De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Ware’ en ‘valse kerk’: veranderde betekenis der woordenGa naar voetnoot*)We hebben een vorig maalGa naar voetnoot**) iets gezegd over de betekenis van de (buiten- en) binnenlandse Belijdenisgeschriften met betrekking tot de leer omtrent de kerk. | |
[pagina 358]
| |
In aansluiting daaraan zouden we ditmaal iets voorbereidends willen zeggen terzake van de manier, waarop de belijdenisgeschriften spreken van ‘ware’ en ‘valse kerk’. Want dat is nodig. Het blijkt namelijk, dat er velen zijn, die op geen stukken na zich meer kunnen voorstellen wat bedóeld wordt, als door een gereformeerde mond gesproken wordt van ‘ware’ en ‘valse kerk’. Neen, ik denk nu niet aan die synodocratische figuur, die - het verhaal is historisch - onlangs uitvoer tegen een vrijgemaakte, omdat ‘die vrijgemaakten’ dorsten spreken van ‘ware’ en ‘valse kerk’; hij, meende, dat dat een boze uitvinding was van hén, maar dan zulk een, waar verder de hele wereld om lachte, en die zó mal was, dat alleen die afzonderings-wellustelingen het in hun hoofd konden halen, zo'n in zich zelf reeds onzinnige onderscheiding ook maar te gebruiken, en voor zinvol te houden. Toen de vrijgemaakte hem vroeg: maar geloof jij dan niet aan de onderscheiding van ware en valse kerk?, was het antwoord: natuurlijk niet. Daarop verzocht de gereformeerde hem, dan eens te lezen zijn eigen belijdenis; daar stond het duidelijk in; en, hij had toch de belijdenis aanvaard? De Belijdenis werd er bij gehaald, en waarlijk, het stond er. Het enige, wat toen nog overbleef van de storm der verwijten was: nu ja, die belijdenis is al zoveel eeuwen oud, dáár zijn wij toch zeker niet aan gebonden? U merkt, dat de man wel goed begreep, dat de belijdenis opgesteld werd enkele eeuwen geleden, maar niet dat het woord: ‘wij geloven en belijden’ is gedateerd op vandaag. Zou de spreker allicht zich ook van de twaalf artikelen los maken? Die zijn nog veel ouder dan de Nederlandse Geloofsbelijdenis? Om nu maar te zwijgen van de belijdenis van ‘Athanasius’ en wat daar verder volgt. Over zo'n geval zwijgen we, al zijn we overtuigd, dat er velen zijn, die min of meer hetzelfde ‘standpunt’ innemen. Maar graag willen we iets zeggen tot hen, die ‘er mee zitten’. Ze nemen de belijdenis serieus; hun moeilijkheid begint juist daar, waar ze zich realiseren, dat zij metterdaad ook zélf in het héden zeggen te geloven en te belijden; ze willen niet met een dolle kop weglopen, noch met een dwaze kop schamper zeggen: nou ja, dat staat er wel, maar het is al zo oud, en ik trek me er niets van aan, al heb ik verzekerd, dat ik het heb aangenomen met heel mijn hart. De mensen, die ik bedoel, kunnen het zich niet voorstellen, hoe het nu precies zit. Wat geen wonder is, want je wordt vandaag overstroomd met ‘interpretaties’. | |
[pagina 359]
| |
Hun moeilijkheid ligt meer dan ééns in de woorden ‘waar’ en ‘vals’. ‘Vals’ klinkt zo - váls, zo onbroederlijk, en aanmatigend. En, als je uitgaat van de pluriformiteit, wel, dan heb je toch geen récht meer, ‘een andere kerk’ vals te noemen? Ze zijn dan misschien ‘meer’ of ‘minder zuiver’, al die kerken en instituten; de éne heeft meer dan de andere begrepen van de waarheid of ervan overgehouden. Maar ‘vals’ kan men toch niet meer zeggen? Zulke mensen zijn een antwoord waard. *** Dat antwoord zal geen handigheidje mogen zijn. Er is anders stof voor handigheidjes genoeg, en het kan zijn nut hebben, er even op te wijzen, teneinde vals vlagvertoon met wat nuchterheid te breken. Men hoort nogal eens zeggen: het zijn die vrijgemaakten, die met dat afschuwelijke wit-zwart-schema werken. Opgestookt door een paar opgewonden Kamper lieden. Op dat punt zijn onze tegenstanders het allemaal eens, van ‘De Roeper’ tot het barthiaanse ‘In de Waagschaal’ toe (waar deze week iemand ongelofelijk dapper...fantaseert over onsGa naar voetnoot*)). Neen, maar dan de ‘synodalen’: daar is de toon liefelijker, daar werkt men niet met het wit-zwart-schema, noch met dat van ‘waar-vals’. We zouden willen vragen: gelooft u het zelf? Hoe komt het dan, dat, wanneer het ergens gelukt is na enkele samenfluisteringen enkele mensen los te weken van ons, en ze gauw-gauw, bij wijze van ‘harpagmos’, in de synodocratische kerkbank over te hevelen, de dominee van de synodocratische kansel verheugd, en in een ‘ontroerende dienst’ - de pers staat te wachten - laat zingen: breng, Heer, al Uw gevang'nen weder? Ik voor mij geloof niet, dat dit zó in de bijbel staat, maar ik laat de exegese daar. Ik aanvaard het feit, dat in de dagen van de Afscheiding, de Doleantie, de Vrijmaking, en nu ook de Verloochening, hier en daar, van die Vrijmaking op grond van de Haagse Erkenning van de Synodocratische Formule (‘Beilijdenis’) der Zes, aldoor gezongen is: breng, Heer, al uw gevang'nen weder. Ik verstá dat van De Cock; die zei: de Herv. Kerk is valse kerk geworden. Ik verstá dat van de Doleantie; die zei precies hetzelfde, en aanvankelijk deed dr. H.H. Kuyper ook dapper zijn best; toen hij later omdraaide, was dan ook meteen de doleantie verloochend, zoals vandaag wel synodale dominees zeggen: het is nog de vraag, of Scheiding en Doleantie goed geweest zijn. Ik verstá | |
[pagina 360]
| |
dat ook van de Vrijmaking: want ook die zei: men mag de kerk niet vergaderen naar de normen, die de synode van 1944 gesteld, tègen bezwaren in Gods Naam gehandhaafd, en sinds met een verbazingwekkende hardhandigheid nogmaals doorgezet heeft, en daarin volhardt tot op de dag van heden; zolang zij bij deze normen blijft, geschiedt door haar die vergadering op valse, dat wil zeggen tegen de Schrift ingaande wijze, op normen, die niet toegestaan zijn. Maar ik kan dat opgeven van zo'n psalmversje, berijmd, niet begrijpen van synodocratische dominees, die nog pas aan de in stilte bewerkte candidaten-voor-overgang hebben gezegd of doen zeggen: wij zijn niet zo dwaas, om met het schema-vals-waar te werken, en wij voelen voor de pluriformiteit. Want als die dominees dat vers opgeven, dan zeggen ze toch: die gelovigen in de vrijgemaakte ‘kerk’ zijn ‘gevángenen’? Het is bij hen geen kerk, doch een gevangenis. En als de psalmzinger zich dan realiseert, dat die psalm (126) op Babel ziet, en dat Babel de gevangenis is, (de ‘hoer’!), waarvan de ‘gevangenen’ moeten worden losgemaakt, nu, dán is het nog veel erger. In hun verbeelding (want in de psalm, nog eens, staat geen woord van wat die dominees en die zangers ervan maken. De ‘onberijmden’.) Ze zien voor hun geest bij ons ‘Babel, hoer, honden’. Laat dus ook die zangers en liturgen maar los. En keer terug tot hen, die moeite hebben met de vraag: wat staat er nu eigenlijk? ***
Om te beginnen wilden wij hen erop wijzen, dat het woord ‘kerk’, wanneer het tweemaal achtereen gebruikt wordt (ware en valse kerk) telkens een andere betekenis krijgt. Als ik zeg: een ware en een valse kerel, dan bedoel ik in beide gevallen een kérel. De één is goed, aardig, eerlijk, de ander is vals, geniepig, slecht. Maar over het woord ‘kerel’ krijgen we geen moeite: het woord betekent in beide gevallen een exemplaar, en dan wel een mannelijk exemplaar van de ‘soort’ méns. Maar als er sprake is van twee pausen, zo'n tijd is er geweest, en men zegt: de éne is de ware paus, de ander de valse, dán betekent waar en vals iets ánders dan zoëven. Wie van ware en valse paus spreekt, zal misschien niet eens de namen van de heren kennen, noch hun karakter, noch hun hart. Dat kan hem ook niet schelen. Best mogelijk, dat de man, die hij voor de ware paus aanziet, een onaangenaam en listig en lelijk mens is, en de man, die hij valse paus noemt, een aardige, prettige kerel. Maar daar loopt het niet over. Hij zegt alleen maar: die éne meneer, die is paus langs de wettige | |
[pagina 361]
| |
weg, die de kerk-in-kwestie heeft te aanvaarden, en de ander, die is van elders ingeklommen, eigenlijk geen paus. Er is geen pluriformiteit des pausdoms. Zijn er ergens twee presidenten van een of ander republiekje, twee ministeries, twee regeringen, dan zal men hebben te kiezen: wáár de ene, váls de andere. Het kan zijn, dat men zegt: ik hóud van de personen van die (valse) tegenregering, en hun idealen sta ik voor, maar ze zijn niet gerechtigd, óf nog niet gerechtigd tot het voeren van de scepter; dán heeft dit spreken niets met karaktertekening te maken, of met zedelijke beoordeling van personen naar de grond des harten. Het gaat er alleen maar om, dat de éne er wezen mag, de ander niet, nl. als regeringscollege. Het woord ‘paus’, het woord ‘president’, het woord ‘ministerie’ of ‘regering’ betekent dus de ene keer iets anders dan de andere. Het betekent niet eens: dat in feite de éne en de andere macht oefent, doch dat in rechten de één dat doet (of doen mag, al wordt hij misschien wel verhinderd, naar zijn rechten te doen) en de ander ten onrechte. Het voorbeeld van ware en valse boter, ook wel eens gebruikt, is langzamerhand opgehouden duidelijk te zijn, want margarine komt tegenwoordig overal voor, en de waan, alsof margarine sléchts rommel is, is wel gebroken. Het begrip ‘boter’ wijzigt zich trouwens; vroeger was boter van een koe afkomstig, en was dus alle andere smeersel, al was het nóg zo goed, en vitaminenrijk, en zuiver, toch geen ‘boter’. Voor het begrip van ‘boter’ was tóen nog het van-een-koe-afkomstig-zijn een essentieel, constitutief, element. Tegenwoordig spreken we van ‘plantenboter’; het woord ‘boter’ raakt langzamerhand die speciale koeien-reminiscentie kwijt. Maar bij de overgang van koe-boter tot ‘kunstboter’ (denk aan rubber en synthetische rubber) stond het nog anders; de woordenboeken zullen hun definities moeten wijzigen naar het leven, de praktijk: verba valent usu. Dat geldt ook van het ‘civiele’ woord kerk. Het heeft nu eenmaal een burgerrechtelijk gebruik, de wet spreekt van kerk en kerkgenootschap, en de overheid heeft van theologie, zegt ze zelf, niet veel verstand. Sommigen hebben haar dit trouwens voorgezegd. Maar de Schrift spreekt toch anders. Die zegt: wat gij onder kerk-van-Christus verstaan moogt, dat wil IK u zeggen. Met andere woorden tenslotte zullen we hebben te vragen naar het bijbelse, dat wil zeggen op bijbelse gegevens opgebouwde begrip van kerk-van-Christus; en dát begrip is dan constant. Het móet dit althans zijn. Boter kan men veranderen; daarin laat God de mensen vrij; men | |
[pagina 362]
| |
mag vet uit koeien halen, ook uit geiten, wolven, tijgers, planten, walvissen. Men mag het begrip ‘boter’ uitwerken naar gelang van de overheersende gewoonte. Maar inzake de kerk, en vele andere onderwerpen, zal niet de gewoonte, doch de openbaring hebben te beslissen, wat we verstaan onder een bepaald woord. De Schrift spreekt van de ware Messias en ook van valse messiassen, Christus en pseudochristus. Ieder verstaat, dat hier niet van twee wezenlijke Christussen sprake is; de éne is het; en wat pseudochrist genaamd wordt, is geen Christus. Hij eigent zich de naam alleen maar toe, doch wederrechtelijk.
***
Wij geloven, dat heel wat van de bezwaren tegen het hanteren van het woord ware-valse-kerk verdwijnen zullen, zolang we hieraan indachtig zijn. Het spreken van valse kerk betekent, dat het op het punt van het vergaderen der gelovigen niet toegaat zoals het behoort. Want in het kerkbegrip is het element van vergaderen de hoofdzaak. God Almachtig formeert de gelovigen, en vergadert ze ook. Hij gebruikt de dienst van het ambt daartoe. Dus is de kerk de vergadering van gelovigen. Die gelovigen kunnen ergens verdwaald zijn, of een poosje ondergedoken, of verstrooid of wat dan ook. Maar God zorgt ervoor, dat ze worden vergaderd. Er kunnen gelovigen zijn onder het pausdom, zo lezen we herhaaldelijk, niet alleen bij theologen, maar ook in confessionele geschriften (Conf. Gall., art. 28, Hong. Bel., 49). Maar daarmee is het roomse instituut nog niet goedgepraat, noch als ‘minder zuiver’ tegenover het ‘zuiverder’ erkend. Integendeel, van dit instituut zeggen de belijdenissen doorlopend: ‘valse kerk’. Erkend wordt, dat ook daar nog gelovigen worden vergaderd, maar ‘dát is het nu juist’; dat mág dat pauselijk instituut niet doen, want het doet het verkeerd, onder onjuiste pretenties, en naar ongoddelijke maatstaven. De paus moest direct ophouden te vergaderen, wil de belijdenis zeggen; dán kon er nog wat van zijn volk terecht komen; nu hij blijft zitten, nu worden zijn mensen meer en meer verkeerd onderwezen, en gewend aan een verboden praxis; het Woord wordt meer en meer veronachtzaamd en weersproken; het loopt met die gelovigen die er zijn steeds slechter en hun geestelijk leven kwijnt; de paus moest als paus verdwijnen, en als leerjongen terugkomen, daar waar de Heere de gelovigen vergadert door een ambtsdienst, als welke Hijzelf instelde. Nu hij blijft pronken op zijn zetel, is zijn kerk vals; dat wil zeggen niet de legi- | |
[pagina 363]
| |
tieme vergaderplaats, waar men komen mag omdat men het moet. De naam valse kerk betekent dus een vonnis over de officieel gebruikte normen van gelovigencollectie; het is geen vonnis over goede of kwade bedoelingen van personen, doch over maatstaven voor de vergadering. |
|