De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdNaar aanleiding van ‘Grootegast’, IVNa hetgeen we in ons nummer van 26 maart opmerkten, zal men verstaan dat ik de opvatting van die ambtsdrager, die de vrijmaking zag als een overgangsstation naar de Chr. Geref. kerk, geenszins appréciëren kan. Net zo min als ik het zou kunnen appréciëren, indien iemand in de Chr. Geref. Kerk een vrijmaking van eventueel daar opgelegde valse bindingen zou beschouwen als overgangsmaatregel, naar laat ik zeggen: de gemeente van ds. Kersten c.s. Indien onzerzijds geen contact zou aangegaan zijn met de Chr. Geref. Kerken, dan zou de vraag gesteld kunnen zijn, of wij wel verstaan wat onze roeping is. Maar een vrijmaking van bepaalde zónden is nimmer een overgangsmaatregel naar degenen die ons in theologisch opzicht misschien voorkomen het naast te liggen. Want een vrijmaking is geen zaak van een theologisch theoretisch inzicht, doch van practische erkenning van Gods normen in de VERGADERING VAN DE KERK. En als dan een ambtsdrager verklaart, dat hij van plan is, ‘meerderen wakker te maken voor overgang’ naar een ándere kerk, al was het er ook een met de knapste theologen en theologoumena, dan is hij natuurlijk niet in staat, zijn ambt te bedienen naar de eis. Hij heeft wel het volste recht, om ‘langs de kerkelijke weg’ te pleiten voor het ordelijk zoeken van gemeenschap met allen, die op de zelfde belijdenisbodem staan. Hij heeft ook het recht, te vragen, dat daar spoed mee gemaakt wordt, en dat het leggen van gemeenschapsbanden gebeuren zal, indien BEIDE partijen op rechte wijze reageren op wat in dezen Gods gebod is. Maar hij heeft geen recht, bijvoorbeeld van de doopouders te helpen vragen, dat zij de leer, die in de kerk ‘alhier’ geleerd, voor de leer der zaligheid houden, of van allerlei mensen, zich aan de tucht van de kerk ‘alhier’ te onderwerpen, met behoud natuurlijk van de artikelen der confessie en der K.O., die daaraan de Schriftuurlijke grenzen stellen, en dan meteen aan dezelfde mensen te zeggen: op mijn eentje kom ik u al vast ver- | |
[pagina 305]
| |
tellen, dat ge eigenlijk ‘alhier’ niet wezen moet, en de tucht van de kerk ‘alhier’ zo gauw mogelijk van u afschuiven moet. Hij moet de kudde vergaderen, en de vergaderde kudde helpen verenigen met een andere kudde, als hij op goede grond constateren mag, dat ook die andere de wetten van de stal der schapen aanvaardt voor de stalbóuw. Maar hij moet niet luk-raak een paar individuen proberen over te hevelen; dáármee is noch de ene noch de andere kudde gebaat. Zulke redeneringen miskennen alle de ernst van de zaak. We hebben vooropgeplaatst: indien WIJ de schuld zijn (door eigenwilligheid), dat een van God geboden hereniging niet doorgaat, dan zullen WIJ het oordeel dragen. Precies hetzelfde geldt bijvoorbeeld van de Chr. Geref. Kerken. Wie dus meent, dat zij in dezen alles allang goed doen, en alleen goed doen, die moet erheen, vrijmaking of geen vrijmaking. Maar wie nog niet weet, OF zij in dezen willen luisteren naar het gebod van God - met terzijdestelling van allerlei practische moeilijkheden - die mag niet bij voorbaat doen alsóf het daar OP HET PUNT VAN DE WIL OM SAMEN TE KOMEN al in orde is. Ook niet het tegendeel, natuurlijk. Maar vooruit grijpen is altijd onverstandig en ontrouw. En dan moet men de mensen niet een individueel examentje afnemen over de ware of valse kerk. Zou men moeten examen nemen naar de mening van dr. H.H. Kuyper uit de dagen na 1886, toen de Herv. kerk bij hem een valse kerk heette, en de Chr. Geref. kerk een scheurkerk, óf naar diens artikelen van later tijd, toen hij veranderd was?Ga naar voetnoot*) Zou men hen moeten examineren in de leringen van prof. v.d. Schuit van vroeger, toen hij wel wist waar de ware kerk was, of van tegenwoordig, nu hij de Westminster Confessie aanhaalt op een wijze, die ik niet helemaal begrijp? Laat men van de mensen vragen te belijden wat in de Confessie staat, want dát is ons formulier van enigheid. En vóór de kwestie van de nadere concretisering wordt afgehandeld, eerst eens vragen, wat er nu eigenlijk precies met de ware en de valse vergadering bedoeld wordt. Dan komen ze voorlopig al handen te kort voor het vele werk. Want dan is elke vergadering, die aan de kenmerken der valse kerk beantwoordt, voor mij te accepteren als valse kerk, en wordt meteen de onbarmhartige | |
[pagina 306]
| |
conclusie, dat, indien ik zelf de vergaderingsnormen verander, ikzelf een vals vergaderaar geworden ben. Laat men de mensen ook niet lastig vallen met het argument: ja, maar ‘de prediking’. Ik wil niemand op het ogenblik lastig vallen met hinderlijk betogen, zolang deputaten nog met elkander in relatie staan. Maar ik mag wel letten op wat in de kranten staat, tot in studentenbladen toe. Als ik zo af en toe eens wat lees over ‘de prediking’ bij ons en het synodocratische redenerinkje hoor doorsijpelen, dat wij aan het werk van de Heilige Geest te kort zouden doen, dan vraag ik me af, in welke wereld we leven. Toen de synode der Chr. Geref. Kerken samenkwam, was daar een predikant-synodelid, die net een beroep van een - gemakshalve zeggen we maar - kersteniaanse gemeenteGa naar voetnoot*) in de zak had. Hij heeft, na erover staande de vergadering geïnterpelleerd te zijn, meteen bedankt; men vond ter synode, terecht, dat hij haring of kuit geven moest; en dat hij niet mocht doen als die aftredende diaken daar in Grootegast verklaarde te willen doen: in de bank van de éne kerk zitten en de mensen opwekken, of zélfs maar in twijfel laten aangaande het punt van het al-of-niet-opwekken tot overgang naar een ándere kerk. Dat is nummer één. Nummer twee is, dat ik ronduit zeg: de kersteniaanse gemeenten doen permanent te kort aan het werk van de Heilige Geest. Die dominee, voorzover ik van hem in de kranten allerlei wonderlijks lees, doet het óók. De kerk bijvoorbeeld is voor mij een wonder van de Heilige Geest, zijn school, zegt Ursinus. En bijvoorbeeld de Schrift, met haar tekst, haar tekst, is een wonder van de Heilige Geest. Wie die ‘vergeestelijkt’, miskent het werk des Geestes in de letter. Hij doet te kort aan het werk van de Heilige Geest. Als ik een beroep kreeg van een kersteniaanse gemeente (!) dan mogen ze gerust van mij vragen: is K.S. ook onder de miskenners van het werk van de Heilige Geest? Hetzelfde mogen ze doen, als ik het geloofsbegrip verander (geloven is de BELOFTE aannemen, dat wil zeggen de geschreven tekst, want een onvoorwaardelijke belofte aan de uitverkorenen bestaat niet, die heeft God nergens gegeven; en wie ervan spreekt, die miskent óók al weer het werk van de Heilige Geest. Natuurlijk zijn dat maar enkele losse opmerkingen, die geen één | |
[pagina 307]
| |
kwestie uitputten. We hebben daar al zo vaak over geschreven. Genoeg, ditmaal, om te waarschuwen tegen overhaasting, en tegen dwaze probleemstelling, en tegen verwarring van de geesten. En laten de kranten niet op elk wissewasje afvliegen, maar eens bedenken dat er kwesties zijn, gewichtiger, en op andere manier op te lossen dan een wedstrijd Holland-België of zo iets. Als ze zelfs daar scheidsrechters hebben, meneer, die verstand hebben van het spul, waarom mag dan in de kerk iedere amateur maar zeggen: een victorie, terwijl hij van heel de worsteling geen enkel détail wezenlijk keurt? |
|