van het éne ‘wezen’ der kerk. Dat is dus bij dr. Volger mogelijk, óók in die gevallen, waarin het ‘ja’ der éne kerkformatie het ‘neen’ der andere tegenover zich ziet staan. Dit ‘ja’ of ‘neen’ schijnt dus bij dr. Volger óf niet serieus op te vatten, óf te kúnnen samengaan als ‘vormen’ van één ‘wezen’. Het is een merkwaardige constructie, en wij willen wel verklaren, ze niet aanvaardbaar te achten. Maar hoe het zij, wij nemen er nota van.
Maar één ding begrijpen we niet, en dat is dit: waarom geeft dr. V. dan theoretisch een omschrijving der ‘pluriformiteit’, die zo volkomen ‘onschuldig’ schijnt, omdat ze met confessionele en kerkrechtelijke ja-of-neen-verschillen niets heeft uit te staan?
Let maar eens op:
a) het feit, dat de éne evangelieboodschap, die zelf geen ‘ja’ en ‘neen’ in zich verbindt, in onderscheiden talen wordt gepredikt, noemt hij al ‘pluriformiteit’; we hebben dus vandaag een ‘pluriforme’ boodschappendienst van Moskou; de éénheid (geen ‘neen’ tegenover het ‘ja’) blijft daarin gehandhaafd. Het is een pluriformiteit binnen de ware kerk (het woord ‘pluriform’ zij nu verder daargelaten);
b) ook de accomodatie aan de mensen maakt de boodschap pluriform; weer staan we dus voor pluriformiteit binnen de ware kerk;
c) ook de profeten onder Israël spraken op onderscheiden manier; ten derden male wijst dit (nu zelfs dit ‘pluriformiteit’ heet) op pluriformiteit binnen de ware kerk.
Nog één ding moet ons van het hart: wij zouden zeggen: als de pluriformiteit iets zó onschuldigs is, en zó onmisbaar, waarom moet men dan nog ‘hopen’, dat de kerkformaties in deze bedeling ‘uniform’ zullen worden? Men zou zo zeggen: als-'t-u-blieft niet; laten we blijven preken in allerlei talen, blijven preken in accomodatie aan allerlei mensen, blijven preken op onderscheiden manier! En kijk, nu komt die zelfde dr. Volger, die ons eerst doet juichen over die pluriformiteit binnen de ware kerk daar ineens ons verklappen, dat hij had gehoopt, dat ze nog eens plaats zou maken voor de uniformiteit, al moet hij tegelijk verzuchten, dat die hooggewenste uniformiteit wel uit zal blijven.
We begrijpen er niet veel van, dan alleen dit: dat dr. Volger die praktische pluriformiteit gevolg ziet deels van goddelijke glorie, deels van menselijke misère. Hij wil die weg hebben: ik ook. Maar wij zouden zeggen: als pluriformiteit, genomen zonder menselijke bederfbrengende misère, zo mooi is, dan zal het wegnemen van die