Ds. Van Teylingen moest maar overgaan tot de Hervormde KerkGa naar voetnoot*)
Via ‘Enschedesche Kerkbode’ krijg ik kennis van wat ds. Van Teylingen, predikant bij de synodocratische gemeenschap, heeft opgemerkt in het blad ‘Eenigheid des Geloofs’. Ds. H. Meulink vertelt daar het volgende van:
Onder de titel ‘Om de eenheid’ schrijven ds. Van Teylingen en dr. F.L. Bos elkander brieven. In brief IX maakt dr. Bos nu een staat van overeenstemming en geschil op.
Van Teylingen: Daar alle kerkelijk belijden ten dele is en als worsteling om de waarheid Gods te vertolken ook één-eeuws-meningen kan bevatten, moet men terwille van de eenheid der kerk bereid zijn een kerkelijke belijdenis te onderschrijven en de binding daaraan te aanvaarden, ook als men van mening is, dat er dingen in staan, die uitgaan boven hetgeen geschreven is.
Indien dr. Bos ds. Van Teylingens mening correct weergeeft, en dit neem ik dadelijk aan, dan komt ds. Van Teylingens raad dus hierop neer: zet I Cor. 4:6 op zij. Niet voor niets heb ik dezen tekst gekozen voor de eerste preek na de dusgenaamde afzetting. Het was in Bergschenhoek, de buiten verband gezette kerk. De ‘Enschedesche Kerkbode’ vervolgt:
En dan vraagt dr. Bos: ‘Hoe is deze relativering van het kerkelijk belijden en de ondertekening daarvan te rijmen met het ondertekeningsformulier, waarmee u verklaart van harte te gevoelen en te geloven, dat alle artikelen en stukken der leer, in de belijdenis der kerk vervat in alles, met Gods Woord overeenkomen? Beseft u wel, dat u met uw “sterke overtuiging” de Gereformeerden in hun strijd vóór het “quia” en tegen het “quatenus” in het aangezicht weerspreekt?’
Volgens ds. Van T. bevat de belijdenis der kerk ook meningen van één eeuw, meningen dus, die we een volgende eeuw weer overboord werpen, en predikanten, die de formulieren moeten ondertekenen, verklaren, dat de belijdenis der kerk in alles overeenstemt met Gods Woord.
Ra, ra, hoe kan dat nu?
Wat is dat ‘quia’ en ‘quatenus’?
Ongeveer 1834 werd er een strijd gevoerd over de vraag of men de belijdenisschriften moest ondertekenen omdat (quia) of voor zover (quatenus) zij met Gods Woord overeenkomstig zijn.
Tot zover ‘Enschedesche Kerkbode’.
Het opschrift boven dit kopje is nu meteen verklaard.
Tot mijn verwondering durft inmiddels ds. Van Teylingen van
| |
wat werkelijk van ons geëist is (instemmen, en niets leren wat niet helemaal in overeenstemming is met de formules) zakelijk veranderen, zoals ook dr. Ridderbos in den Kamper kerkeraad deed. Hij maakt er van: niet leven in strijd met. Kuyper sprak eens van het karakterbedervende der toenmalige kerkorganisatie. Ik denk daar vaak aan terug. De kerk zegt iets; ge kunt het punt niet omzeilen; dan moet ge maar leren wat ge niet gelooft. Het is knoeien. De enige goede weg, was die, welken ik 13 december 1943 de synode aanwees, doch hij is toen door haar afgewezen. En nu toch doen, alsof die weg wél opengelaten is? Waarom jokt men toch zo?Ga naar voetnoot*).
|
-
voetnoot*)
- De Reformatie, 6 maart 1948, 23e jrg. nr. 23, bl. 187 (Persschouw).
-
voetnoot*)
- In twee artikelen Herhaald advies komt prof. Schilder op de uitlatingen van ds. E.G. van Teylingen terug; hij neemt een Open brief aan dr. F.L. Bos over, die Van Teylingen in Enigheid des Geloofs van 6 februari 1948 plaatste en bespreekt deze bij gedeelten. Uit het tweede artikel wordt hier nog het volgende overgenomen (De Reformatie, 10 april. 1948, bl. 232):
Ieder weet, dat ds. E.G. van T. elken zondag adem haalt in een kring, waar ze het kerkelijk belijden zó weinig ‘ten dele’ noemen, dat ze een kerk welbewust decimeren om der wille van enkele zinnetjes, die ze later gingen wijzigen, maar toch dadelijk onverschrokken bindend maakten. En nu doet ds. Van T. net, alsof het in dát gezelschap zo ruim ademhalen is, terwijl wij, die tegen de binding aan die zinnetjes optraden, en de schapen hebben beschermd tegen den dwang, om dat allemaal aan te horen als goddelijke wijsheid, nu genaamd worden: onvoldoende doordrongen - nog wel vergelijkenderwijs - van het besef, dat het belijden maar ten dele is. De wereld wordt dus precies op haar kop gezet: hoor maar:
Wel zou ik het dan, zoals mij uit de ontwikkeling der dingen blijkt, waarschijnlijk moeilijker gehad hebben dan nu, omdat ik maar moeizaam adem halen kan daar waar men niet voldoende bedenkt, dat alle kerkelijke belijden ‘ten dele’ is.
Nu moet ds. Van T. niet verwachten, dat wij op de ketting zullen springen naar het recept: geeft u eens één citaat, waaruit blijkt, dat...We nemen de moeite niet; we ontdekken te rechter tijd, dat hij niet zegt: gij, vrijgemaakten, bedenkt het niet, doch: gij bedenkt het niet voldoende. Ds. Van T. moet dat nu heus nog maar eens aan den Heere zeggen: dat op het examen de beroepen predikant van Noordeloos NIET en de het beroep opzeggende kerk WEL het belijden voldoende ‘ten dele’ achtte. Misschien ziet hij de schim van dien voormaligen candidaat dan heus naast zich op den preekstoel staan: soms gebeurt dat, als ge iemand beticht van wat ge zelf doet en ook helpt doen.
Met dezen stand van zaken voor ogen horen we verder ds. Van T. verklaren:
Zo zou ik ook heus in staat zijn, als het de eenheid der kerk bevorderen kon, gelijk weleer Calvijn de Augustana te onderschrijven, hoewel ik meen dat daarin enkele dingen staan die uitgaan ‘boven hetgeen geschreven is’.
We zullen maar niet ophalen, dat Calvijn, toen men hem wou binden, of anderen, later anders gehandeld heeft. Want wat geeft dat georeer? Als men iets ondertekent, dient vooraf eerlijk te worden gezegd, wat de handtekening inhoudt. Betekent ze: instemming met de algemene strekking, met bijvoorbeeld de meeste artikelen? Of: aanvaarding van elken volzin als juist? Overigens moet ds. Van T. maar eens curator van ‘Kampen’ worden, en ons dan eens vertellen wat hij doet als een professor de Augustana onderschrijft, en Nauta een rapportje gaat opmaken om den man er vandaan weg te werken, met behulp van het ‘ondertekeningsformulier’. Houdt toch op met de vlucht uit de werkelijkheid. En hang noch dr. Ridderbos noch uzelf een toleranten-prosoopon voor 't gezicht. We gaan verder:
Want ik ben er sterk van overtuigd, dat het kerkelijk belijden van de vroegste tijden af een voortdurend worstelen is geweest om de waarheid Gods te vertolken, waarbij ook wel eens ‘één-eeuws-meningen’ zijn geleerd. U, collega, als historicus, weet daar toch wel van.
Hetgeen hier staat, kan blijkens het verband slechts dan als ter zake dienend erkend worden, als het betekent: ik kan een belijdenis ondertekenen zonder wat er in staat te aanvaarden als evidente uitdrukking van Gods Woord. Dat is dus: haar principiële disputabelstelling. Geelkerkianisme over heel de linie. Dat een belijdenis één-eeuws-meningen KAN uitspreken, is voor niemand iets nieuws, historicus of geen historicus. Dat ligt al in de erkenning van haar appellabel-blijven aan de Schrift opgesloten. Maar dat neemt niet weg: als iemand zegt: wij geloven met het hart en belijden met den mond, dan nemen wij dit alles aan als werkelijke uitdrukking van de Schrift; volgens ons inzicht is appèl op geen enkel ons bekend punt nodig. Wie het wél op een bepaald punt nodig acht, ondertekent de door hem gewantrouwde passage NIET.
Overigens zegt ds. Van T. te weinig, als hij verklaart, dat de kerk WORSTELDE. Dat is wel zo, maar wie ondertekent zegt: in DEZEN heeft ze OVERWONNEN. Anders ondertekent hij niet, zolang ondertekenen inhoudt wat het zeggen wil voor den synodalen-ouderling, die ds. Van T. op een zondagmorgen ‘opbrengt’.
Dus: ds. Van T. tekent met voorbehoud? Hij gelooft, maar is niet verzekerd? Als hij niet jongleert met het woordje ‘want’, dan is dit de enige conclusie; reden voor ons herhaald advies. Dit gaat in tegen alle onderstellingen van zijn ouderlingen, die de wacht houden dat de preekstoel wordt beveiligd tegen de boosdoeners van 1944.
|