De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe kerk, een lichaam, dat van Christus isGa naar voetnoot*)Weer is het Pinksterfeest, en wie Pinkster zegt, die zegt: kerk. Onze gedachten bewegen zich om de kerk. Temeer, nu er over de kerk, over haar eenheid, haar wezen en waarde en waardigheid, weer allerlei twistvragen worden opgeworpen. En vooral, nu de kerk zich ziet verguizen. Ze wordt de martelares, niet van buiten af nog, maar van binnen uit. Want van binnen uit komen de stemmen, die zeggen: de kerk, dat is een mystiek lichaam van Christus, Mystiek, met dat woord kunt ge nu al verder alle kanten mee uit. Haar wezen is mystiek, het ligt in het onzichtbare (alsof een ‘wezen’, zélfs van ‘iets zichtbaars’ of zelfs van ‘de zichtbaarheid’, ooit anders dan in het onzichtbare ‘liggen’ zou). En, van deze stelling tót de andere is de afstand dan zeer kort; de volgende stelling luidt: ge moet de kerk niet in haar institutaire vorm waarderen, want dat instituut, nu ja, dát is toch maar maak-werk, en mensen-werk, en het hangt altijd maar weer met duizend ruzies samen. Neen, ge moet naar de kerk als organisme terug. Dáár ziet ge geen vaste grenzen. Daar hebt ge geen uitwendige vormen. Daar is het ‘mystieke’ leven. Het geestelijke leven. Dáár klopt de liefde tot de Heiland, en daar is de blijde zekerheid van het geloof. Grenzen vervloeien daar; de twisten houden op. En straks zal wel blijken, dat God, die ruim is in barmhartigheid, al die vrome en vreedzame en liefhebbende naturen tot zich neemt in heerlijkheid. Dan is de Kerk compleet: een schoon organisch gegroeid geheel! Ergo: het instituut is niet veel waard, maar het organisme alles. Het instituut is maar voorlopig, | |
[pagina 308]
| |
doch het organisme blijft. De instituten drijven de boel uit elkaar; het organisme overwint dat sectarisch drijven en laat het bloed der gemeenschap kruipen waar het niet gaan kan. ***
Men heeft ook allerlei bijbelse argumenten bij de hand om dit standpunt te verdedigen. Men zegt: als de bijbel nu zijn ‘móóiste’ namen gebruikt voor de levende gemeente, of de ideale kerk, dan gebruikt hij beelden van organisch leven. Niét van institutair getimmerte. ‘Organisme’ is datgene, wat ‘vanzelf’, althans van binnen uit (onder bepaalde voorwaarden) groeit. ‘Instituut’ daarentegen is datgene wat van buiten af in-elkaar-gezet is. Een bloem, boom, dieren- of mensenlichaam, dat ontwikkelt zich organisch: het zaad ontwikkelt zich tot plant, of boom, of lichaam. Maar een tafel, een kist, een huis wordt in-elkaar-gezét; door een hand van buiten af; stuk voor stuk, deel voor deel, en zo wordt alles ge-ordend. Welnu, als de bijbel de kerk op de heerlijkste wijze wil tekenen, zo zegt men, dán gebruikt hij het beeld van een lichaam, nog wel het lichaam van Christus. Of van de bruid, nog wel de bruid van Christus. Of van een kudde, nog wel de kudde van Christus. Of van een wijnstok-met-ranken; de wijnstok nog wel van Christus. Ziet ge wel, zo zegt men dan: daar is het organische, en niet het institutaire! Pas nu - zo hoort ge u vermanen - pas nu deze wijsheid maar gauw toe op de kerk, en ge zijt meteen genezen van het lofzangen-zingen-op-de-kerk-als-instituut. Zing liever een litanie ter ere van de kerkals-organisme. Maak de kerkvórm rustig ridicuul door de leer der pluri-formiteit, der veel-vormigheid; want hoe meer vormen er zijn, hoe minder betekenis één vorm overhoudt. Spreekt van ‘vormen’ in het meervoud; maar van Organisme in het enkelvoud. Dan komt er meteen wel een hoofdletter voor de dag bij zo'n hoofdartikel. Lichaam, bruid, kudde, wijnstok. Organismen! ***
Maar steunt de bijbel deze beeldspraak-speculanten? In genen dele. En ons volk moet dat weten; want het is goedkoop, te lopen venten met enkele dithyramben ter ere van de pluriformiteit; doch het is moeilijker, erover te spreken met de confessie vóór zich. | |
[pagina 309]
| |
Om te beginnen: als de kerk de vergadering der ware christ gelovigen is, waar komt dat geloof dan vandaan? Groeit dat soms ‘organisch’ op uit de inventaris van de natuurlijke mens? Is dat soms een plantje, dat organisch opwast uit de zielehof? Ik dacht, dat dat ‘remonstrants’ was, en wat daar verder volgt. Maar als we het er dan over eens zijn, dat het geloof wordt gewerkt door de verkondiging van het Woord, en dat dat heus niet een de mens van nature eigen of ingeschapen inwendig Woord is, doch het van buiten af en van boven af met gezag, en door aangestelde en op ons afgestuurde gezanten van een Hemel-stad gepredikt Woord, dan krijgen we al dadelijk te maken met ambt, en zendingsdienst, en met een staatsbevel van de Grote Koning; kortom, met ‘instituut’. En die Koning strooit dan het zaad-der-wedergeboorte, dat is het Woord, en door dat zaad komen er plantingen van geloof, en hoop, en liefde. En als ze er eenmaal zijn, dán ‘trekt’ natuurlijk ‘organisch’ hetgeen leeft naar hetgeen dat daarnaast óók leeft. Maar dat organische komt er eerst in en door en na en uit een instituut. Dat geldt al van geloof. Hoeveel te meer geldt het dan van een vergadering van gelovigen. Die wordt ge-in-sti-tueerd onder ‘oplegging der handen’. En dan die beeldspraak van een ‘lichaam’? Het lichaam van Christus? Is dat niet een duidelijk bewijs, dat de bijbel denkt aan organische wasdom? Er is een hoofd, en er zijn leden. En nu gaat de beeldspraak van een leien dakje verder. Het hoofd (de hersenen) geeft via de zenuwen bevelen aan de leden. Dan bewegen ze zich. Of houden zich stil. Het bloed trekt (maar nu - bij dat bloed - niet meer al te streng aan dat ‘hoofd’ denken, want nu moet ge ineens naar het ‘hart’ toe, zegt de dokter, maar die is alleen welkom, als hij ons te pas komt) het bloed trekt naar de lichaamsleden toe. Enzovoort.
Niemand zal ontkennen, dat de bijbel ook wel van dergelijke beelden zich bedient. Geen wonder: er is ook één Geest, die in Hem als het Hoofd, en in ons als zijn ledematen woont. MAAR DAT IS DAN OOK ZO, ALS DIE GEEST ER EENMAAL IS. Maar wat is die Geest? Volgens de Vaderen, en de Schrift, is Hij het, die met de Schrift, de wet, de belofte, het ambt, de zending, de evangelisatie, de kerkenordening, werkt en REGEERT. Wie zegt, dat ‘regeren’ hier alleen maar ‘organisch’ bedoeld is? De kerk, die een VERGADERING van gelovigen is, met diensten, en ambten, en regeringen, moet die nu altijd onder dat beeld van hoofd-leden- | |
[pagina 310]
| |
bloed-zenuwen-gewrichten-pezen bezien worden? We geloven het niet. ‘Hoofd’ en ‘hart’ zijn alvast twee; en áls we de dokter met zijn geleerdheid-inzake-hoofd-en-hersenen eenmaal hartelijk bedanken, als hij ons aan verfijning van de beeldspraak helpt nu, dan staat het niet aardig, hem ineens naar huis te sturen, als hij over dat ‘hart’ begint. Dan heb ik liever nog te doen met die soms nog al secure lieveling der roomsen: Thomas Aquinas. Die is zo voorzichtig, er aan te herinneren, dat men dan beter het zó kan zeggen: Christus het ‘hoofd’ der kerk, en de Heilige Geest het ‘hart’ (Summa Theologiae, III, q. 8, art. 1, resp. ad 3). Ik zou het liever niet aanbevelen, want we kunnen dan de beeldspraak in het oneindige doorvoeren. Maar ik wou er wel een waarschuwing aan ontlenen, om niet te menen, dat het woord ‘hoofd’ per se móet ontleend zijn aan de ‘organische’ geledingen van een lichaam-onder-een-hoofd. Het komt in de beeldspraak van het hoofd op het REGEREN aan. En een regering, die kan van buiten af geschieden; een ‘hoofd’, zo zeggen de literaire getuigen van alle kanten, kan dan ook zowel van buiten af regeren, buiten ‘het lichaam’, als ook van binnen uit. Het hoofd van de staat regeerde in bezettingstijd vanuit Londen, van buiten de plaats waar het gros van het ‘lichaam’ was; thans is het in Soestdijk. De Christus, onze Koning, regeert ons thans van de hemel uit. Eens zal dat anders zijn; als Hij met ons verenigd wezen zal. Een hoofd, dat aan een lichaam vast zit (maar weet u een ‘grens’? die is niet aan te geven) dat kan niet zonder lichaam zijn; is het ervan afgeslagen, dan is het lichaam geen lichaam, maar een lijk. Maar als we van Christus lezen, dat Hij geen Koning zonder onderdanen, en geen veldheer zonder leger wezen kan, dan hebben we een ándere beeldengalerij dan die van hoofd-met-hersenen, hals, romp, etc. Als ik zeg: het hoofd is in de hemel, het lichaam op aarde, nu dan is dat wel een onjuiste beeldspraak, reeds dogmatisch; omdat de kerk (het lichaam) óók in de hemel is, voor een deel. Maar goed, we denken dan zo iets als: een lang lichaam: het bovenste stuk (hoofd) in de wolken, het onderste (voeten en wat daarboven ligt) in de kolken; bóven de wolken het hoofd, daaronder de leden. Vreemde beeldspraak, vooral wanneer ge denkt aan de overgangen tussen hoofd en hals bijvoorbeeld. Maar het kan heel goed gebeuren, dat het leger op het slagveld, en het hoofd, de generaal, in zijn paleis zit. En ik wou ook wel eens dié kant uit met de beeldspraak.
Ja, maar Efeze 4:16 dan? | |
[pagina 311]
| |
Wij antwoorden: als ge maar eens terugdenkt aan wat we onlangs hier bespraken, dan komt ge voor allerlei mogelijkheden, óók voor de uitlegging, de aandacht vragen bij uzelf. We hebben immers enkele weken geledenGa naar voetnoot*) erop gewezen, dat in de tijd, toen Paulus schreef, het woord ‘lichaam’ ook in officiële taal gebruikt werd voor een staat, een instituut, een burgerlijke gemeente, een rijk, een mensengemeenschap, die door wetten en politie bijeen gehouden werd. Er moest eenheid zijn, anders kon zo'n collectie geen ‘lichaam’ heten. Maar waar die eenheid vandáán kwam, dát was een ándere vraag. Als er een Keizer is, of een ander Sterk Gezag, dat met wetten, met Woord, met Edicten, met Stipulaties, de staat regeert, of met reglementen de stad, de burgerlijke gemeente, dan is daar een koinon, een staat, een republiek, een ‘res publica’, een gemenebest, een rijk, dat ‘lichaam’ heten mag en moet. Dan is dat in zijn ontstaan niet een organisme, maar een instituut. Kuyper heeft eens gezegd: een koning (basileus) is organisch hoofd van een organisch gegroeide volksgemeenschap; maar een keizer is een usurpator, die van boven af en van buiten af met geweld een rijk in-elkaar-zet, provincie voor provincie. We geloven er niet veel van. Althans niet als de bijbel door ons gelezen en verstaan moet worden. Want basileus, dat was een titel óók voor de keizer van Rome: geweldenaar en veroveraar. En onze God heet Basileus van anderen, die ook basileus heten. En Hij heet ook Despoot. Neem nu eens even aan, dat Paulus in Efeze 4:16 het woord ‘lichaam’ zó bedoeld heeft, niet als zo'n dieren- of mensenlijf, dat uit een kiem, een ei, een foetus gegroeid is (want Christus heeft heus zo'n lichaam in de kerk niet), maar als zo'n rijks-verband, zo'n staat, zo'n grootheid, die in-elkaar-gezet was, zo'n instituut, zo'n getimmerte, zo'n huis bijvoorbeeld, hoe dan? Hij spreekt van ‘het lichaam SAMENVOEGEN’. Dat gaat niet best bij een organische groei; er wordt geen baby in-elkaar-gezet, het is geen robot, en geen pop. Maar het Griekse woord wordt wel gebruikt voor aan-elkaar-passen, over-elkaar-heen-schuiven; en als men muziekinstrumenten doet samen-stemmen, dan is dat, vlak voordat de ouverture begint, in het orkest, geen geleidelijk groeien van een eerste accoord, maar een draaien en wringen aan de vioolsnaren, opdat ze toch maar de goede toon te pakken krijgen naar de a, die het fluitje van de dirigent of van het orgel aangeeft. Het Griekse | |
[pagina 312]
| |
woord wordt gebruikt voor de ‘partes aedificii’, de delen van een gebouw. Een ge-timmerte. In-stituut. En dan verder: het lichaam moet worden ‘SAMEN VASTGEMAAKT’. Kunt u zich dat indenken bij een plantje, een baby? Een ei? Ik niet, tenzij ik weer aan een pop of kunstmatige mens moet denken. Maar het Griekse woord wordt gebruikt voor het bijeenbrengen, het samen-doen-gaan, misschien wel door dwang, of door ‘geleide oeconomie’ van wie anders niet samen marcheren zouden. Het Griekse woord komt óók voor in de betekenis van: door een verbond verenigen. Door een transcendente leiding bij elkaar brengen (bijvoorbeeld joden en heidenen). Het samen komen van een man en een vrouw in de daad der paring. Het gaat van buiten af, als God Adam zijn huisvrouw als met zijn hand toebrengt (hetzelfde begrip). Bedoeld Grieks woord komt ook voor (tot in de bijbel toe) ter kenschetsing van de arbeid van wie een syllogisme opstelt. Een sluit-rede. Hoe gaat dat toe? Wel: je redeneert bij je zelf: dit feit weet ik, dat andere feit is me óók bekend, als ik nu ‘de stukjes en beetjes’ bij elkaar leg, dan kan ik daaruit dit en dat opmaken, concluderen. Daar hebt ge het beeld van combineren, van de stukken en brokken bij elkaar voegen, de losse delen in elkaar leggen. Het werkwoord past voor een legpuzzel; niet voor de groei van een lichaam. In hetzelfde verband spreekt Paulus dan ook van ‘voegsel’, ‘verbinding’. Het Griekse woord kan betekenen: een verbindingsbalk, zoiets, als bijvoorbeeld in een gebouw de opstaande muur verbindt aan het naar boven schuin op te trekken dak. Om de boel goed vast te houden. Weer het beeld van architectonie; daarna van een wijs beleid, dat in een gemenebest zorgt voor de verbindingen (joints). Het beeld van getimmerte, instituut. Geen natuurlijke symbiose, doch een langs hogere weg, door een ordenend verstand (dat van buiten af werkte), verkregen en geschapen verbintenis. En dan is er nog een merkwaardig Grieks werkwoord. Epichorêgia (verlening, aanvoer, toevoer). Die voegselen van daarnet (die steunbalken, die hechtankers) moeten worden ‘verleend’. Hoe gaat dat toe? Krijg ik soms pezen ‘verleend’ om mijn spieren aan elkaar te hechten? Neen; maar de timmerman en de metselaar opereren zó samen, dat de metselaar de balken en de kozijnen krijgt toegeschoven op de stellage, waar hij aan het werken staat. Het Griekse woord wordt gebruikt voor iemand die als zaaier zaad krijgt toege- | |
[pagina 313]
| |
wezen, aangevoerd, of als eter brood (2 Corinthe 9:10). Ik kan daar niets ‘organisch’ in terugvinden. Als ons de Geest ‘verleend’ wordt (hetzelfde woord, Galaten 3:5) gaat dat ook niet vanzelf, maar komt dat van boven af. Als we de ‘ruime ingang’ verkrijgen in het koninkrijk der hemelen (weer hetzelfde woord) komt er heel wat voor kijken, dat gaat zó maar niet, zeggen we elkaar. Als ik bij dat Griekse woord voor ‘suppediteren’, verschaffen, denk aan de luchtbrug van Londen naar Berlijn, dan ben ik geloof ik, waar ik wezen moet. Een zorgen voor toevoer, zodat de boel marcheren blijft, en stagnatie uitblijft. Daar hebben we nu een van die beroemde plaatsen over het ‘lichaam van Christus’. Tot in de fijnste détails klopt alles precies met de reeds gevonden opvatting van lichaam als gemenebest, staat, in-sti-tuut. En dan die BRUID? Ja, ja. U denkt, op zijn westers, aan een bruidegom en een bruid, die mekaar erg liefhebben, en zo, en die dan eindelijk, organisch, elkaar in de armen vallen, en dán eens erover denken, ook nog papa te ‘raadplegen’, zeg maar: te informeren. Maar wij zijn hier in de taal van de bijbel. Daar wordt een bruid gekocht; en het kind heeft niets in te brengen. En ook al staat ze onder de ‘exousia’ (‘bevoegdheid’) van de bruidegom, ze is nog een poos onder de ‘dunamis’, de mácht, van de vader. En er is een handel over haar hoofd heen gevoerd, en zo is ze verkoren tot bruid, en de acte is getekend, niet door haar zelf, maar door wie over haar beschikten. En áls ze dan later de bruidegom leert lief krijgen, nu ja, dan komt dat DAARNA (organisch) en omdat ze zich conformeert aan zijn haar bekend gemaakte beschikking. Maar er is dán pas organische groei, als er eerst was een beheersend in elkaar zetten van een transcendente handel. Het huwelijk is heel gewoon maakwerk. En die ‘onbevlekte’ bruid? Wij denken dan aan een bruid, die lid voor lid opgepoetst is, zonder zonde in de individuen. Mis. Petrus (2 Petrus 2:13) zegt: die ketters, die libertijnse scheurmakers, die haeretici, zijn ‘vlekken’ in uw liefdemaaltijden. Als de staat van N.S.B.'ers gezuiverd is, dan is de gezuiverde staat (op dat punt) ‘onbevlekt’. En als de kerk van de scheurmakers gezuiverd is (denk daaraan, als ze u, zie elders in dit nummerGa naar voetnoot*), in de zeef van Satan willen brengen) dán is de bruid zonder vlek of rimpel. Bruid is weer stad!! Een huwelijk is hier een rechtshandel, die | |
[pagina 314]
| |
met organische liefde niet veel te maken heeft. De bruid is gekocht; daar moesten wij een beetje meer respect voor hebben. En er is heus geen voorafgaande bruidswil aan te pas gekomen. Ja, die bruid. Ik dacht, dat in de kleine profeten twee zusters twee rijken waren. En ik dacht, dat als aan Johannes de bruid getoond wordt, hij een STAD komt te zien. En ik dacht, dat als de kerk moeder der gelovigen heet, we van een JERUZALEM horen spreken, een stad, die baart tot een zekere rechtspositie, dat wil zeggen met een zeker burgerrecht, maar dan anders dan van Romeinen en van inwoners van Tarsis. En wat die KUDDE betreft, is dat ‘organisch’, meneer? Geen sprake van. ‘Organische’ kudden, dáárvoor moet u naar de binnenlanden van Afrika, waar Hagenbeck zijn zebra's vandaan haalt en zijn olifanten. Een WILDE kudde van WILDE beesten, die vindt ge daar. Maar als de bijbel van een kudde spreekt, dan heeft hij het over een EIGENAAR van schapen, die ze uitkoos, teeltkeus inclusief, naar transcendent behagen. En die de schapen overlevert aan een wachter. En die een stal ervoor gebouwd heeft. Kortom, het is allemaal kunstwerk, maakwerk, instituut. Wel gebruikt de eigenaar, en ook de betaalde herder, de organische neigingen van de schapen; maar er is eerst een IN ELKAAR GEZETTE kudde, en dán pas komt er een geleide oeconomie, en de geleide epichorêgia! - zie boven - van etenswaar voor de schapen en van bakken en stro voor de stallen. Het is niet anders dan het net van de vissers der mensen; er is geen organische school haringen, maar een door geraffineerde hersens bij elkaar gebrachte collectie vissen straks in het ruim. Met die wijnstok is het niet anders, Johannes 15. Een wilde wingerd, die ergens uitbot tussen een opening in de droge muur? Neen, een landman is er bij, en hij heeft een snoeimes, en hij heeft hem geplant, en laat er mest omleggen, en hakt er takken af, en ent er loten in. Het is allemaal maakwerk, instituut. ***
Zodat het ons, op deze Pinksterdag, nuttig voorkome, dat we uit dankbaarheid voor wat de Geest ons schonk, de beeldspraak van lichaam, bruid, kudde, wynstok van Christus beter gaan lezen. En beven voor het geweld van God, die de kerk heeft geïnstitueerd. Het ging slécht met de kerk toen men volgende gelijkenissen kon uitspreken: a. Inzake het lichaam: de N.S.B.'ers waren vaak goedbedoelende | |
[pagina 315]
| |
mensen, ze hadden vaderlandsliefde; vaderlandsliefde is een organische trek in goeie vaderlanders; ze waren dus vaderlanders naar het onzichtbare, leve de staat als organisme: straks komen alle vaderlandsminnaars thuis, wat zal dat zalig zijn. b. Inzake de bruid: enige meisjes hadden verlangen naar een of ander huwelijksdétail; de éne verlangde naar een aardig meubilair, een tweede naar een goed home, een derde naar een kind, een vierde naar wat anders. Organisch groeide dat; het organische - want dat is toch maar léven, meneer! - riepen ze uit als hoofdzaak; en om een huwelijkscontract waarbij de WETTIGE KOOP geregeld en met bloed bezegeld werd, maalden zij niet. Zij liepen organisch met de bruidegom mee, en zeiden: wanneer hebben we u niet verlangd? c. Inzake de kudde: de schapen én de bokken zeiden: alle schapen die van deze stal niet zijn, die behoeft ons niemand toe te brengen; want Gód zal ze wel vinden, straks in de schuur...pardon, in de wei, om niet te zeggen: de Gesublimeerde Jungle. d. Inzake de wijnstok: als u maar een loot bent-met-sappen, zo spraken de loten van de éne boom tegen die van de andere, met religieuze sappen, dan zal geen mens, behalve dan een maniak, ooit met u praten gaan over het inenten in een andere stam. Sappen, meneer, sappen, daar komt het op aan. Laat Paulus maar over enten prakkiseren. Ik zeg: het was niet best in de kerk, toen zulke goddeloze gelijkenissen voor grif kerkgeld verkocht werden. Kerkgeld is soms grif te geef. Je hoeft maar dierbaar te doen en je krijgt het. |
|