gelovigen zich bereid tonen, of opnieuw bereid tonen, te leven, of weer te gáán leven, naar de in de Schrift daarvoor gestelde regelen, geregistreerd in belijdenis en kerkenordening, hebben allen, die zich als op de Schrift naar de confessie gegronde kerkgemeenschap beschouwen, de plicht, na te gaan of ze met dezulken niet behoren saam te leven in kerkelijke zin. Want ‘ónze’ op langere of kortere termijn planmatige daad van kerkvergadering behoort naar ons beste weten te beantwoorden aan de góddelijke congregatie, waarbuiten ‘geen zaligheid is’. Dat betekent dus: als wij met de Christelijke Gereformeerden vanwege eigenwillige redenen niet WILLEN samenkomen, verbeuren wij het recht, onze congregatie aan te dienen als een van God in en voor ons land met zijn zegen bekroonde en met zijn waarmerk voorziene. En als de Christelijke Gereformeerden om gelijksoortige eigenwillige redenen datzelfde zouden doen in omgekeerde richting, vallen zij onder hetzelfde oordeel. Afgezien van de vraag, hoe de éne groep over het verleden van de andere denkt (in haar leden), moet DIT VAN TE VÓREN voor beide groepen vaststaan als een paal boven water. En als we soms allebei uit vadsigheid, of gemakzucht, of uit mensenvrees, of om ‘liggings-verschillen’, of opleidingsschoolkwesties dezelfde negatieve houding zouden aannemen, dan zouden we ook allebei onze stroom, die we elk voor zich als stroom des Geestes aanmerken, zien verzanden. Van de synodocratische groep WETEN we wat ze thans willen: zij volharden in haar kwaad, en de ‘herenigingsvoorstellen’ (à la Amersfoort) bestendigen het met onbeschaamde blikken. Maar de Christelijke Gereformeerden hebben van 1892 zó weinig meer overgehouden (als wij namelijk het
problemencomplex van '92 in aanmerking nemen), dat de vraag om een oriënterende informatie zin heeft, en niet achterwege mág blijven. Over de uitzichten spreken we hierna wel.
Voorop zij nu gesteld, dat de kerk een vergadering van gelovigen is, en niet van geleerden in dogmatisch, kerkrechtelijk, of kerkhistorisch opzicht. De kwestie, wat in 1892 gebeurd is mag ons alleen regarderen (in dit kader) inzóverre, als de vraag rijst, op welke basis en met welke kerkrechtelijke en leerstellige afspraken we eventueel samen weer in zee zouden gaan.
Volgende week hopen we verder te gaan.