Naar aanleiding van ‘Grootegast’, III
Wat in het verhaal van de loop der gebeurtenissen, zoals de kerkvisitatoren het geven, enigszins teleurstellend werkt, is dit, dat de conclusie van ds. Hoff (dat namelijk ‘1892’ geen struikelblok mocht zijn voor een eventuele vereniging) niet alleen ZIJN conclusie was, doch ook de ‘van dien avond’. Dat zal wel moeten betekenen, dat de saamgekomenen, dus ook de leden van de chr. geref. kerken van Kornhorn en Lutjegast, het daarover eens waren met elkaar. Niet dit is het teleurstellende, natuurlijk, maar het ándere feit, dat ondanks de afspraak, dat men de besprekingen later zou vervolgen, en dán op uitnodiging van de chr. geref. kerk van Lutjegast, deze kerkeraad sinds dien niet meer van zich liet horen. Wij wijzen hierop, omdat het de goede wil om door te praten liet zien als zeker aanwezig bij de gereformeerde partij, maar niet als aanwijsbaar-bij-de-voortduur bij de anderen. Wij weten natuurlijk niets van de oorzaken of redenen, waarom die nadere samenspreking weg bleef, en een toegezegde uitnodiging niet kwam, maar het verhaal geeft iets meer reliëf aan de actie, die daarna kwam, en die reeds min of meer vooruitliep op besprekingen, die nog naar onderlinge goede afspraak komen zouden, en waarin met goede wil de situatietekening had kunnen worden voortgezet in eendracht, en met de wil, om alle bedenkingen te verstaan en te beantwoorden.
Het is hier de plaats, om met een enkel woord in te gaan op de wel eens gestelde vraag, of bij de vrijmaking niet ieder vrijgemaakte particulier zich had moeten melden bij de chr. ger. kerk.
Wij geloven daar niets van.
Voorop geplaatst blijve, (zie vorig artikel), dat wij ons wél verplicht rekenen, zó te werken, dat het nimmer onze schuld wordt, indien hereniging van wat bijeen hoort, zou uitblijven. Maar als het op een kerkelijke crisis aankomt, en die crisis voltrekt zich in een bepaald instituut, zoals ditmaal in de Gereformeerde Kerken van 1944, dan is het voor elke man, die afwijzen móet de hem hiërarchisch opgelegde dwang om te beloven, wat de trouw aan het ondertekeningsformulier, aan de confessie en aan de aangenomen Kerkenorde hem VERBIEDT te beloven, en die daarom wordt uitgeworpen wegens beweerde ongehoorzaamheid, terwijl hij toch alleen maar gehoorzaam is, een plicht, de oproep tot reformatie allereerst te doen uitgaan tot wie met hem hebben saamgeleefd. Vandaar de Haagse