De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGods kinderen ‘onder het juk’Ga naar voetnoot*)Gek toch, dat soms de mensen op elkaar kwaad worden, als men een bepaald iets hun zegt, en de spreker allervriendelijkst aan blijven zien, ook wanneer hij precies hetzelfde zegt, maar dan in andere woorden. Reeds herinnerden we aan een voorval, ergens in ons land. Daar waren enige mensen de kerkelijke hereniging van 1944 ontlopen, om met de onveranderde kerk-verscheurderswetten zich content te verklaren, en dus met de verscheurders zelf mee te gaan doen. Ze toonden tot die tijd toe zich heel erg boos, als iemand in de herenigde kerk het scheurtrekkend gezelschap als instituut een ‘valse kerk’ noemde. Ze vonden dat een allerongelukkigst extremisten-schema: wit-zwart. Dat betekende dus: men moest eigenlijk van geen kerkelijk instituut zeggen: valse kerk. ‘De ware’ en de ‘valse kerk’, die kon men niet meer zo gemakkelijk scherp onderscheiden. Wel stond in de belijdenis, dat die twee gemakkelijk te onderscheiden waren, maar zó iets kon een problementorsend mens van de 20e eeuw niet meer nazeggen in deze eeuw. En dus: helemaal geen wit-zwart-schema meer; liever pluriformiteit! - Welnu, tenslotte lieten deze tegen het waar-vals-schema opponerende, en dit schema als dodelijke leer scherp afwijzende mensen zich overhevelen naar de uitstotende gemeenschap; en kijk, het eerste versje, dat ze daar mochten aanheffen in de dienst des Woords was: het lied der ware-contra-valse-kerk-schematiek: breng, Heer, al uw gevangenen weder. Dat betekende dus: Heere, dat andere gezelschap, waar we vandaan kwamen, dat is een gevangenis. Ziet u wel? Als u in proza zegt: ware- | |
[pagina 366]
| |
valse-kerk, dan wordt men kwaad. Als u het in de taal van een psalmvers zegt, met andere woorden, maar precies hetzelfde, dan gaan ze zingen als een leeuwerik. Lach niet om die mensen, al moet ge het hen wél tegenspreken. Want iedereen loopt gevaar, in hetzelfde garen zich te laten verstrikken. Neem maar een ander voorbeeld: als iemand de Hervormde Kerk een valse kerk noemt, vinden velen dat héél erg. Maar verklaart hij: de gelovigen daar zitten ‘onder het juk’, dan zullen diezelfde mensen vaak in koor roepen: zo is het toch maar, hè? onze eigen hervormde dominee zegt het zelf ook, en we hebben nog pas van onze eigen hervormde synode heel flink alle mogelijke kwaad gezegd. ‘Gods volk is toch maar onder het juk.’ Met vele synodocraten is het net zo. Noem hun instituut vals: er komt ruzie. Zeg tot hun ‘bezwaarden’: u blijft dus nog onder het juk? want u wilt immers ‘de eenheid niet breken’, dan hoort u: precies, man; jij hebt tenminste nog ‘begrip’ voor mijn positie; als ze bij jullie allemaal zo waren, dan... En toch... Toch hebt u in beide gevallen precies hetzelfde gezegd. Als u zegt: de kerk is ‘onder het kruis’, dan betekent dat meermalen: Gods kinderen worden vervolgd door de ‘wereld’; ze wordt bedreigd van buiten. De vergádering wordt wel verhinderd, maar niet door de vergaderenden zelf. Maar als u zegt: de kerk is ‘onder het juk’, dan betekent dat tegenwoordig: Gods kinderen worden vervolgd door de hiërarchie, die ze zélf in standhouden, en tot allerlei dure prijs betalen; ze wordt bedreigd van binnen, want de gelovigen, die door Christus zijn vrijgemaakt van álle vreemde jukken, doen net, alsof er geen vrijmakende Christus werkzaam is geweest en nóg is; ze accepteren de hiërarchie alsof die een dwang van buiten af was, maar ze is niets anders dan een door hen zélf onderhouden en betaalde clique (dit woord behoeft niet hatelijk te zijn); de vergadering wordt ter dege verhinderd, en dan juist door de vergaderden zelf; met andere woorden de vergadering als vergádering is ‘vals’. Het instituut, dat de vrijgemaakten-van-Christus, als wáren ze nóg slaven ‘onder het juk’, maar ‘op zich laten zitten’, dat vergádert niet, doch het verstrooit. Bent u onder een juk? Dan bent u onder de hiërarchie. Daar kón u allang van af wezen. Dán bent u in ‘de valse kerk’. Want ‘juk’ is een confessioneel bepaald begrip. De kerk blijkt | |
[pagina 367]
| |
dáárom wáre kerk te zijn, dat ze slechts onder één juk is. Het enige, en dan noodzakelijke ‘juk’ is het ‘juk’ van Christus. Een ander ‘juk’ kan wel worden ‘opgelegd’, maar de gelovigen mógen het niet accepteren. Want ze móeten het, als vrijgemaakten van Christus, door een eigen vrije daad van zich afwerpen. Wie de kerk brengt onder een juk, dat niet van Christus is, die probeert haar vals te maken en wie door een (van Godswege steeds) verbóden onderwerping aan zúlk een juk hen laat begaan, en ‘zijn hals buigt’ onder dát juk, die maakt nu ook zélf de kerk tot valse kerk. Daar kunnen dan wel gelovigen zijn en bij het begin zullen het er allicht duizenden zijn. Maar die gelovigen zijn geen arme stumpers, die men beklagen moet, doch OP DIT PUNT, en dat is ditmaal van kardinale betekenis juist voor de kerkvergadering, aanváárden ze wat ze MOETEN áfwijzen; ze móeten het, naar hun eigen belijdenis. De Nederlandse Geloofsbelijdenis - om niet meer te noemen thans - spreekt daar duidelijk van. In artikel 27 staat, dat de ‘7000’, die in haast alle klassieke stukken van de Reformatietijd worden aangediend als voorbeeld van trouwe gehoorzaamheid en kerkbewaring (omdat ze het bekende ‘sjeaar’ dat wil zeggen overblijfsel, zijn, waarover Jesaja zijn hele profetie door spreekt), hun knie niet buigen ‘coram Baäl’. Dat wil niet zeggen, dat ze thuis, als brave, dapperdoende kerels, als een soort van ‘christelijk’ snoevende cóntralamechs tegen vrouw en kinderen zich ferm op de borst slaan, zeggende: maar mij krijgen ze niet, ik voer hier een groot woord, en ik ga hier niet vóór in een privé-gebed tot baäl; neen, ze doen het heel anders. Misschien staan ze te trillen op hun benen, máár, - ze weigeren voor het publiek opgerichte, en door de staatsmacht (Achab-Izebel) ondersteunde en begunstigde hoog-altaar van Baäl te bukken voor Baäl; ze zeggen: dat juk (van een corrupte staatsmacht, of van een ons opgelegde hiërarchie, die van Mozes' wetten afwijkt), dat juk weigeren we. We hebben daartoe recht en plicht. We dóen het eenvoudig niet: compareren voor-het-aangezicht (coram) Baäl. Ik voor mij geloof, dat de belijdenissen met dat ‘niet coram Baäl’ (niet voor Baäls aangezicht) zinspelen op het eerste gebod. Dat eerste gebod betekent, meen ik, goed geëxegetiseerd: geen andere goden hebben ‘nevens’ Mij. In de Reformatietijd (en daarna, ook thans) achten velen dit de goede vertaling (geen andere goden ‘beyond’ Jahwe). Maar er speelt, van de reformatietijd af aan, én van daarvóór, ook een andere vertaling een betekenisvolle rol: geen andere goden voor Mijn aangezicht; coram Me, coram Jahwe, voor Zijn | |
[pagina 368]
| |
aangezicht (officieel te ontmoeten in de bij de wet aangewezen plaatsen van de eredienst). Dan hebben die ‘7000’ geweigerd: ik verschijn niet voor het eredienstcentrum van Baäl (Jerobeam-Achab-Izebel, etc.) maar houd vast aan het eredienstcentrum van de God der vaderen, Jahwe de HEERE, sprekende door Mozes. Dan is daar dus een vals adres gesteld tegenover het ware adres. Het valse adres werd opgelegd, en met dwang door de staatsmacht (waarvoor betaalde valse profeten, en zich verkopende priesters zich als een kerkhiërarchie inzetten, tot de prijs ook van vervólging der gelovigen toe). Maar het wáre adres werd erkend door degenen, die zich hielden aan de wet van Mozes: daarboven stond, dat Jahwe ze allemaal had vrijgemaakt, ja zeker: vrijgemaakt, van het diensthuis, het ‘juk’ van Egypte, en dat Hij ze nu had gebracht onder ZIJN EIGEN juk: leert van Mij, zei Hij toen, want Ik ben nederig, dat wil zeggen: ik sta vlak naast u, (Deuteronomium 30, vergelijk Romeinen 10) en Ik ben zachtmoedig, en: Mijn juk is zacht, Ik heb geen drijvers geweldige roede, zoals Farao, Achab, de valse hiërarchie; en MIJN last is licht, die sluit zich aan bij de bouw van uw lijf én van uw ziel, die Ik hersteld heb. Vandaar dan ook, dat in artikel 28 en ook in artikel 29 dat ‘juk’ van Christus als het ENIGE TOEGESTANE terugkeert. Artikel 28 zegt, dat de gelovigen schuldig zijn zich bij de ware Kerk te voegen (de ware vergadering dus). Hoe? Of waarin en waardoor? Door te onderhouden de enigheid der kerk. Op wat manier? Door altijd te blijven bij het bestaande gefixeerde instituut? Of bij de meerderheid? Door bij voorbaat dát met zichzelf af te spreken? Neen - door zich te onderwerpen aan haar onderwijzing (ook die aangaande de kerk, haar vrijheid, haar rechten) en aan haar (met de onderwijzing kloppende) tucht, daarin de hals buigende onder het juk van Jezus Christus. Zó formeert men zelf (in het ambt der gelovigen) de ware Kerk. En daar staat tegenover van de valse kerk, dat zij zich aan het juk van Christus niét wil onderwerpen. En conform deze door en door verkeerde houding vervolgt zij (al of niet met inschakeling van de staatsmacht) degenen, die zich aan de Schrift houden; die ook zelf met velerlei boosheden behept zijn, maar die juist op die punten, waarin zij gehoorzaam proberen te zijn door haar zó vervolgd worden, dat zij op die punten, waarin zij zondigen door haar met de remedie der schriftuurlijke tucht niet eens meer worden behandeld ter genezing. | |
[pagina 369]
| |
Wij zouden, zonder veel moeite, uit onderscheiden andere officiële confessionele geschriften overeenkomstige uitspraken kunnen aanvoeren. We nemen de moeite niet. Het lijkt ons niet nodig. Want artikel 32 van onze eigen belijdenis zegt nu, dat de regeerders der kerk (zij, die op een of andere manier besturen) zich in het regeren (het lasten, zeg maar: een ‘juk’ opleggen) moeten wachten, af te wijken van Christus' ordinanties voor de kerk-regering; maar die regeerders - hoe ze ook heten, kerkeraad of superintendent, (zie een vorig artikelGa naar voetnoot*)), kerkeraad mét of zonder synodale besluiten of oekasen voor zich op tafel -, die regeerders, nog eens, moeten het juk van Christus, dat zachte, dat gezegende, dat ook de overtreders helpende juk van Christus opleggen, en mogen alleen dát juk opleggen. Want niet zij hebben iets op te leggen, doch Christus moet het doen door hen. Leert van Mij, want ik ben nederig, dat wil zeggen laag bij de grond, vlak naast u, en niet heel hoog op een verheven stoel. Vlak bij de grond - wat betekent dat anders, tenminste vandaag, dan dat ik een dominee, een ouderling, een diaken vlak bij me heb, en dat die man fungeert als de hand, waarmee Christus zijn juk oplegt? Welnu - als dan in artikel 32 eerst de regeerders hun taak krijgen toegewezen, dan krijgen daarna de gelovige belijders hun beurt: daarom, zo wordt er vervolgd, daarom verwerpen wij alle menselijke vonden én alle wetten, die men zou willen invoeren om God te dienen en door deze de consciëntie te binden. Wij verwerpen dus alle juk, dat niet Christus' juk is. Dat doen we - doodeenvoudig. Al zijn die regeerders ook onze beste vriendjes, of - al zijn ze ook op bepaalde punten beter, wijzer, voorzichtiger dan wij. Wij verwerpen alle juk, dat niet van Christus is, waarmee men ons wil binden in de consciëntie en wil dwingen. ‘In wat manier het ook zij,’ Dat staat allemaal niet in een vrijgemaakt kerkbodetje, maar in de belijdenis van Ridderbos, Berkouwer, Nauta. En het betekent: de gelovigen moeten niet (als de duizenden in de Herv. Kerk en de tienduizenden, want zo tellen wij ondanks de numerieke relaties, de tienduizenden in de synodocratische kerk) lopen mopperen op hun regeerders, en zeggen: die hebben het gedaan. Dat is gemakkelijk genoeg. Neen - ze moeten die regeerders laten voor wat zij zijn. De gelovigen zelf hebben beloofd en beleden, dat ze zullen en moeten verwerpen alle juk dat niet van Christus is. | |
[pagina 370]
| |
Met andere woorden: als zij die beloofde verwerpingsdaad niet doen, dan accepteren zij dat valse juk. En toch waren ze vrijgemaakt van alle valse juk (van het staatsjuk), want de kerk is niet meer onder Achab, en Elia, hoeft niet meer in de kerk ‘onder te duiken’, net zo min als David voor Saul. En vooral van het hiërarchische juk. Want de kerk is door Christus, en niet door een paar galileese vissers, of een driftige Luther, of een koppige Calvijn, of een dit en dat mankerende De Cock of Kuyper, vrijgemaakt van de hiërarchie. Dat betekent dus: elk dolerend maar ‘blijvend’ mannetje, dat zich en de medegelovigen laat liggen ‘onder het juk’ (niet van Christus), maakt zijn kerk valse kerk. Hij zegt: ik blijf - punt. De belijdenis zegt: jij loopt weg. Want je houdt je niet aan de beleden regel: afwerping van het valse juk. De gelovigen onder ‘het’ juk maken zich zelf leden der valse kerk. Al blijven ze tot hun dood toe de lieve mensjes die ze waren. |
|