niet ‘dezelfde’, maar dan toch:) hetzelfde verstaat. Als ‘tussen’ (‘inter’) Kades en Sur (Genesis 20:1) iemand woont, (vergelijk Vulgaat op Genesis 10 vers 12; 13:3, etc. etc.), dan moet men er zeker van kunnen zijn, dat niet Kades een geografische plaats, en Sur een ‘plaats’ in een boek is; als tussen (‘inter’) enkele herders een twist is (Genesis 13:7), dan moet ik kunnen vertrouwen, dat de man, die het mij vertelt, niet de ene maal bedoelt een schaapherder, en de volgende keer een bisschop, een dominee, een lid der familie Herder, een hond, die ‘herder’ heet. En als wij vermaand worden (Marcus 9:50): hebt vrede onder elkander, dan moet, wie hier met de vertaling ‘inter’ (tussen elkander, of tussen u) werkt (Vulgaat) me ervan zeker doen zijn, dat niet de ene maal een discipel van vlees en bloed en de andere keer een Unie van Discipelen en - laat ons zeggen - Patriotten of Kaashandelaren bedoeld is. Wie ‘inter’ zegt, heeft zich verplicht, zijn mond alleen open te doen, wanneer hij het meervoud der zaken, waartussen (‘inter’) iets gezegd wordt te verkeren of aanwezig te zijn, een meervoud is van gelijke zaken. Niet van (ten onrechte) gelijknámige. Als ik een inter-academiale vereniging op- | |
[pagina 483]
| |
richt, moet ik die vereniging oprichten ‘tussen’ academies, en niet tussen academies en dameskransjes, of schutterijen, of zélfs zo iets als een voormalige griekse academie, of een hedendaagse academie voor boksers of pedicuren. Zodat we maar zeggen willen, dat overal, waar onder ‘kerk’ binnen de kring van ‘kerken’, waartussen men laveren of werken wil de éne keer iets heel anders verstaan worden moet, dan de ándere keer, het woord ‘inter-kerkelijk’ opium is voor het volk, kwade profetie, afstomping der consciëntie, een spelen in de kaart van wie het woord misbruiken. Wat zou men ervan zeggen, als ik een ‘interstátelijke’ unie wilde oprichten tussen de Staat der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Volken, en de Friese ‘Natie’, en de Bond van Displaced Persons, en de Verstrooide Joden, en de Sociëteit der Ware Arabieren? Men zou hiér mij opbergen achter de tralies, en ginds mij een leesverbod opleggen, en élders zeggen: het mankeert hem in de bovenkamer. Maar de ‘kérken’ zijn zo tám; die láten maar ‘interkerkelijk’ heten wat zo wil: What is in a name? De vraag is dus te stellen: is hier bij de S.S.R. het woord ‘interkerkelijk’ geoorloofd? Het antwoord is mijns inziens ook hier: neen. Neen, zoals het doorlopend ‘neen’ wezen moet in Nederland. Want wat men ‘kerk’ noemt binnen het kader der ‘kerken’, waar men ‘inter’ wezen wil, is de éne maal (niet maar naar mijn smaak, doch ook naar de eigen publieke verklaring) iets volkomen andersoortigs dan de andere keer. Denk maar aan de Hervormde Kerk en een gereformeerde kerk. De leiding van S.S.R. begrijpt dit natuurlijk zelf, en heeft in de laatste jaren getoond, er over na te denken en ermee te rekenen. Ze heeft ook waarborgen willen scheppen tegen het ‘zo maar’ aanvaarden van leden uit een of andere kerk, of ‘kerk’, of wat als kerk zich aandient, misschien wel onder andere naam. Tegen het barthianisme met name is stelling genomen; en miskenning van dit feit ware even verkeerd als de waan, dat men klaar is gekomen. Hoe veel raadselen het woord ‘interkerkelijk’ oplevert, of liever: helpt camoufleren, kan men illustreren aan het feit, dat, zie bl. 33, Mr. P.B. Bouwman, erelid der S.S.R., uitsprak, dat tot de vraagstukken van interkerkelijke aard te rekenen zijn: uitbouw van de belijdenis, bevordering van de eenheid van alle gereformeerden, enz. En tevens: intermédiair te verlenen, daar, waar verschil van kerkelijk standpunt een goede samenwerking tussen gereformeerden dreigt te | |
[pagina 484]
| |
verstoren. De ene keer betekent dus interkerkelijk veel-kerkelijk, de tweede keer tussen-kerkelijk; en beide malen is ‘kerkelijk’ (‘kerk’) een mythisch woord. Interessant is in dit verband de herinnering aan het feit, dat door bedoeld erelid de ‘interkerkelijke’ S.S.R. zélf aangaande dit intermédiair verlenen dáár, waar een goede samenwerking tussen gereformeerden dreigde verstoord te worden, zich had horen aansporen, de S.S.R. als organisatie dus, maar dat een eerste stap in die richting gedaan werd niet door de S.S.R. zélf, nóch ook door het Bestuur der Unie als zodanig, maar door die Uniebestuursleden, die destijds behoorden tot ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Zij richtten zich namelijk op 19 februari 1944 tot de bekende aan het uitwerpen al begonnen zijnde synode. Ze deden dit dus als personen; niet hun Bestuur: laat staan de Unie deed het. En toen ze schreven: dit doen wij wel als personen, maar dan toch ‘namens’ onze medestudenten, toen werden onder die medestudenten niet de studenten van S.S.R. bedoeld, laat staan de S.S.R. zelf, doch die ‘medestudenten, die tot dezelfde kerk behoorden’. Met andere woorden: de S.S.R. zelf bleef er helemaal buiten, en wat de leden-adressanten verrichten, hadden ze ook kunnen doen geheel los van hun student-zijn, of van hun S.S.R.-lidmaatschap. Ze schreven wel (in hun brief aan de synode) dat ze adresseerden ‘‘namens de Gereformeerde Universitaire jeugd aan de openbare Hogeronderwijsinstellingen van Nederland’, maar de juistheid hiervan wordt door hen zelf - blijkens het zoëven gememoreerde - thans ontkend: die uitspraak was te boud. Ze merkten op, dat het doordrijven van de scheur de studenten voor een schier wanhopige positie zou plaatsen. Kwam er een scheur, zo zeggen ze erbij. dan wilden zij niet kiezen vóór óf tegen die of die, want ze erkenden, dat ze aan de leiders van beide kanten veel, zéér veel te danken hadden, en niet één van hen te kunnen missen. Noch in hun studie, noch in S.S.R. Ze willen niet zeggen, dat die of die een valse leider is; ook al zouden ze persoonlijk van mening zijn, dat er hier of daar grote fouten zijn gemaakt, dan nog willen ze een ieder van de geadresseerde synode als leiders van ‘al onze kerken’ aanvaarden. Ze vrezen, dat de kerken totaal versplinterd zullen worden, dat op haar het beeld van 1 Corinthe 3:1-9 toepasselijk zal worden, en dat dit zal gaan ten koste van ons kerkelijk optreden naar buiten. De scheur wérd doorgedreven; en de synode verklaarde: ieder, die het verband met ons niet verbreekt, MOET tenminste drie jaar lang alles uitvoeren wat we zeggen (ook dus het voor God als valse leider, | |
[pagina 485]
| |
ja misleider, uitroepen en behandelen, bijvoorbeeld weigeren, de valse leiders, als ambtsdragers te erkennen). En tóen? Toen waren er leden, die dit op zich lieten en nog laten zitten, en die ook daarnaar doen, en publiek geacht willen worden te doen. En er waren anderen (we erkennen dankbaar: een groeiend aantal van die anderen), die daarvoor bedankten, en mannen durfden zijn, niet varend onder die valse vlag. De historie (zie bl. 34) wijst uit: het interkerkelijke was een mythe, en wat zo heette, dát was machteloos. Van het intermédiair kwam niets terecht. We hopen van het belangrijke boek nog wat te zeggenGa naar voetnoot*). |
|