De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit VIIIWe hebben verleden week gezien, hoe ‘onschuldig’ de pluriformiteit er uit ziet, die althans voor wat het theoretische betreft, dr. Volger verdedigt. Van deze gemoedelijke opening van het discours komt dr. Volger evenwel thans tot een minder gemoedelijk vervolg. Aldus (stelling 7): De accommodatie Gods bij de verkondiging van het evangelie wordt in de geschiedenis openbaar in de pluriformiteit der kerk. Deze pluriformiteit wordt theoretisch erkend door bepaalde onderscheidingen als: | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
Uit den tijd der Reformatie is bekend de onderscheiding tussen ecclesia visibilis (zichtbare kerk) en ecclesia invisibilis (onzichtbare kerk). De Roomse kerk heeft onderscheid gemaakt tussen corpus ecclesiae (lichaam der kerk) en anima ecclesiae (ziel der kerk). Tot zover deze zevende stelling.
Het moet dadelijk opvallen, dat dr. Volger in de opsomming van allerlei onderscheidingen, die ten aanzien van ‘de kerk’ gemaakt zijn, zich niet refereert aan de confessie. Zij maakt gewag van ware en valse kerk, dr. Volger doet dit niet. Misschien zegt iemand: dat spreekt nogal vanzelf, dat dr. Volger de valse kerk niet in zijn gezichtskring betrekt, want hij heeft het over de pluriformiteit van de ware kerk. Ik zou den tegenspreker willen feliciteren met zijn gelukkige naïveteit; maar er toch aan toevoegen, dat dr. Volger het ook heeft over de ‘oecumeniciteit’. En de oecumenische beweging, wel, die maakt zich erg druk over het contact van ‘kerkformaties’; en als ge dan vraagt: welke wel, en welke niet?, och, dan mag de één de grens wat anders leggen dan de ander, maar dan zijn er toch erg veel mensen, die in het onderling contact ook ‘kerkformaties’ opnemen, die door de belijdenis met den naam van ‘valse kerk’ worden afgedaan; bijvoorbeeld de roomse. Wie ons dus over de ‘oecumeniciteit’ wil inlichten, opdat wij niet waar en vals dooreenmengen, en opdat wij niet, al oecumeniserende, beginnen met een oecumenische kerk en uitkomen bij een oecumenische satanssynagoge, wel, die zal toch aan de ware en valse kerk en haar onderscheiding moeten blijven denken. Want als hij dat niet doet, dan komen er allerlei vragen op. Gelooft de spreker - we spreken nu natuurlijk geheel afgezien van dr. Volger - nog aan de belijdenis? waarom houdt hij dan net precies halt bij het fijne puntje? En gelooft hij er niet meer aan, waarom zegt hij het dan niet? Wie wél gelooft aan de realiteit van de onderscheiding van ‘waar’ en ‘vals’, die kan niet zeggen: ‘waar’ en ‘vals’ zijn twee ‘vormen’ van één wezen; en als hij het toch zou beweren, zou ik verklaren, dat zijn ‘geloof’ mij geen knip voor den neus waard was; op dit punt niet, en - kwesties van ‘waar’ en ‘vals’ grijpen gewoonlijk verder om zich heen dan die tussen een ‘echt gebit’ en een ‘vals gebit’ - en, op andere punten waarschijnlijk ook niet. En wie niet gelooft aan de onderscheiding van ‘ware en valse kerk’, dien moeten wij maar in het vizier houden. Vooral als hij dat niet-geloven zowat verdonkeremaant. | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
Immers, zo iemand laat ons in het donker wat de vraag betreft, wat hij bedoelt onder ‘kerkformaties’. De belijdenis, art. 29, verklaart, dat er heel wat ‘secten’ zijn, die den naam van ‘kerk’ zich annexeren, en bij herhaling (dictitant) verzekeren, dat ze kerk zijn. Maar de belijdenis gelooft dat niet. Het is voor haar niet genoeg, dat een formatie ZEGT, kerk te zijn; want de vraag blijft aan de orde, of zij dien naam terecht opeist voor zich. En juist dit feit, dat de kerknaam geüsurpeerd wordt ook door wie er geen recht op hebben, brengt haar tot de noodzaak, ware kerk van valse te onderscheiden. Dat wil zeggen: men kan over de oecumeniciteit van KERKEN of van ‘KERK’ niet goed spreken, zonder eerst uit te maken, wat wel en wat niet kerk heten mag. Daarom wijzen we ook de door dr. Volger in herinnering gebrachte onderscheidingen van kerken, zoals ze in de boven aangehaalde stelling worden genoemd, af, als zouden ze ter zake zijn. We zullen dezen keer op die onderscheidingen niet ingaan; op enkele er van brachten we vroeger reeds onze kritiek uit. Die kunnen we thans laten rusten. Voor het ogenblik is dit voor ons genoeg: neem eens even aan, dat die onderscheidingen op zich zelf genomen juist zijn. dan kan men ze alle toepassen op de ‘ware kerk’. Dat geldt zelfs voor de onzes inziens het meest aanvechtbare onderscheiding van zichtbare en onzichtbare kerk. We geloven daar wel niets van, omdat een kerk (dat wil zeggen vergadering, polis) net zo min onzichtbaar is als welke andere vergadering of stad of polis of staat of koninkrijk ook. Maar hoe dit zij, feit is, dat - ook binnen de ware kerk - de distinctie zichtbaar-onzichtbaar plaatsvinden kan. ALS MEN EENMAAL ERAAN GELOOFT! We ontkennen dus het recht van dr. Volgers beweren, dat zijn stelling iets te maken heeft met de pluriformiteit der kerk, opgevat in den zin van het bestaan van veelheid-van-kerkformaties. We willen wat zo heet eerst eens kunnen bekijken en toetsen aan de notae ecclesiae, de kenmerken der ware kerk, tegenover de kenmerken der valse. En daarom leggen we kop en staart van zijn zevende stelling nog eens naast elkaar, en vinden: hier klopt iets niet. In den KOP heet het, dat Gods accommodatie bij de verkondiging van het evangelie in de geschiedenis openbaar wordt in de pluriformiteit der kerk. Natuurlijk geloven wij aan de accommodatie van God, bovenbedoeld; maar die accommodatie is geen accommodatie aan onze ZONDEN, doch aan de onderscheiden NATUUR en geaardheid | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
en milieu en ontwikkelingsgraad en bevattingsmogelijkheid dergenen tot wie de roeping door het evangelie komt. Maar omdat de INHOUD van de boodschap overwinnend is, zal het toch het EVANGELIE zijn, dat aanvaard moet worden, en zal de kerk een vergadering zijn van ware CHRIST-gelovigen, niet van lieden, die zo maar geloven, wat zij aandienen als evangelie. Dat zal dus zó lopen: in het ene land zal de kerk ongetwijfeld aanvankelijk anders er uitzien, dan in het andere; dank zij Gods accommodatie, want Hij breekt niet zo maar de natuur stuk of keert de historie onderstboven. Maar die kerk zal dan moeten zoeken naar contacten met andere kerken; ook ik zeg: over heel de wereld. Ze zal van die andere kunnen leren; alles goed en wel. Maar ze zal moeten en kunnen vragen: zijn die anderen vergaderd door het EVANGELIE, ja of neen? Gods accommodatie HEEFT JUIST GEMAAKT, dat ze, hoezeer ook onderscheiden naar cultureel en historisch milieu, het EVANGELIE allemaal KUNNEN kennen en kunnen ‘hanteren’ als criterium voor de vergadering. En als ze dan een kerkformatie tegenkomen, die wel kerkelijke allures aanneemt (en op dien lossen grond zelf zegt, KERKformatie te wezen), doch die niet door, en op, en in, en naar het EVANGELIE (naar den inhoud) is vergaderd, en bijeengehouden, dan zal elke kerk, die het evangelie kent, kunnen en moeten zeggen: hier is het evangelie niet, het is dus hier geen KERKformatie; want KERK is vergadering van gelovigen in het EVANGELIE. De WAARHEID moet en wil oecumenische contacten leggen; maar niet haar recruutjes zijn daarvan, zich zelf liefkozend, het criterium en ook niet de recruutjes of de geslepen generaals van een anti-evangelische leergroep of beweging. De pluriformiteit, opgevat in den normalen zin van het woord (dat ik overigens zelf van de hand wijs) heeft dus wél ten gevolge, dat er bijvoorbeeld classicale vergaderingen kunnen zijn op IJsland en in Holland, op Java en in Japan, maar is NIET een juiste of geoorloofde kwalifikatie van het feit, dat op de éne plaats men ‘ja’ zegt, en op de andere ‘neen’ tot een bepaalde leer van dogmatischen of ook kerkrechtelijken aard. En daarom is de STAART van deze besproken stelling minder goed. Wat schrijver in het MIDDEN ‘theoretische’ pluriformiteit noemt, heeft niets te maken met de kerkformaties van ONDERSCHEIDEN verband, maar alleen met kerkformaties van EENZELFDE verband. Maar in den ‘staart’ heeft hij blijkbaar het oog op kerkformaties, die nog GEEN verband onderling aangingen op | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
denzelfden grondslag en met dezelfde kerkregering (ook dáárvoor gaf Christus zijn bloed, en ook dáárvoor spreekt het evangelie zich uit). Daarom zeggen we: als dr. Volger in het slot spreekt over die ‘praktische’ pluriformiteit, dan wijzen we die stelling af. Wat ‘praktisch’ is, moet van wat theoretisch uit het EVANGELIE ontleend of afgeleid is, een getrouwe weerspiegeling willen zijn; anders maakt men van de accommodatie Gods aan de onderscheiden natuur een accommodatie aan der mensen uiteenlopende zonden. De accommodatie Gods heeft juist gemaakt, dat Hij als Grote Pedagoog allerlei mensen in allerlei eeuw (ook in Paulus' cultureel zeer uiteenlopende zendingsgebieden) voor HETZELFDE evangelie konden en wilden bukken. Daarom moeten we niet zeggen: daar en daar is een gezelschap dat kerk heet, en daarin vinden we nu praktisch een ‘kerk’, en dús zien we hier pluriformiteit. Hebben we nog niet genoeg geleerd? Hitler maakte óók een ‘kerk’, maar wat voor eentje? Moesten we in zijn dagen dan kiezen uit politieke overwegingen, vóór of tegen? Helemaal niet, want Hitler maakte zijn kerkje op grond van een filosofie, die onchristelijk was, Rosenberg was zijn meneertje, zijn valsen profeet. Heeft Neurenberg soms KERKVORSTEN opgehangen? Dan moet er haastig een protest komen niet tegen Franco, maar tegen de heren van het geallieerde gerechtshof in Nürnberg. Laat ons toch uit evangelie-ogen kijken. Niet uit de ogen van wie zeggen kerk te zijn. Ik acht het mogelijk, dat Stalin ook zijn ‘kerk’ heeft. Maar ik wou graag uit mijn ogen zien, als ze evangelisch gewapend zijn. Niet voor niets hebben we communisten horen spreken, of althans steunen, in Amsterdam, op een congres van ‘kerken’. We zullen hebben te herhalen: we moeten menselijke zonden, en haar resultaten, niet mogen orneren en disculperen met den naam van Gods gezondmakend werkGa naar voetnoot*). |
|