De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘De tyrannie verdrijven...’Ga naar voetnoot*)Mogen we dr. Zuidema geloven, dan moet bij de eerstvolgende nationale feestviering, bijvoorbeeld ter ere van de hooggeroemde Benelux, als in tegenwoordigheid van onze federatief-bekenden, bijvoorbeeld de zeer loyale en democratische heer Spaak, groot Europeeër, het Wilhelmus na de Brabançonne, casu quo de Marseillaise, aangeheven wordt - ieder zijn meug - iedereen spontaan tot de blijde verbonden volkszang worden toegelaten, behalve dan de heer Zijlstra. Het is namelijk nodig, althans hém eerst te examineren in de interpretatie van de regel uit het Wilhelmus: die tyrannie verdrijven,
die mij het hart doorwondt...
Meneer Spaak blijft ongemoeid: hij heeft een mooie bril en is óók voor de federatieve gedachte. Hij verdrijft de tyrannie door een klein burgeroorlogje, opdat de democratie om beurten alles of niets betekene. Maar Zijlstra - houd die in de gaten. Want die wil de tyrannie helemaal niet verdrijven. Ook doorwondt zij hem het hart ganselijk niet. Hij is ongetwijfeld een vréselijk mens. Want - Zuidema heeft het gezegd - Zijlstra voert de tyrannie der zichtbare, institutaire kerk in. Het staat in de N.P. Gr. Ct. En het staat, nogmaals, op bl. 13, der brochure ‘Ja, tenzij...’Ga naar voetnoot**). Die is een herdruk der artikelen van de N. Pr. Gr. Ct, geschreven contra de Heer Zijlstra. *** | |||||||
[pagina 430]
| |||||||
Wat mag het vaderland toch dankbaar zijn, dat wij nog synodocratische hoofdonderwijzers hebben. Eén hunner - ‘historisch’ - heeft de brochure: ‘Ja, tenzij...’ meegegeven aan die schoolkindertjes wier ouders vrijgemaakt waren. Evangelisatie in partibus - althans in particulis - infidelium. Laat men toch ons Wilhelmus redden, opdat de reunie met de nationaal-federatieven en Benelux-partner Spaak niet verstoord worde. Spaak is voor de Spaakse orde in Europa, en voor de Hoogste Spaakse Justitia. Maar de Souvereiniteit bij de Gratie Gods dreigt te worden aangetast door zo'n tyran-rebel van één-en-dertig. Om Spaak te bewijzen, dat wij geen spaak in het foederale festival laten steken, zij de leuze: staak Zijlstra. ***
U vraagt zich af waar de heer Zijlstra, die toch vroeger zo mooi het Wilhelmus mee kon zingen, zijn zwenking ten kwade heeft beleefd? Hoe dié man zó vallen kon? Zuidema zal het u vertellen. Bladzij dertien. Daar wordt van Zijlstra een catalogus der ketterijen gegeven. Als daar zijn:
A is erg; b is erger; c is het ergst, zegt Zuidema. Lees maar: ‘Vooral die laatste uitspraak (blz. 189) is hier typerend en verderfelijk. Zij voert de tyrannie der zichtbare, institutaire kerk in’. Ziezo. Ik houd van Zuidema's directheid. Indien zij een blijk van ijver ‘met verstand’ is, zal zij een zegen zijn. Dan moet het ons spijten, dat Zijlstra nog over zo'n nimmer droge pen beschikt. Is zij onverhoopt uiting van een ijver niet met verstand, ja, dán móet het ons spijten, dat Zuidema soms vergeet dat hij toch professor is. Want dan verderft hij de jeugd. Maar zolang we de tyrannie van een vreemde ideologie willen verdrijven, zólang blijft dit punt aan de orde: wie redt nu het Wilhelmus? Het probleem is niet te ontgaan; want wie de tyrannie, ook al is het die van de zichtbare, institutaire kerk, invoeren wil, die kan geen Wilhelmus meer meezingen naarGa naar voetnoot**) | |||||||
[pagina 431]
| |||||||
de geest van Marnix. Marnix van St. Aldegonde. De man is niet vreemd aan de historie van het Wilhelmus. Als Zuidema gelijk heeft, doet hij het vaderland een goede dienst, door Marnix te beschermen tegen Zijlstra. Gun den marxist Spaak het federale leven, maar sla de anti-Marnixisten neer, ook al heten ze Zijlstra.
***
Maar - hééft Zuidema gelijk? We zullen maar niet vragen, of de kerk, waartoe hij behoort, de tyrannie uit eigen lichaam verdreven heeft. Wij menen ontkennend te moeten antwoorden, maar Zuidema zal allicht bevestigend getuigen. Hij zal tyrannie misschien als een kwestie van opportuniteit zien, als onze partner Spaak. Zodat ieder, die, ook langs legitieme weg, Spaak een spaak in het wiel steekt, ipso facto tyran moet heten, met of zonder zichtbare, institutaire vakbonden. Maar die kerk. Die zichtbare kerk. Die institutaire kerk. Zijlstra heeft de altijd royale onzichtbare kerk niet geëerd naar de wijze van de wijsbegeerte der wetsidee op dat punt waar ze Kuyper tot leidsman nam, en houdt nog aan Augustinus vast, die het zichtbare, institutaire kerklichaam een deel noemde van de universele kerk, het volle Jeruzalem. Een deel, en geen tijdelijke verschijning. Vandaar Zijlstra's deraillement. Zo zegt Zuidema het ook. En daarom is Zijlstra bij de tyrannen. Want hij meent, dat aan de kerk de woorden Gods zijn toebetrouwd. En dat dit ‘toebetrouwen’ insluit, dat het lichaam, waaraan - om zijn ‘dienst’ te mogen doen - die woorden God zijn overgedragen en opgedragen, zichtbaar is en institutair. Zijlstra meent namelijk, dat het toebetrouwen van een pand met het oog op een in de tijd te verrichten dienst alleen mogelijk is in geval er een in de tijd optredend instituut is, zichtbaar. Daar ligt de pointe. En nu meent Zijlstra, dat de Kerk, als spreekster van Gods Woord, dus opeisen mag de heerschappij van dat Woord. En: dat is nu zijn onverdraaglijke tyrannie. Hij kan geen Wilhelmus meer interpreteren naar Marnix. Want hij weet niet meer, wat dat is: ‘Om Godes Woord gepresen’. Dat prijzen moet niet de tijdelijke, maar de boventijdelijke kant uit. Niet de zichtbare, doch de onzichtbare Kerk. Niet het hoorbare, doch het onhoorbare Woord. Vriend Barth, en de P.v.d.A. zal het wel verdragen. Spaak ook. | |||||||
[pagina 432]
| |||||||
En die hoofdonderwijzer, als hij eindelijk de zoveel kilometers afstand tussen zich en zijn naaste voorgangers ingehaald heeft, zal het straks óók zo goedvinden. Maar - en nu leggen wij het wapen van de spot ter zijde, hoewel het niet ongeoorloofd is - maar wij zingen liever met Zijlstra mee het Wilhelmus. Want bij die tyrannie verdrijven dacht Marnix aan de opbouw van het zichtbare, institutaire kerklichaam. Op het Oude Delft in Delft zie je nog de sporen van Wilhelmus' toenmalige interpretatie. En ik zie er weer de verse sporen. En als Zijlstra en ik dan aan de regel ‘Oorlof mijn arme schapen’ toegekomen zijn, nu ja, dan denken we dus heus aan die applausgevers van Zuidema. De latere dr. H.W.v.d. Vaart Smit heeft eens in een candidaatspreek - ik hoor het hem nóg zeggen - uitgeroepen: ‘en dan zijn wij de moderne critiek dankbaar voor haar machteloosheid’. In die geest zijn wij met Marnix dankbaar jegens Zuidema. Voor zijn juist bij hém deze keer zo opvallende machteloosheid. |
|