De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe zere plekGa naar voetnoot*)Op de V.U. hebben we kritiek; en het is ons bekend, dat menigeen denkt: nu ja, er zit ‘oud zeer’, en zich daarom bij voorbaat al schrap zet: het zal wel bevooroordeelde kritiek zijn. Inderdaad zit er ‘oud zeer’. Het pijnlijkste is evenwel, dat er ‘nieuw zeer’ ‘zit’. Dat de V.U. in haar fouten volhardt en niet heeft begrepen, en, als zij niet radicaal verandert, nooit meer begrijpen zal, wie de ware vrienden zijn van de beginselen, waaruit zij geboren is. Die tijd (van dat wél begrijpen) is er geweest. Later kwam de zelfgenoegzaamheid, tengevolge van zelfhandhaving tegen niet eens concurrerende andere invloedscentra. Maar goed - we rekenen met die mentaliteit. En laten daarom dezen keer een schrijver in ‘Trouw’ spreken, die wel een vriend van de bestaande V.U. zal wezen. Hij schreef in nummer 623 (10 mei) een artikel, ondertekend ‘A.i.’, over ‘Geloof of beginsel’. Daarin wordt geopponeerd tegen mr. Schmal. Mr. Schmal had iets geponeerd, dat de schrijver in ‘Trouw’ aldus in formule brengt, namelijk: ‘dat de Kerk niet, bijv. door een binding aan de belijdenisschriften, de wetenschap moet vastleggen’. Tot zover mr. Schmal, volgens interpretatie-‘Trouw’. Hiertegenover plaatst nu de schrijver in ‘Trouw’, na de mededeling, dat hij die stelling zelf aanvaardt, het volgende als bijdrage voor de kennis der feiten: | |
[pagina 203]
| |
‘Het is dan ook een ABUIS, wanneer mr. Schmal zegt, dat de Drie formulieren van Enigheid (de belijdenisschriften) een bindende grondslag zijn voor de Vrije Universiteit. Dat is alleen juist voor de Theologie, niet voor de andere faculteiten’. Tot zover ‘Trouw’. Hier wordt de ‘zere plek’ der V.U. geraakt. De ‘andere’ faculteiten staan niet op den grondslag der belijdenis (drie formulieren). Dat ook de theologische op enkele punten dien grondslag verlaat (evenals het huidige synodocratische Kampen onder leiding van dr. J. Ridderbos), is tot daar aan toe. Zij doet dat in het onderwijs van Hepp (over het geweten, het algemeen inwendig getuigenis des Geestes, het mogelijke gebruik van het ‘natuurlijk licht’, de gemene gratie, de pluriformiteit). Ridderbos (in zijn blad) steunt haar in dien afval, omdat hij nu eenmaal, als het op de V.U. aankomt, minder scherp ziet, dan wanneer het op zijn Kamper collega's die hun eigen weg gaan, afgaat. Maar nog eens, daarover spreken we thans niet. Theoretisch gesproken (méér is er, geloof ik, niet om te troosten) kan men een tijdelijke aberratie van professoren der Theol. Fac. der V.U. corrigeren naar den grondslag. Gebeuren zal het wel niet, maar in abstracto kan het. Maar het gaat ons om iets anders ditmaal. Die andere faculteiten zijn niet gebonden aan de drie formulieren. Is dit nu een jubeltoon, of een exclamatie van iemand, die buikpijn heeft? Wij geloven het laatste. Neem een man als dr. K. Dijk. Hij is een paladijn van de concrete V.U. (hoe ze ook sporen of ontsporen moge), en zal dus wat ‘Trouw’ constateert, niet alleen als weergave van den feitelijken toestand, doch ook als factische erkenning van een norm prachtig vinden. Ik zie hem al ja-knikken. Maar als hij de positie van een theoretisch-‘interkerkelijken’ jeugdbond - de J.V. op G.G. - moet vaststellen, dan zal hij ‘de vrienden’ laten formuleren dat natuurlijk de Heilige Schrift in de Gereformeerde belijdenis is geïnterpreteerd, en dat natuurlijk die belijdenis, en dus die Heilige Schrift goed is geinterpreteerd door de synoden van 1926 EN van 1942-'44, zodat natuurlijk de interkerkelijke bond, zonder ‘eng’ te worden, puur synodocratisch is. Hij heeft als kerkelijk coöperator met Ridderbos- Grosheide een redenering gevolgd (om een bepaald doel te bereiken) die hij om zijns levens wil (en dit wederom om een bepaald doel | |
[pagina 204]
| |
te bereiken) niet zou willen volgen voor de hooggeloofde, onvolprezene V.U. Er is hier een dubbele logica, één voor tóóg-, één voor protestdagen. Van een dubbele logica nu krijgt men altijd buikpijn.
***
Willen wij hier, bedekt of openlijk, een sneer geven tegen de V.U.? Neen - géén sneer, en wél openlijk. Wij willen openlijk verklaren, dat onzes inziens de V.U. nog nimmer klaar gekomen is met de kwestie, hiermee samenhangende. Men heeft gezegd: we binden ons aan de gereformeerde beginselen. Maar in de formulering van die beginselen is men nog nooit geslaagd. En sindsdien zweeft alles in de ruimte. Willen wij daarmee zeggen, dat elke faculteit moet gebonden zijn aan de drie formulieren? Als men ons vraagt, of het wenselijk zou zijn, antwoorden we ja; want die drie formulieren geven inderdaad te kennen wat gereformeerd is. Het is eenvoudig belachelijk; dat dezelfde mensen, die met hun vervangingsformuletje 1946 direct naar een oecumenische (!) synode lopen, om approbatie erop te krijgen, een ogenblikje later zullen redeneren: wilt u oecumenisch doen? dan geen drie formulieren, doch beginselen! Met het eerste gebaar bereiken zij, dat wij, die hén van afwijking van de drie formulieren op bepaalde punten beschuldigen, niet kunnen meedoen aan het zogenaamde oecumenische werk; en met het tweede, dat zij de drie formulieren nog verder kunnen ‘interpreteren’ naar hun er van afwijkende meningen. Het blad van dr. J. RidderbosGa naar voetnoot*) bijvoorbeeld maakt nu heel veel werk van de pluriformiteit, waarvan Kuyper zelf zei, dat ze inging tegen de letter en den geest der belijdenis. Onze contra-argumenten worden als ‘fanatiek’ zómaar - voorbijgegaan. Om nu echter op de V.U. terug te komen: we hebben in een andere rubriek reeds betoogd, dat een heus gereformeerd belijder (van drie formulieren) zich nimmer in zijn wetenschappelijken arbeid (al is die formeel ook daaraan niet gebonden) ervan vrij kan maken. Nu zijn er inderdaad in de drie formulieren wel bepaalde punten, die niet rechtstreeks (!) de stof der faculteiten, die niet theologisch | |
[pagina 205]
| |
zijn, raken. Een jurist kan goed jurist zijn, een litterator goed litterator, ook al spreekt hij niet over de paapse mis. Maar artikelen, die in hun achtergrond de stof der andere faculteiten niet raken, ken ik niet eens. En dát pleit al tegen loslating. Daar komt bij, dat andere confessioneel gefixeerde waarheden alle faculteiten direct raken. Bijvoorbeeld inzake het natuurlijk licht en het feit, dat de onwedergeboren mens die ten onder houdt en geheel bezoedelt. Daar kan geen één faculteit om heen. Een juridische faculteit, die het wél doet, moet scheef lopen. Zo bijvoorbeeld prof. Diepenhorst (J.V.). In ons nummer van verleden week onder andere heb ik aangetoond, dat hij daarvan afwijktGa naar voetnoot*). Nu zou de V.U. hem moeten afwijzen. Het zal niet gebeuren. Ook de A.R.-partij zou het moeten doen. Ze zal hem hoogstens (!) wat minder duidelijk naar voren schuiven. En hier ligt de zere plek. Kuyper heeft veel te veel de kwestie der fomulieren als een kwestie der kerkelijke binding gezien, en zijn V.U. van de kerk willen ‘redden’ (verder gaan de heren van de V.U. in de kerk het mes zetten naar hartelust: 1944). Hier wreekt zich Kuypers fout. Binding aan de drie formulieren is, als de kerk ze hanteert, kerkelijke binding. Maar ze is eerst en tevens binding aan Gods wáárheid. Uit angst voor kerkelijke willekeur heeft Kuyper de waarheid willen verhinderen, haar herauten te binden. |
|