De Kerk. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling III)
(1965)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDr. K. Dijk, ‘Kerk en Politiek’, T. Wever, Franeker, 1945Ga naar voetnoot**)Terwille van den uitgever, deze brochure van 61 bl. aankondigende, kunnen we kort zijn. De schrijver zelf verklaart ‘wat van positief-christelijke zijde meermalen gezegd is, nog eens voor ons volk te willen herhalen’ (7). Dat is ook gebleken. Helaas komen allerlei gangbare vergissingen mee. ‘De kerk heet gebouwd op het terrein der religie’ (9); en dat is dan een ‘bijzonder gebied Gods, het gebied van religie en geloof’ (7). Zij ‘openbaart zich zichtbaar naar buiten’ (10); en ook dit dan weer op een ‘terrein van die openbaring’ (11); ze ‘openbaart voorts “zich” óók buiten “het” instituut in het christelijke leven’ (11). De pluriformiteit wordt natuurlijk geaccepteerd (13), al weet nog niemand, wat dat is bij een zich al of niet ‘openbarende’ grootheid. | |
[pagina 170]
| |
Het toverwoord ‘zich openbaren’ wordt hier ook op den staat toegepast (28); ook de staat heeft al een ‘institu(t)aire openbaring’, net als de kerk (28). Nu gaat de kerk openbaar worden en haar arbeid verrichten op het grondgebied van den staat (28). Het gebied der kerk evenwel is ook weer de gemeenschap der heiligen (29); dat van den staat is het terrein der burgerlijke gemeenschap (29). Wat ‘gemeenschap’ hier betekent, weet ik niet. Voorts moeten we ‘den staat’ eerbiedigen (28). Natuurlijk horen we ook weer de bekende klanken van de kerk ‘als’ organisme (zoals de belijders zich organiseren in haar (!) politieke verenigingen én ‘als instituut’, het instituut moet dan het organisme controleren, dat het zich niet in overmoed aan de rechten van het instituut vergrijpe; een kerk ‘als’ dit houdt dus zichzelf ‘als’ dat onder controle; wat maar goed is, mits het dan leidt tot het verloochenen van heel die onderscheiding (kerk ALS organisme enz.). Want als we nu ook eens gaan beginnen met den staat ‘als’ organisme te onderscheiden van den staat ‘als’ instituut? Het recht daartoe kan ons niemand meer ontzeggen (als namelijk de onderscheiding zelf recht van bestaan heeft inzake de kerk). In dat geval krijgen we den staat als instituut, controleur over den staat als organisme: het spel begint van voren af aan. En de mensen, die den staat als organisme vormen, vinden dan voor een deel zich ook weer terug in de kerk als organisme, benevens...en nu vult u zelf maar in. Vermelden we eindelijk nog, dat promptelijk ook de figuur der gemene gratie weer op het appèl verschijnt, dat kerk en staat beide dan ook nog in Gods herscheppende genade in Christus hun uitgangspunt vinden, terwijl de staat dan ten overvloede in de gemene gratie zijn oorsprong neemt (snapt u het?), en dat de providentie een niet-bijzondere predestinatie heet - nu, dan is genoeg gezegd, om aan lezers, die in de laatste jaren hebben meegeleefd, duidelijk te maken, dat wij met dit werkje niets weten aan te vangen, en - als we het woord ‘aanvangen’ serieus bedoelen - ditzelfde van iedereen geloven. Die afstand tussen de schrijver en ons (dat wil zeggen onze meelevende mensen) is te groot; we zijn wel heel snel van elkaar afgegroeid, synode of geen synode. Deze schrijver geeft tegenwoordig dogmatiek aan de studenten die aan de synodocratische professoren zich verbonden hebben. In één ruk is de klok teruggezet, en - ze is van slag. Geen wonder dat de examenstof dogmatiek is herleid tot een klein beetje van wat er eerst was. |
|