De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdQuantum of quale: overeenstemming of gemeenschapGa naar voetnoot*)Blijkens persberichten heeft de generale synode der Hervormde Kerk met algemene stemmen aanvaard de voorstellen inzake de eerste alinea van artikel 10 der nieuwe kerkorde, waarvan het ontwerp in behandeling is. Prof. Deddens schreef reeds in ons blad over dit onderwerpGa naar voetnoot**). Hierbij trof ons de discussie over één bepaalde uitdrukking. Er was voorgesteld, uit te spreken, dat de hele kerk belijdenis doet van de openbaring van den Drieënigen God IN GEMEENSCHAP met de belijdenis der vaderen. Over de vraag van ‘openbaring’ dan wel zelfopenbaring is gedebatteerd; ‘zelfopenbaring’ heeft het gewonnen. Daar zit een kwestie achter, die we laten rusten. Want een andere is gewichtiger: er waren voorstellers, die niet wilden gelezen hebben: ‘in gemeenschap met de belijdenis der vade- | |
[pagina 227]
| |
ren’, doch: ‘IN OVEREENSTEMMING’ met de belijdenis der vaderen. Laatstgenoemden hebben het niet kunnen winnen; prof. Berkelbach van der Sprenkel nam het tegen hen op en vond hun formulering te ‘uiterlijk’ en te ‘intellectualistisch’. Hij won het debat; het bleef ‘in gemeenschap’. De meer behoudenden behoren in de hervormde synode blijkbaar tot de ‘weke delen der kerk’. De verschillen tussen de ene en de andere formulering laten zich gemakkelijk verstaan. We worden weer op pijnlijke wijze herinnerd aan den enormen invloed van Karl Barth. Prof. Van Niftrik heeft de literatuur over Barth pas weer verrijkt, dat wil zeggen aangevuld, met een studie over Barth onder den veel zeggenden en nog meer verzwijgenden titel ‘Een Beroerder Israëls’ (uitgave Callenbach, Nijkerk). Als Barth nu één ding niet is, dán is hij niet een beroerder Israëls. Israël wordt beroerd door profeten-met-een-dilemma: zó OF zús; denk aan Elia op den Karmel: Jahwe OF Baäl, en hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Maar Barth heeft dit dilemma grondig omvergestoten. Begonnen met Kierkegaards óf-óf, is hij geëindigd met het en-én. Tussen de éne ‘religie’ en de andere bestaan zijns inziens geen tegenstellingen van waar en vals, ook niet verschillen als tussen hemel en aarde; hoogstens als die tussen heuvel en anderen heuvel: minder hoog de ene, iets hoger de andere. Openbaring is meteen verzoening; en als ik zeg: Gods Woord werd vlees, of ik zeg: God openbaarde zich, dan heb ik in den énen zin niets meer of niets anders gezegd dan in den anderen. En de dogma's, die er zijn, die zijn niet een antwoord-van-waarheidsinhoud tegenover andere uitspraken van leugen-inhoud; o neen, want de dogmatiek is niet anders dan ‘vragen’, ál maar vragen; en ‘het’ dogma (enkelvoud) zelf is een ongrijpbaar iets; de concrete ‘dogma's’ (meervoud) zijn niets anders dan benadering, approximatie, van het ongrijpbare dogma zelf. Wie zulke dingen leert, die beroert Israël niet, maar brengt het in slaap. Hij neemt het scherpe daglicht weg, en plaatst ons in de schemering. Hij vervalt weer in avond-‘theologie’, en dan principieel; hij verzoent de tegenstellingen, geeft aan bestrijders der orthodoxie de oude termen in den mond die evenwel gevuld zijn met een de orthodoxie doorbrekenden inhoud, en is dus het tegendeel van een beroerder Israëls. Vandaar dan ook, dat juist de barthianen zo'n belangrijk aandeel hebben genomen in de propaganda voor de doorbraak-idee. Zoals die tot leuze van de Partij van den Arbeid geworden is. Dat was | |
[pagina 228]
| |
geen doorbraak tussen Israëls ware en valse broeders, maar doorbraak van Nederlands partijen. ‘Israël’ en ‘Nederland’ zijn nu juist niet hetzelfde. Een lastig geval met dien mytischen naam ‘beroerder Israëls’. Die naam is door Elia zelf afgewezen; men kan er dus mee pronken, om zo nodig op tijd te retireren. Het is een lof in den vorm van smaad, en omgekeerd. Het ruikt naar profetie en ‘theocratisch’ avonturisme. Men zegge alleen maar, dat die boze Achab dien goeden profeet Elia zó beschouwde, en laat dan meteen de opponenten van Barth-Elia de rol van den lelijken Achab spelen. En men heeft zelf helemaal niets gezegd, dat exemplarisch is! Maar de vraag: Jahwe OF Baäl is meteen van de agenda geschrapt; juist die vraag sommeerde Achab, zich vrij te maken van Izebel, en hij had er den moed niet toe, en ook de begeerte niet. Een theoloog als Barth, die de tegenstelling tussen Israël en de heidenen fundamenteel ontkent, moest niet als parallelverschijnsel van Elia worden aangediend, en de oppositie tegen dezen niet-Elia moest dan ook niet als een Achabietisch misverstand van een werkelijken Elia worden gedoodverfd. We denken aan een en ander, óók als we lezen hoe prof. Berkelbach van der Sprenkel zijn ontwerp verdedigd heeft. ‘In overeenstemming’ met de belijdenis der vaderen, - dat vond hij te intellectualistisch. Geen wonder, want wanneer ge spreekt van overeenstemming met de belijdenis (niet met ‘het’ belijden), dan hebt ge den INHOUD der belijdenis op het oog, en zoekt met dien inhoud materiële overeenkomst. Spreekt ge daarentegen van ‘in gemeenschap’ met die belijdenis, dan hebt ge meer het oog op de kwaliteit van de belijdenis. Die belijdenis was toch zo'n eerbiedwaardig stuk: de vaderen hebben daarin hun ziel laten spreken, en de bewogenheid van hun hart; ze hebben daarin ook een weerspiegeling gegeven van hun bewogen strijd voor de waarheid. Het is dan meer een ziels-gemeenschap met de belijdenis, dan een zakelijke overeenstemming. In overeenstemming met Ptolemaeus' wereldbeschouwing kan men Copernicus niet noemen; want Ptolemaeus beweerde, dat de zon draait om de aarde, en Copernicus, dat de aarde draait om de zon. Maar op de vraag, of Copernicus niet studeerde en verhandelde in gemeenschap met Ptolemaeus, zou hij geantwoord hebben: ongetwijfeld, we deden elk ons best, waren beiden vol interesse en spanning, en hadden den kosmos in zijn brede banen voor ogen. Zo heeft ook Barth geleerd, dat men uiteraard respect moest hebben voor de belijdenis. Wat voor een respect? Voor haar quantum | |
[pagina 229]
| |
niet (den inhoud), doch voor haar quale (haar hoedanigheid). Die inhoud is maar een tasten, een vragen-in-den-vorm van belijden, althans voorzover daarin dogmatiek verwerkt is. Maar wat het pathos betreft, waarmee de ouderen beleden hebben, en hun eeuwigheidsdrift, hun approximatie-wil, daarin moeten wij apostelen en profeten volgen, en zo met hen de gemeenschap bewaren. Het debatje op de hervormde synode is dus leerzaam als typische uiting van een geest, die de onze niet is. Hij voert af van de overgeleverde waarheid, en weet dat in te kleden in een vorm, waarin men, argeloos lezend wat er staat, alleen maar lieflijke klanken verneemt. Het klinkt zo ‘echt’: in gemeenschap met de belijdenis der vaderen belijdt de kerk. ‘De Kerk’, dat is ook al zo'n ongelukkig mythisch woord, in deze monden. Zeg liever: wij. WIJ geloven allen met het hart, en belijden met den mond. Ze praten vandaag ook erg veel over ‘den staat’. En als het heel erg dierbaar wordt over: den Staat. Maar intussen doen de burgers zich ‘te goed’ aan alles wat ze maar willen. Het Rijk. De Unie. Maar vraag niet, wat met de grondwet wordt uitgehaald. Quale en quantum. Gemeenschap of overeenstemming. Subjectieve houding of ‘objectieve’ waarheid. Psychisch contact dan wel confessioneel een-zijn. Petrus of petra, de man die zo rotsachtig is, of de belijdenis, die een rots is waarop de kerk rust. Formele analogie, dan wel materiële instemming.
***
En laat ze nu maar weer mompelen, dat we spijkers op laag water zoeken, of verbanden leggen die er niet zijn. Toch zeggen we: precies op dezelfde zwakheidslijn voert ons de laatste poging van dr. Ridderbos c.s. als ze zich verschansen op hun laatste verdedigingspost: het vrome gebaar. Kunt u niet met ons samen bidden, dan komt er toch niets van, waarde uitgeworpenenGa naar voetnoot*). We vragen: Waarom niet? | |
[pagina 230]
| |
Overduin schrijft: Schilder niet gereformeerd. Je kunt het wel haast niet merken, maar ik, Overduin, weet het. Ridderbos schrijft: Feenstra, dat kan nog, maar H.J. Schilder, neen, dat wil de Heere niet. Nu zou men zeggen: laat dan als-'t-u-blieft ons niet weer in de misère komen. Praat toch eens duidelijk over het quantum. Eerst als dat is vastgelegd, eerst dan kunnen we nagaan, of er nog een basis is, een petra, een qualeGa naar voetnoot*). Wie praat over eenheid, met vermijding van de vastgelegde formulieren van enigheid? Enigheid in het quantum! Want dat is ongetwijfeld de bedoeling van gemeenschap: overeenstemming in het quantum. Neen, zegt Ridderbos: geef vóór alles een teken van gemeenschap in het quale. Het samen bidden, dat is eerste voorwaarde. Praat niet over wat ge bidden moet. Waarom niet, zouden we vragen? U hebt toch gezegd, dat ons quantum verkeerd is, zoals wij dat van u zeggen? Laat ons over het quantum praten, en als-'t-u-blieft ons in het quantum belijden en vertonen voor God en mensen. Die argeloosheid is een quale, dat de kwaliteitseenheid (als de kwaliteitseenheid er zijn mocht) niet in den weg zal staan. Maar diplomatie (die aan het quantitatieve ontsnappen wil) zal de kwalitatieve eenheid in elk geval weer smoren. Het ethisch conflict wordt erdoor bestendigd. Niet opgeheven. Het is alles dezelfde verleiding, als in de hervormde kerk. Het is mistbanken leggen over de kerk. Wij doen niet mee: wij willen weten, wat een formulier van enigheid is. Wij háten die tegenstelling van ‘overeenstemming’ en ‘gemeenschap’. Want onze gemeenschap zal overeenstemming moeten zijn in het quantum; die zal ons quale moeten zijn. Een quale van iemand, die het quantum niet voorop plaatst, dat ‘mag’ God niet. Want het is niet vroom, al doet het vroom. |
|