| |
De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit VI
Wie ons vorig artikel gelezen heeft, zal onmiddellijk althans vermoeden, dat we bezwaar hebben tegen de stelling, die dr. Volger nu geeft als de vijfde:
‘Het begrip ecclesia in Matth. 16:18 en 18:17 is een algemene omschrijving van die zelfstandige gemeenschap, die in tegenstelling staat met de synagoge, haar centrum heeft in Christus, haar fundament in de messiaanse belijdenis, en haar levensprincipe in den Heiligen Geest; dit is de oecumenische kerk, die als geheel aan de delen vooraf gaat en in de delen zich manifesteert’.
| |
| |
Natuurlijk is er ook hier weer iets, dat we kunnen lezen met instemming, dan wel afwijzen: het zal dan weer de vraag zijn, wat men onder de woorden verstaan wil hebben.
Maar op één punt is ons alleen maar afwijzing mogelijk, en valt er ook niets te ‘interpreteren’, zó, dat de dubieuze woorden met een of andere ‘interpretatie’ nog net erdoor zouden kunnen komen. Men begrijpt, dat ik hier doel op het slot: de oecumenische kerk is een geheel dat aan de delen vooraf gaat en in de delen zich manifesteert. Op dit punt blijft ons ‘neen’ tegen dr. Volgers ‘ja’ staan. Een vergaderingsgeheel manifesteert zich nooit in een vergaderingsdeel.
Wij moeten hier niet misverstaan worden. Wij hebben er niets tegen, de in Matth. 16:18, en 18:17 bedoelde gemeenschap ‘oecumenisch’ te noemen. Och neen, waarom zouden we daartegen bezwaar hebben? Christus verklaart, in 16:18, dat Hij zijn ekklesia zal ‘bouwen’, ‘stichten’ ‘epi’ (op?) ‘deze’ ‘petra’. Die woorden hebben al heel wat folianten in het aanzijn geroepen, en er is heel wat bloed gevloeid, en ettelijke brandstapels opgericht, terwille van hun ‘interpretatie’.
Nu over dat ‘bouwen’, ‘oprichten’, ‘stichten’, zal wel niet veel meningsverschil zijn. Hetzelfde Griekse werkwoord, hier door ‘bouwen’ vertaald, komt ook voor in Matth. 7:24, 26, waar duidelijk sprake is van iemand, die een huis bouwt, op rotsgrond dan wel op zandgrond; hij bouwt in ieder geval.
Maar verder? Dat woordje ‘op’? Het treft, dat in Matth. 16:18 een voorzetsel wordt gebruikt (‘epi’ met ‘derden’ naamval), dat men niet treft in Matth. 7:24, 26 daar staat ‘epi’ met vierden naamval). Niet onmogelijk, dat hier toch wel iets in zit. De man, die zijn huis op dien rots-, dan wel op den zandgrond bouwt, komt voor als iemand, die waar eerst niets stond, nu wat neer gaat zetten (er zit een element van beweging in, Robertson). Dat element van iets-erneer-ZETTEN valt in Matth. 16:18 buiten beschouwing. Het is niet zozeer daarom te doen, dat er wat komt, hetwelk er eerst niet was (en ook weer verdwijnen kon, zoals dat huis van den dwaas, die op zand ging bouwen). Neen, buiten beschouwing blijft de kwestie, hoe lang de bouwer al aan den gang is, en of er al door anderen c.q. hem zelf een begin gemaakt is, dan wel of de aanvang nog komen moet; het KOMEN van het gebouw heeft minder de attentie, dan de PLAATS, de GRONDSLAG. De grondslag is de petra, dat wil zeggen de belijdenis, die zoëven uitgesproken is, dat de historische Jezus, timmermanszoon, adres daar en daar, betwiste rabbi, straks
| |
| |
gekruisigd, de beloofde Messias is. Christus wist: ER WAS al een ekklesia. Maar Hij werd nu vergaderingscentrum in die en die belijdenis.
En als in Matth. 18:17 gezegd wordt: zeg het der gemeente, namelijk in het geval, dat een zondaar die bestraft is, zich oostindisch doof houdt, net doet, alsof hij niets hoort, en daarin zijn onwil toont, en dus in feite weigert te horen, zeg het dán aan de ekklesia, aan de vergadering, wel, waarom zou die ook niet oecumenisch moeten of mogen heten?
Die belijdenis van Matth. 16 is bestemd voor de hele wereld, en zolang dus de kerk ergens gebouwd wordt op dien grondslag, dan heeft ze op accoord van haar erkend zijn een program, dat aan de wereld opgelegd is, en waaraan alle gelovigen, die zich laten vergaderen, zich willen binden, waaraan ze zich ook willen laten herkennen. En die tucht uit Matth. 18:17 dan? Wel, die is een afgaan op een zondaar, die zelf ingaat tegen de petra welke oecumenisch bindt en samenbindt. Als iemand in Kampen een bul krijgt dat hij openbare grove zondaar is, dat hij daarin zó vreselijk verhard is, dat Gods Kerk hem niet meer kan verdrágen op den preekstoel, wel, dan is het volmaakt normaal, dat bijvoorbeeld Berkouwer, president van zulk een ‘heiligen’ uitwerphandel - ik spreek nu in zijn stijl - het ook gaat zeggen bijvoorbeeld in Grand Rapids, en dat ze ook dáár, en dan oecumenisch, vertellen, dat het waarlijk zo is als in die bul staat. Wij hebben alleen maar tegen Berkouwer, dat hij zijn verhaal niet goed gedaan heeft; hij heeft zo heel veel weggelaten. Maar dat hij een oceaan is overgestoken om het te gaan zeggen, wel, dat was ‘simple comme tirez’. Het enige wat niet ‘simple’ was, was dit: dat hij nu warempel wou, dat zulke openbare grove zondaren in een Amsterdams oecumenisch spul zich zouden laten ontvangen ‘simple comme bonjour’.
Maar nu komt het: wanneer moet iemand worden beschouwd als een heiden en een tollenaar?
Volgens dr. Volger en ook mezelf zal het houden van een openbaren groven zondaar voor heiden en tollenaar moeten geschieden naar het recept van Mattheüs 18. Dat wil zeggen:
a) | het door hem volgehouden kwaad moet gezegd zijn aan de ‘ekklesia’; |
b) | deze moet hem hebben vermaand; |
| |
| |
c) | hij moet haar vermaning hebben verworpen. DAN is hij te houden als heiden en tollenaar. Zoals bijvoorbeeld de oecumenische synode, als ze nog iets van een synode heeft, bijvoorbeeld ondergetekende daarvoor houdt: want ze heeft een formule, die hij verwerpt, genoemd overeenkomstig de petra van daar straks. |
Maar wil dr. Volger het ook zo gezien hebben? Ik begrijp hem niet goed, want hij heeft me ook nog eens geïnviteerd voor een of ander oecumenisch-lijkend ding, en toen heb ik daarvoor natuurlijk bedankt, omdat dr. Aalders me ertoe verlokken wou, dat ik net zou doen, alsof ons beider neus bloedde, en dat mocht ik natuurlijk niet, want als hij een man is, houdt hij voor de oecumenische kerk vol, dat ik een gruwelijk zondaar ben, zoals ik tegenover haar volhoud, dat hij in 1944 een gruwelijk misdrijf heeft gepleegd, en daarin nog steeds net als Berkouwer, Ridderbos, Nauta en zo ook maar de minste schuldbelijdenis weigert, weshalve we oecumenisch onze ‘lis’ hebben, ons twistgeding, dat hij maar niet beëindigen wil, omdat hij zijn eisen volhoudt, volhoudt, volhoudt, net als ik mijn ‘neen’ volhoud, volhoud, volhoud. Maar dat betreft Aalders, en zo. Het gaat echter nu over dr. Volger. Dat ik hem hierin betrek, heeft zijn reden, en nu raak ik meteen het fijne puntje: wanneer ben ik of een andere openbare grove zondaar nu te houden voor heiden en tollenaar?
Ik lees bij dr. Volger, dat hij zegt: het moet gezegd zijn bij de ekklesia (accoord, zegt K.S.); het moet door de ekklesia met den zondaar besproken zijn, en de zondaar moet hebben geantwoord: ik trek mij uw woorden niet aan. En die ekklesia is dan oecumenisch, zegt dr. Volger, en nog zegt ondergetekende: accoord. Maar ze gaat als geheel aan de delen vooraf, zo voegt hij er aan toe, en dáár zit ik ineens mee. Ik moet eerst weten, wat naar de mening van dr. Volger toch wel de ‘delen’ zijn van de oecumenische kerk als geheel.
Want ik begrijp van de redenering niet veel. In de voorgaande stelling is opgemerkt, dat een kerk altijd een meervoudige samenstelling is. Daarbij werd toen verwezen naar Matth. 18:20: waar twee of drie in Mijn naam verenigd zijn, daar ben Ik in het midden. We zullen ons wel niet vergissen, als we, nu dr. Volger zelf deze plaats aanhaalt ten bewijze, dat de kerk een meervoudige samenstelling is, hier hem horen verklaren: kijk, daar hebt ge dus die delen.
Maar dan zijn die ‘delen’ leden. Leden der vergadering. Gelovigen.
| |
| |
Waar (dat wil zeggen op de plaats, waar) twee of drie in Mijn naam zich tot een synagoge hebben laten maken, daar, dat wil zeggen op die plek, ben Ik in het midden.
Nu zullen we niet vragen: of een vergadering er eerder is dan de leden. In den tijd zijn de leden er natuurlijk eerder dan hun vergadering. Maar ik houd weer vast aan dat begrip van vergadering. Zijn de leden van een vergadering ook ‘delen’ van die VERGADERING?
Kán een vergadering wel in delen uiteenvallen?
Eigenlijk geloof ik dat niet. De VERGADERDEN kunnen in secties gaan, voor mijn part mag men deze delen noemen. Maar zelfs dan nog blijven ze vergaderd. Doch de vergadering als daad is niet te delen. Ze gelukt of ze mislukt. Als ik de burgers van Kampen wil bijeenbrengen, en ze komen niet op, dan is mijn vergadering me niet gelukt. En ik kan dan van het beetje, dat ik daar zie staan, niet zeggen, dat ze een deel der vergadering zijn, want ze zijn wel vergaderd, maar deze vergadering heb ik niet bedoeld. En de anderen, die ik had willen vergaderen, zijn niet vergaderd, zijn ook geen deel van de vergadering; en als ze soms samenkomen bij een ander, dan zijn ze ook nog geen deel der vergadering, maar een contra-vergadering, of zo.
Conclusie: als ik aan de leden der vergadering als aan haar delen denk, dan kom ik niet eruit. Een vergaderd lid is geen deel van de vergadering als vergadering. Een deel van een VERGADERING moet ook nog zelf VERGADERING zijn, en dan bepaald door den wil der gehele vergadering.
Nu kan dr. Volger het ook wel anders bedoeld hebben, ondanks zijn verwijzing naar Matth. 18:20. Hij spreekt namelijk van de Hervormde kerk in stelling 8, en zegt, dat deze de (door dr. Volger onjuist geachte) stelling volgt: ‘het geheel is de som van de delen’. Daar zullen dus de ‘landskerk’ als ‘geheel’ en de ‘plaatselijke gemeenten’ als ‘de delen’ bedoeld zijn.
En, als ik dan nog wijder denk, en me een oecumenische synode voorstel van landskerken, die met elkaar in verbinding getreden zijn, dan kom ik weer terug naar mijn vraag van hierboven: wanneer ben ik een heiden en tollenaar? Als het geheel aan de delen voorafgaat, ben ik dan misschien pas heiden en tollenaar, als de landskerk me heeft verdoemd, per synode, of anders, zo mogelijk, een oecumenische synode?
Het zou dan lang kunnen duren, en ze zouden in 1944 in Neder- | |
| |
land dan wijs gedaan hebben hun heiligen toorn nog een beetje te bedwingen tot op de oecumenische synode.
Maar hoe dit zijn mag, ik geloof, dat ik in Matth. 18 iets anders hoor. Als er twee of drie in synagogevorm bijeen gebracht zijn, wel, dan is het al goed, als het aan die twee of drie gezegd is, wat de zondaar heeft gedaan. Spreken zij een vonnis, dan, dan moet de zondaar zeggen: hier spreekt Christus' autoriteit. Verwerpt hij hun spraak en uitspraak, dan is dat pas menens, als hij meteen verklaart: in hun woord hoor ik niet Christus' stem.
Maar daarom wil ik weer terug naar die twee of drie dat wil zeggen naar de PLAATSELIJKE KERK. We lezen vaak allemaal slordig, en daarom wordt van Christus' woord zo dikwijls volgende parafrase gegeven: ALS er twee of drie in Mijn naam (dat wil zeggen met wat religieuze verlangens in de ziel) bijeen zijn, DAN ben Ik in het midden. We maken dan misbruik van ons taalgebruik: ‘waar’ en ‘daar’ in den zin van ‘indien’ en ‘in dat geval’; zoeken de voorwaarde ener kerkelijke erkenning in het religieuze-verlangens- hebben, en vergeten onder de bedrijven door: dat er staat: OP DIE PLEK, waar IN MIJN NAAM (dat wil zeggen met Mijn autoriteit enzovoort) twee of drie synagogaal bijeengebracht zijn, OP DIE PLAATS ben Ik in het midden. De Plaatselijke Kerk dus. Die vrij is. En zelfstandig. En geen deel van een geheel, want ze is zelf een lichaam van Christus (Grosheide op I Cor. 12:27).
En daarom geloof ik ook niet dat de kerk, hier bedoeld, in tegenstelling staat met ‘de synagoge’. Christus zelf ging nog naar de synagoge. Hij gaf ons in de plaatselijke kerk een betere, een verloste, een vrijgemaakte synagoge. En die TEMPEL, die voor een landsgeheel moest dienen, wel, DIE is afgeschaft, en nog wel duidelijk ook, op Goeden Vrijdag en op Pinksterfeest daarna. De ekklesia, hier bedoeld, is een verloste synagoge, en straks helemaal vrij van allen mogelijken landstempel, of oecumenisch ‘centrum’. Zij haat het woord ‘centrum’. Zelfs is zij bang voor alle mathematische beelden bijvoorbeeld van Christus als centrum, en zo meer. Mathematische beelden zijn nu eenmaal niet meer dan beelden, de werkelijkheid kent er geen een.
|
|