De dans dito. Het toneel niet minder. De sport. De padvinderij. Onlangs kreeg zelfs de kermis bij iemand een beurt.
En als men dan eenmaal al deze dingen heeft gepromoveerd tot een ‘kring’ of ‘terrein’, dan is de conclusie: sta er niet passief of alleen negatief tegenover, maar doordring dat ‘terrein’, ‘verover’ het voor Christus. En wijs de kritiek van anderen, ook van kerkeraden en kerkelijke personen of kringen af, omdat we in elken kring een soeverein hebben.
Nu helpt het ons weinig, of we al betogen, dat we het tot nu toe niet ver gebracht hebben met onze ‘Ver-christelijk-ing’ van film, toneel, enzovoort. De christelijke film bijvoorbeeld komt meestal hierop neer: a) we nemen een paar films, die niet-onchristelijk zijn (natuur-films bijvoorbeeld, of zuivere reportagefilms), en b) we halen uit den (meestal verouderden) inboedel van het film-museum der Hollywoodse lieden een paar afgedankte films, die niet bepaald onzedelijk of slecht zijn; c) we maken of lenen een film over een onderwerp, dat uit den bijbel, de kerk-historie, de vaderlandse geschiedenis aan ‘onze mensen’ bekend is. Den verloren zoon beelden we uit in een pakje van de 20ste eeuw, we laten hem spelen op een Drentse boerderij of zo. Ben Hur interesseert de mensen vanwege de christenvervolgingen. Luther voor den Rijksdag is ook al een dankbaar motief. Laat men nu maar zeggen, dat het allemaal een beetje aftands is; dat zien we, zo antwoordt men, zelf ook wel in. Maar - we hebben weinig geld en weinig goede spelers, en dus doen we het maar zo goed en zo kwaad als het gaat. Niet negatief zijn: begrip tonen. En ‘veroveren’. Het ingebrachte bezwaar heeft niet veel indruk gemaakt.
Ernstiger is dan ook onze bedenking, dat in zulke organisatie van een ‘christelijk filmwezen’ men ten onrechte spreekt van ‘terreinen’ of ‘kringen’. En ten onrechte de ‘soevereiniteit in eigen kring’ erbij sleept.
Hebben we - wat dit laatste betreft - Kuyper goed begrepen, dan moet voor wie de film als een kwestie van ‘schoonheid’ ziet de ‘schoonheids(wet)’ daar soeverein zijn. Wie daar niet aan voldoet, neemt dus een loopje met de soevereiniteit in den eigen ‘kring’. Wie de film meer als een kwestie van volksopvoeding ziet, dient, wil hij de kuyperiaanse redenering volgen, de normen der opvoeding in acht te nemen, als hij ‘dit terrein’ betreedt. Maar indien wij den afgedankten rommel van de heidenen (Ben-Hur-spelers) overnemen, of bij het ‘verfilmen van ‘den verloren zoon’ het milieu, waarin hij