De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdLichaam IIZoals we reeds opmerkten, heeft de door ons genoemde Leuvense hoogleraar een andere vertaling voorgeslagen van dat gedeelte uit Augustus' edicten, dat aan de geleerden reeds zoveel hoofdbrekens bezorgd heeft en waarin dan sprake zou zijn van ‘het lichaam der Grieken’. Die andere opvatting is, kort gezegd, dat er in heel die passage van geen lichaam der Grieken sprake is, maar dat de bedoelde nieuwe burgers ‘met hun lichaam’ dat wil zeggen persoonlijk, in persoon, persoonlijke diensten hebben te bewijzen, net zo goed als de Grieken. We zullen onze lezers niet vermoeien met bizonderheden; voor wie in de zaak verder belangstellen mocht, geven we een nootje er over.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 292]
| |
Intussen, om een andere reden is toch de aangeraakte kwestie van betekenis. Het is ons niet meer te doen om die éne volzin; want te dien aanzien zijn we, voorzover we hier durven oordelen, geneigd tot de opvatting, dat De Visscher gelijk heeft, en dat er dus in het bedoelde edict van keizer Augustus geen sprake is van een ‘lichaam der Grieken’. Maar de bespreking, die óm dit éne zinnetje heen geweven is, heeft ons enkele kruimpjes toegeworpen, die we graag wilden oppikken. Ze heeft de vraag naar voren gedrongen: welke betekenissen kan het voor ‘soma’ (Grieks woord voor ‘lichaam’) zoal hebben in de tijd, waarin Augustinus leefde? Daar was vooreerst de mening van Schönbauer: ‘soma’ zou zijn een nationale gemeenschap, welke boven die der steden dat wil zeggen der plaatselijke gemeenschappen) zou staan. Alle Grieken van de provincie Cyrenaïca zouden erin begrepen zijn. ‘Soma toon Hellênoon’, dat wil zeggen ‘lichaam der Grieken’, zou dan willen aanduiden: een echte, wezenlijke nationale ORGANISATIE van de Grieken; en keizer Augustus zou dus een zekere rassenpolitiek hebben begunstigd: de Grieken waren toch maar een soort van ‘herenvolk’. Tegen deze opvatting nu rees bedenking. Niet zozeer uit overweging, dat het woord ‘soma’ niet zou kunnen duiden op zo'n | |
[pagina 293]
| |
‘organisatie’, o neen. Maar omdat de kwestie van de ‘liturgieën’, van de rijksdiensten, de belastingen, de wettelijke verplichtingen was geregeld in het kader van plaatselijke burgergemeenschappen. Een locale, een plaatselijke regeling was getroffen, niet een nationale, die bóven de plaatselijke zou staan. De politiek van de Romeinen zou er juist op aangelegd zijn, niet toe te laten, dat er nationale organisaties ter overkoepeling (of doorbreking) van plaatselijke burgerlijke gemeenten zich zouden vormen; laat staan, dat de keizer ze officieel zou willen doen gelden, ja zelfs begunstigen. Daarna kwam de opvatting, dat ‘soma’ zou kunnen aanduiden niet een bóven de plaatselijke burgerlijke gemeenten uitgaande organisatie van de Grieken, doch een organisatie van Grieken, telkens weer IN elke burgerlijke gemeente van het gebied van Cyrenaïca. Maar onder verwijzing naar onderscheiden teksten betoogde De Visscher, dat een collectiviteit als zodanig géén lichaam geheten wordt. Lichaam beduidt een eenheid. Een collectiviteit kan natuurlijk wel als een eenheid worden opgevat of ingericht, en dan kan ze DAAROM ook wel een ‘lichaam’ heten, maar dan niet omdat ze collectiviteit is, maar omdat ze als eenheid in aanmerking komt. Door bijkomende regelingen of afspraken. Als men het van die kant bekijkt, dan kan er volkomen regelmatig, zegt De Visscher, sprake zijn van een ‘soma’ ener ‘polis’, dat wil zeggen het ‘lichaam’ van een ‘stad’ (of staat). Dan kan zo'n ‘lichaam’ ook optreden als rechtspersoon (De Visscher verwijst naar Schnorr v. Carolsfeld, Geschichte der juristischen Person, München, 1933, I, 177 f.). Als er maar een ‘eenheid’ een ‘geheel’ is, dan kan men spreken van ‘lichaam’, anders niet. Ook een collectiviteit kan, indien ze geen eenheid, geen geheel is, op de naam ‘lichaam’ geen aanspraak maken.Ga naar voetnoot2) Verleden week noemden we even het woord ‘politeuma’, of ‘koinon’). In verband met het bovenstaande is het de moeite van het onthouden waard, dat er ergens sprake is van een ‘politeuma van de Joden in Berenice’ (in Cyrenaïca). Daarmee wordt aangeduid de gemeenschap van de Joden in een bepaalde plaats. Die gemeenschap zou dan binnen de civiele, de burgerlijke gemeente dus, een eigen kring vormen, uiteraard met als geestelijk centrum het | |
[pagina 294]
| |
‘Jeruzalem-dat-beneden-is’, dat Paulus in de Galatenbrief dienstbaar noemt, ‘met haar kinderen’; terwijl dan de christenen hun centrum hebben in het Jeruzalem-dat-boven-is. Elders (Filipp. 3:20) spreekt hij tot de christenen, dat ‘óns politeuma’ in de hemel is, vanwaar wij ook de Kurios, niet een Kurios als de Keizer van Rome, maar Christus, als Sótêr, als Zaligmaker verwachten. Politeuma zou dus aanduiden de gegroeide gemeente, die in de burgerlijke gemeenschap (onder de Keizer) zich doet kennen als geregeerd vanuit de plaats waar Christus ‘zit’, ter rechterhand van de Vader. We krijgen dan drie gedachtenschakeringen:
a. de burgerlijke gemeente als politeuma heeft haar regeercentrum in Rome;
b. de Joden in zo'n burgerlijke gemeente zeggen: maar ONS politeuma is in Jeruzalem, vanwaar we nog eens een glorieuze ‘David’ verwachten als Sótêr, als Behouder, Redder.
c. de christenen in zo'n burgerlijke gemeente houden elkander voor: maar ONS politeuma is in de hemel, in het boven-Jeruzalem, waar onze ‘David’ al lang is, in zijn op grond van zijn kruislijden verdiende glorie; en vandaar verwachten wij Hem als ónze Sótêr, die ook ons in de glorie zal zetten. Maar politeuma (eigensoortige en eigen-leven kennende gemeente) wordt als ‘soma’ (lichaam) hier tot een georganiseerde plaatselijke kerk, afgerond met een eigen adres, en zich afgrenzende in organisatie vorm tegen civiele politeumata VOORZOVER DIE STAAN ONDER HEIDENSE EN AFGODISCHE jurisdictie, en tegen Joden met hun nog steeds gedroomde nationale, maar ook al afvallige, en dienstbare ‘vleselijke’ trots, op zoek naar een nieuwe generalissimus David. Vormen dezen binnen de civiele gemeenschap een synagoge des Satans, zo vormen de christenen in hun plaatselijke kerk een synagoge van de ware Zoon van David, de ware Archeeg-Koning-Basileus hierboven, een ‘soma’ (lichaam), dat wil zeggen een organisatie, plaatselijk een wettige eenheid. Van Christus, niet van Augustus of een andere Caesar. Politeuma zou dan zijn een collectiviteit (de christenen, als INDIVIDUELE GELOVIGEN, zijn naar elkaar toe-gekropen, en hebben elkaar omhelsd). En als dan later dit politeuma, deze gemeenschap, die - geheel correct - is genoemd naar haar samenstellende | |
[pagina 295]
| |
elementenGa naar voetnoot3) (de gelovigen), een SOMA heet, een lichaam, dan zou dáármee aangegeven zijn, dat ze, nadat ze elkaar gevonden hadden (‘organisch’) nu ook zich hadden georganiseerd tot ‘soma’ (‘lichaam’) (instituut) geworden zijnde. Want een collectiviteit, die niet zich organiseert tot ‘soma’, vergaat en wordt verstrooid. In haar ‘soma’ (lichaam)-wording, in haar karakter dus als plaatselijke kerk met ambten, en een bepaald adres, wórdt het politeuma dus openbaar als wettelijk geregeld ‘soma’. ‘Soma’ van Christus is dan plaatselijke kerk. HELEMAAL NIET ‘QUA ORGANISME’, DOCH ‘QUA INSTITUUT’. |
|