De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdWie ‘erkent’ nu eigenlijk anderer doop?Ga naar voetnoot*)Voor de zoveelste maal, maar deze keer uit de mond van een | |
[pagina 480]
| |
jurist, die aan de V.U. doceert, kan men in de laatste weken weer het argument horen gebruiken: wees maar niet tegen de Wereldraad van ‘kerken’, en heb maar geen bezwaar tegen de leer van de pluriformiteit van de kerk, want..., men ‘erkent’ toch ook de doop van andere kerken? Als iemand van de éne kerk naar de ándere stapt, dan zal men, tenzij misschien bewezen worden kon, dat de doop niet bediend is door een geordend man, of niet met de juiste formule, er niet over denken, de persoon-in-kwestie bij de intrede in de eigen kerk (nog eens) te dopen. Daarmee ‘erkent’ men dus - aldus bedoeld argument - de doop van die andere kerk. Maar wat is er dan voor bezwaar tegen, die kerk zelf ook te erkennen? Het feit, dat men in gevallen als de aangewezene, de doop niet herhaalt, erkennen we natuurlijk. Wat we alleen maar betwisten, is: dat men, door niet nog eens te dopen, daarmee wél een daad van erkenning van die doop verricht. In het algemeen is er verschil tussen iets niet doen, en iets wel doen. Het is een gevaarlijke regel: wie zwijgt, stemt toe: als men u of mij aan die regel hield, we zouden onmiddellijk ons verongelijkt achten. Zo is het ook gevaarlijk, te concluderen: men doopt niet voor de tweede maal, ergo: men erként de doop der anderen. Erkennen? Wat betekent dat hier? Blijkbaar bedoelt men: de ambten van de anderen erkennen, of de aanwezigheid van Christus' Geest bij hen erkennen. Maar wie heeft dat in alle gevallen, waarin niet wordt ‘herdoopt’ bewezen? Het bewijs is niet te leveren. We onthouden ons van een historische studie over de geldende praktijk in dezen, maar durven ook zonder deze beweren: niemand kan bewijzen, dat overal niet-herdopen betekent: erkennen in deze zin. Men bedenke: a. doop is prediking met een dikke streep eronder: bezegeling van de beloften Gods; denk aan het uit de klassieke theologen bekende voorbeeld, dat de doop tekent als een zegel onder het diploma van God. b. Altijd is gezegd: de doop hangt niet aan de waardigheid van wie hem bedient; reeds in de eigen kerk niet, laat staan in een andere. c. Wie het diploma gelezen heeft, en ter harte genomen, wat blijkt uit zijn aanvragen van het lidmaatschap van de kerk waar men zelf toe behoort, waarom zou men zulk een man nog weer eens het diploma overreiken met het zegel eronder? Het zegel is niets zonder het diploma, en d. als de man, de vrouw, die elders gedoopt is, bij ons komt, dan erkent hij (zij) ónze ambten; zullen wij dan nog eens dat diploma van een zegel voorzien, dat door ónze | |
[pagina 481]
| |
tong is nat gemaakt en erop gezet? e. Maar als wij zouden zeggen: we willen dat die doop (dat zegel onder het diploma van Gods beloften) wordt herhaald, dan moest men ook zeggen: wij willen dat al die preken, die de overgekomene vroeger gehoord heeft, worden overgedaan, en f. dat al die avondmaalsbeurten worden overgedaan. Men komt tot absurditeiten op die manier. Absurditeiten, want g. zodra iemand toont, dat hij de beloften Gods aanvaard heeft, plus ook de ambten, die wij zelf erkennen en aanvaarden, dan gaan we niet terug, maar wel vooruit. Dan gaan we zijn geloof versterking bieden niet naar de wijze van vroeger (kinderdoop, kinderpreek, kindercatechisatie, kinderhuisbezoek etc. etc.), doch naar de eis van het heden, dat wil zeggen het eerstkomende avondmaal. Er is natuurlijk veel meer van te zeggen. Alleen maar, het gezegde is voldoende om althans één ding te bewijzen: niet overdopen betekent nog volstrekt niet erkenning van de wettigheid der anderen. Men moest met zulke argumenten maar liever geen wereldraad propageren, noch de pluriformiteit. Wij erkennen alleen maar, dat Gods Woord, ook ‘onder een deksel’, krachten doen kan. |
|