De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHoudt wat gij hebtGa naar voetnoot*)Elke reformatie kent na enkele jaren haar moeilijkheden. Zo was | |
[pagina 239]
| |
het toen David Saul verving; toen de ballingschap geëindigd werd, toen de kerk werd losgemaakt uit nationale banden, toen Luther, Calvijn, De Cock, Kuyper optraden. Zo is het ook na de Vrijmaking. Prof. Bouwman heeft de moeilijkheden van de eerste Afgescheidenen eens getypeerd als de ‘crisis der jeugd’. Een titel, die als beeldspraak sprekend was, en als zodanig ook aanvaardbaar. Maar als men tegenwoordig tot ons zegt - het staat gedrukt - er is ‘verdeeldheid’ onder ons (daargelaten of die omschrijving juist is), of: we hebben nu óók na 1944, wat er na 1834 was: de crisis van onze jeugd, dan wordt van die jeugdcrisis zo iets als een kerkhistorisch regulaire, normale, vaste figuur gemaakt. We herinneren ons, dat dr. Hepp zijn klacht over deformatie-dreiging inzette met de nog al evolutionistisch riekende constatering, dat na elke reformatie steevast, bijvoorbeeld na ongeveer veertig jaar, een deformatie intrad. Op dezelfde lijn ligt de stelling: het is een normaal verschijnsel, dat een ‘jonge kerk’ haar ‘crisis van de jeugd’ heeft, en die ziet ge nu optreden. Maar, nu men van een losse beeldspraak een soort van begripsmatige typering van een vasten groei- of vergroeiingsregel maakt, nu komt de vraag: is dat terecht? Spreker antwoordt: neen. Want a) de beeldspraak, indien zó gehanteerd, is onjuist. Biotische wetten voor een individueel leven moet men niet overdragen op zedelijke gemeenschappen. Vooral niet op de kerk. Een jeugdcrisis, die heeft God als natuurlijke ordinantie gesteld in en voor fysiek-psychisch uit geboorte opkomend bestaan, bij mensen, dieren, planten, enzovoort. Maar de kerk komt op, niet uit geboorte, dóch uit wedergeboorte; ze wordt niet geregeerd door biotische ordeningen, maar in een uit Gods Woord, dat Hij in handen houdt, beheerst vrijmachtig gouvernement. Als er in die kerk onzekerheden zijn, en een niet zien, hoe dit of dat nu gaan moet, dan hangt dat altijd samen met zonde en schuld, met een niet zuiver en volhardend leven naar het Woord. Een jeugdcrisis, biotisch, is normaal, zover ze bloot natuurlijk zich voltrekt. Een zedelijke misvorming in de kerk is, zover ze tot armoede leidt, nimmer los van schuldige armoede, en dus van de norm afwijkend, abnormaal. En b) de term crisis is hier niet op zijn plaats. Een crisis is een ernstig ding: het gaat dan: erop of eronder. De erbij betrokken exis- | |
[pagina 240]
| |
tentie is er fundamenteel door in gevaar: men wordt er stervende dan wel levende uit te voorschijn gehaald. Maar onze onderlinge meningsverschillen van heden zijn juist daarom wel ‘moeilijkheden’, maar geen crisis. De crisis was er in 1944, en toen waren ALLEN erin betrokken, de héle toenmalige kerkgemeenschap. Wie toen ‘ja’ sprak, als God ‘neen’ beval, en omgekeerd, die besliste verkeerd voor zich, en voor de toekomst van de kinderen, en dit op essentiële punten, die ‘kritiek’ waren en beslissend voor het hele kerkelijke-ambtelijke bestaan. En wie toen besliste naar het Woord, die kwam door de crisis heen, en de Medicijnmeester, die hem er door gehaald had, zou nu ook verder zijn herstel leiden. De reconvalescentie. Vier jaar na 1944 hebben we geen crisis, maar beproeving van wat uit de crisis kwam, behouden zijnde. Eindelijk: c) ook de term ‘jeugd’ is hier onvoegzaam. We zijn geen jonge kerk, geen kersvers instituut. We zijn de oude kerk. De oude confessie, het oude kerkrecht, de oude condities voor toelating tot den kansel, zoals ze eeuwenlang in Nederland gegolden hebben. En dat we vóór dien ouderdom der kerk hebben gestreden, dat was toen de oorzaak, dat ‘de nieuwen’ ons deswege hebben uitgeworpen; maar we hebben met den ouden kerkschat ons als reconvalescenten mogen zien als de kerk-die-er-al-was. Daarom moeten we niet spreken van: crisis van onze jeugd. Maar van: beproeving van onzen ouderdom. Onzen ouderdom, zeggen we; dat heeft uiteraard niets te maken met leeftijdsgrenzen. Een candidaat hier, een grijsaard als Greijdanus ginds. Met ouderdom bedoelen we: ieder, die erin betrokken werd, moest in een ‘rijpe’ beslissing van ‘gerijpt’ verstand den ouden schat der kerk bewaren, voorzover zijn aandeel daarin werd gevorderd. Die ouderdom wordt nu beproefd. Verzocht, dat kunnen we óók zeggen, voorzover de Boze daarin zijn hand heeft. Beproefd, zó mogen we het zeggen, als we de dingen door God zien leiden. Overkomt ons daarin iets vreemds? Neen. Want in de eerste plaats: een crisis, en zo ook een reformatie, gaat gemakkelijk in zekeren zin. Een ander, de soms domme of onverschillige of onkundig gelaten meerderheid, bepaalt waarover het lopen zal, de betrokkene heeft alleen maar op die punten, welke de anderen tot hoofdzaken maken in een door hen tenslotte gefixeerde situatie, op een bepaald moment te zeggen: ja, of neen, en DAT te | |
[pagina 241]
| |
doen in getrouwheid aan zijn Zender. In zoverre gaat het met een reformatie net zo gemakkelijk als met geboren worden en met sterven: de situatie, die maakt ge niet zelf. Maar tússen geboren worden en sterven ligt het moeilijke leven, vragend om vaste regelingen, om geschiedenis-maken, om continue planmatige ordeningen en ordening. Zo kwam in 1944 de crisis: anderen stelden eisen, vragen, bindingen; dát was hun zaak: wij moesten toen getrouw zijn. Nu zijn we uit de crisis uitgeleid, en hebben thans de normale regeling te treffen voor dit en dat en voor alles. Dat is altijd de moeilijkheid van wie (denk aan den eersten Schooldag na de vrijmaking) zijn jeugd zich na de crisis zag vernieuwen. Vernieuwde jeugd, dat is óók een biotisch niet adequaat uit te werken begrip. Het is INZOVERRE dus een algemeen verschijnsel: moeilijkheden na een crisis, na een reformatie. En voorts: de aard der moeilijkheden hangt samen met de bepaalde omstandigheden van vóór de crisis. De Afscheiding, zo is in 1934 betoogd door spreker, had geen eigen dogmatische betekenis. Was dat haar schande? Neen, haar ere was het, haar apologie-in-het-negatieve. Ze kwam niet met een dogmatiekje van De Cock, maar greep, in zedelijke trouw, terug naar de Belijdenis der Kerk, die immers op den kansel lag: de Canones van Dordt. Dat ze dogmatisch geen vasten gang nog had, geen eigen koers, dat lag aan den tijd voor de crisis van 1834. Dogmatisch was de kerk zo lang verkommerd vóór dit jaartal: hoe zou het dan wonder zijn, dat men na 1834 veelszins moest zoeken en tasten? Het kritieke punt was: trouw aan de belijdenis, ja dan neen. Toen de crisis voorbij was, kwamen de moeilijkheden: dogmatisch. En wij dan? In onze crisis van 1944 was het kritieke punt: zedelijke trouw aan de kerkorde; de confessionele binding was te onderscheiden van bovenschriftuurlijke vondsten; enzovoort. Dogmatiek hadden we niet breed genoeg, en dogmatisme te veel. Op dat terrein lag de eerste moeilijkheid niet. Maar er was al jaren lang geweest OF geen antwoord OF een verkeerd antwoord op vragen betreffende: samenwerking met andersdenkenden, oecumenisch meedoen of niet meedoen, onderscheiding van levensterreinen, en onderlinge relatie tussen die alle, enzovoort. Is het wonder, dat, nu de zedelijke crisis doorstaan is, en we opnieuw moeten opbouwen, juist OP DIE PUNTEN de een zó, de ander anders construeert? Neen, dat is geen wonder. Dat is ook de crisis niet. Crisis zou alleen daar ontstaan, waar wij in deze moeilijkheden elkaar niet meer | |
[pagina 242]
| |
zouden willen ontmoeten voor de aanspraakplaats van Gods heiligheid, die de uitspraakplaats van onze overhaasting wil regeren en bevelen. Daarom: houdt wat ge hebt. God vraagt: wéét ge het nog, wat de punten van 1944 waren? Wat toen aan de orde kwam, en sinds niet meer weg te werken is als punt, waarover het Woord beslissing geven moet? Wéét ge het nog, wat toen als Schrift des Heeren op den kerkwand geschreven is, of geschreven héét? En hoe ge daartegenover hebt MOETEN en MOGEN kiezen? Houdt wat gij hebt - dat woord staat er meer dan eenmaal in de Openbaring van Johannes, in de brieven van Christus; in dien aan Philadelphia, in dien aan Thyatire. We worden reeds door de herinnering daaraan ervoor gewaarschuwd, niet te suggerereen: deze is een man van groep zo in Thyatire bijvoorbeeld en die is een man van groep zus aldaar. De toestanden in een plaatselijke kerk (Thyatire, Philadelphia) waren andere dan wat wij vandaag in onze samenleving ervaren als zwarigheid: bij ons thans gaat het over vragen van kerkverband, van relatie met anderen in onderscheiden ‘levenskringen’ enzovoort. Alle vergelijking worde ver gehouden. En toch...in Thyatire, en andere gemeenten, wás er iets aan de orde óók omtrent de vraag, of men met allerlei andersdenkenden in een niet kerkelijk levensverband kon samengaan (de gilden, vakorganisaties bijvoorbeeld, met politiek-religieuzen inslag) en of, wie op dit punt een strengere opvatting voorstond niet gevaar liep, weer te binden, te binden, in een nieuwe hiërarchie. Zijn we daarvoor vrijgemaakt, om weer elkaar vast te leggen? zo werd gevraagd. Christus komt nu op Patmos interveniëren. Niet partij kiezende, niet den één verdoemende, den ánder antithetisch in bescherming nemende. Ook niet zich buiten de kwesties houdende. Maar alle partijen ondervangende en een fundament onder haar leggende, maar dan niet onder haar als partij, doch onder zijn kerk die reconvalesceren moet: houdt wat ge hebt. Dat is een TEGENSTELLING met het (geduchte) nieuwe bindingen opleggen, waaraan Hij niet denkt: Hij brengt de vrijmaking niet om. Ik zal ze geen anderen last opleggen: we zijn niet aangewezen op een codex van allerlei bepalingen alsof die automatisch helpen zou. En hij komt óók niet een kwestie onttrekken aan de verantwoordelijkheidsspanning. Hij zegt alleen maar: wat ge HEBT, houdt dat vast. Tot de slappen, en tot de sterken, tot degenen die wars van nieuwe bindingen zijn en ook tot degenen die er tuk op zijn, zegt hij: HOUDT wat ge hebt. Houden | |
[pagina 243]
| |
is blijkens het Griekse woord: houden met alle macht, met grote inspanning, met uiterste kracht, want het is geweldig zwaar. Hij geeft hun allen werk te doen - houden - en het moet beginnen bij het positieve en fundamentele, dat allen blijft verenigen. Houdt wat ge HEBT, is immers zijn woord? Wat ge hebt, dat is niet zoveel als: uw tegenwoordige hebben en houden, uw feitelijke toestand, het is óók geen oproep tot conservatisme. HEBBEN betekent in ZIJN mond: datgene, wat Ik als genadegift u schonk uit verwerving in toepassing, waar Ik voor heb betaald. Houdt u daaraan. Als in de crisis de trouw op de essentiële punten, die men u voorlei, en waarop beslist moest worden, uit Mij was, houdt u dan daaraan vast, klemt u daaraan vast; en als het HOUDEN daarvan geweldige inspanning is, en inspanning vraagt, wel, dan is het een verbod van improvisatie, en ook een verbod van kansen grijpen, en ‘eens gaan kijken’, of er ergens een kansje is dat men zich bekeert of een woord spreekt dat er op lijkt. Want bekering van een individu, die behoeft niet op papier, maar bekering van een kerk, een kerk van anderen of ook die van onszelf (we gaven toch ook ons zelf over aan de kritiek?) die moet als bekering van een KERK altijd op PAPIER wijl het een zaak van gemeenschap is, beslissend voor heden en toekomst, ook voor het nageslacht. Geen improvisatie, dat is geen ‘HOUDEN’ met krachtsinspanning, dat is maar los werk. Systematisch werken, rustig omschrijven, vasten gang in het behandelen van de kritieke punten. Een streep door den helen boel, zoals sommigen willen? Maar wat blijft er dan over? Wat zijn DAN de normen waarmee men weer begint? De regelen, waaronder men zichzelf en zijn kinderen brengt? Is dat HOUDEN wat ge HEBT, als ge een streep haalt door wat eerst Gods Woord heet? Is het Gods Woord NIET geweest, zeg het dan, opdat wat dan WEL Gods Woord is, blijve spreken op de punten, die toch eenmaal aan de orde kwamen en blijven. En: de synode, de deputaten omzeilen? Neen. Houdt wat ge HEBT. Ge hebt in 1944 gekregen van Mij: niet een uitspelen van synode tegen particulier ambt (zoals in Thyatire de ene partij deed, bindende boven het in Hand. 15 bepaalde, en ook de andere, protesterende tegen de ‘lasten’ van apostelconventen, en beducht voor nieuwe lasten, en dan maar zich beroepen op het ambt der gelovigen in tegenstelling met dat der apostelen) doch in 1944 is gestreden voor ALLE ambten en voor ALLE bevoegdheden, MITS elk op eigen plaats. Ge zijt niet vrijgemaakt voor nieuwe bindingen? Neen, | |
[pagina 244]
| |
zeker niet. Maar ook niet voor nieuwe ontbindingen, voor nieuwe wanorde, die de taak der synode uitschakelt, en dan maar op een geïmproviseerden grond constateert, dat men nu maar eens die synodale operaties zal omzeilen of doorbreken, om het ambt der gelovigen te activeren. Activeren is best, mits alle dingen eerlijk en met orde geschieden. Houdt wat ge hebt: opdat waarheid en recht elkaar weer kussen. |
|